Beoordeling door de voorzieningenrechter
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. De voorzieningenrechter acht allereerst spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Verzoekster woont momenteel met inmiddels twee minderjarige kinderen bij haar moeder in en moest van haar moeder de woning in eerste instantie na 9 september 2022 verlaten. Verzoekster heeft vervolgens met haar moeder afgesproken dat zij met haar kinderen mag blijven totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Zij dreigen daardoor na de uitspraak dakloos te worden. Hiermee is er spoedeisend belang. Dat verzoekster heeft gevraagd om aanhouding van de bezwaarprocedure zodat zij nog aanvullende stukken kon indienen neemt het spoedeisend belang bij de onderhavige voorlopige voorzieningsprocedure niet weg. Bovendien heeft verzoekster toegelicht dat zij dit heeft verzocht nadat verweerder op de hoorzitting had aangegeven dat andere grondslagen voor urgentieverlening mogelijk van toepassing zouden kunnen zijn op haar situatie. Tot slot is anders dan verweerder stelt, niet gebleken dat verzoekster op dit moment bij haar ex-partner verblijft of kan verblijven.
Voorwaarden voor de urgentieverklaring
13. Verzoekster is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag en voert daartoe het volgende aan. Verzoekster moest de opvang bij Timon verlaten vanwege onenigheid. Ze kreeg steeds andere begeleiders en haar persoonlijke situatie werd met andere bewoners besproken. Ook kreeg verzoekster geen begeleiding bij haar tweede zwangerschap. Toen verzoekster dit bespreekbaar maakte werd haar verblijf bij Timon beëindigd en moest verzoekster noodgedwongen terug naar de woning van haar moeder. De moeder van verzoekster is pasgeleden bevallen en daarom moet verzoekster die woning verlaten. De gemoederen lopen hoog op en de partner van de moeder van verzoekster heeft verzoekster bedreigd. Verzoekster stelt daarom dat sprake is van een situatie zoals benoemd in artikel 11, tweede lid, onder c, van de Huisvestingsverordening (de woningzoekende moet op grond van medische of sociale redenen dringend omzien naar andere woonruimte), dan wel een situatie in de zin van artikel 11, tweede lid, onder b, van de Huisvestingsverordening (de woningzoekende verkeert in een acute noodsituatie). Omdat verzoekster met haar twee minderjarige kinderen dreigt dakloos te worden had verweerder nader onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden voor het besluit te nemen. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan, is het besluit onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat in bijlage 2 van de Huisvestingsverordening een nadere toelichting wordt gegeven van de bepalingen in de Huisvestingsverordening. Over de grondslag voor urgentieverlening op grond van artikel 11, tweede lid, d van de Huisvestingsverordening staat daarin onder andere dat aan dit criterium wordt voldaan als de woningzoekende verblijft in een van de in die bepaling genoemde instellingen, deze toe is aan zelfstandig wonen, al dan niet met begeleiding, en voldoet aan de in artikel 11, vierde lid, genoemde voorwaarden. De voorzieningenrechter is gelet op deze toelichting van oordeel dat verweerder de aanvraag van verzoekster op de d-grond terecht heeft afgewezen, aangezien verzoekster op het moment van het primaire besluit niet langer in de instelling verbleef. De voorzieningenrechter vindt steun bij deze uitleg in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 24 januari 2019.Verzoekster heeft van de gang van zaken een uitleg gegeven, maar dit neemt niet weg dat zij feitelijk sinds 20 februari 2022 niet langer in de opvang verblijft en dat er vervolgens ook geen vervangende opvang voor haar en haar minderjarige kinderen is opgestart.
15. Over de gronden voor urgentieverlening onder artikel 11, tweede lid, onder b en c van de Huisvestingsverordening merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat als een aanvraag om een urgentieverklaring wordt gedaan op de d-grond dat verweerder bij de beoordeling van deze aanvraag niet kijkt of er eventueel andere grondslagen op de situatie van de betreffende aanvrager van toepassing kunnen zijn. De voorziengingenrechter vraagt zich af of dit juist, dan wel wenselijk is. Wat er ook van zij, de mogelijke toepasselijkheid van deze gronden is voor het eerst op de hoorzitting aan de orde geweest. Gelet op de uitleg van deze twee gronden in de toelichting bij de Huisvestingsverordening en wat er op dit moment bekend is over de situatie van verzoekster, blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verzoekster zonder meer voor een urgentieverklaring op een van die grondslagen in aanmerking komt. Verzoekster heeft bovendien nog verzocht om nadere documenten te overleggen en verweerder moet deze documenten nog beoordelen. Verzoekster heeft op zitting verklaard dat zij al documenten aan verweerder heeft overgelegd en dat zij het laatste stuk diezelfde dag de stukken nog kan doorsturen naar verweerder. Het is dus aan verweerder om deze stukken mee te nemen in de heroverweging in bezwaar. Verweerder heeft op zitting ook aangegeven dat hij dit zal doen. Gezien dit alles bestaat er op dit moment geen aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen op een van deze grondslagen.
16. Verzoekster voert verder aan dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast en dit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft geen belangenafweging gemaakt voor de kinderen, dus niet is gebleken of en zo ja, in welk opzicht rekening is gehouden met de belangen van de twee minderjarige kinderen van verzoekster. Dit terwijl verzoekster en haar twee kinderen dakloos dreigen te raken. Verzoekster moest verder vanwege de onveiligheid in de woonsituatie bij haar moeder naar de opvang. Mevrouw [naam] , ambulant hulpverlener van stichting Timon ondersteunt de aanvraag van verzoekster en heeft bevestigd dat het van belang is dat zowel verzoekster als de minderjarige kinderen een zelfstandige woonruimte vinden in de gemeente [gemeente] zodat zij zich verder kunnen ontwikkelen, in een stabiele en vaste woonplek. Verzoekster heeft verder zelf alle mogelijkheden benut om aan vervangende woonruimte te komen. Verder is het inkomen van verzoekster inmiddels stabiel, zij heeft een baan gevonden in [gemeente] bij stichting [stichting] in de gehandicaptenzorg en volgt een leer-werktraject in het kader van haar mbo-opleiding aan het [opleidingsinstistuut] in [gemeente] . Verzoekster heeft ambulante begeleiding nodig zodra ze een zelfstandige woonruimte heeft. Het oudste kind van verzoekster gaat verder naar een kinderdagverblijf in [gemeente] en verzoekster zal verder geen uitvoering kunnen geven aan de omgangsregeling in het ouderschapsplan met de vader van het jongste kind van verzoekster, omdat de omgang in [gemeente] plaatsvindt. Verzoekster doet gelet op het voorgaande een beroep op artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
17. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder op grond van de hardheidsclausule in artikel 27f van de Huisvestingsverordening kan afwijken van de verordening ten gunste van een woningzoekende in gevallen waarin strikte naleving van de verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Verweerder heeft op de zitting uitgelegd dat in het primaire besluit in dit kader geen rekening is gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van verzoekster en dat daarvoor geen aanleiding was. Verweerder doet dit bij het besluit op bezwaar, aangezien dit gebrek dan nog kan worden hersteld. De voorzieningenrechter wenst op te merken dat zij uit de uitleg van verweerder op de zitting begrijpt dat bij een aanvraag om urgentie op grond van artikel 11, tweede lid onder d, van de Huisvestingsverordening (na verblijf in een instelling voor opvang) de werkwijze is dat pas bij het besluit op bezwaar naar de belangen van minderjarige kinderen wordt gekeken. De voorzieningenrechter keurt deze werkwijze af. Gelet op artikel 3 van het IVRK dienen de belangen van kinderen voorop zouden moeten staan bij elk besluit, dus ook een primair besluit. Dit al helemaal wanneer zij dakloos dreigen te raken.
18. Verweerder had dus gelet op artikel 3 van het IVRK ook al in het primaire besluit een gemotiveerde afweging moeten maken tussen de belangen van de twee minderjarige kinderen van verzoekster en het belang dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring in de Huisvestingsverordening beogen te beschermen. Omdat verweerder dit in het geheel niet heeft gedaan, bevat het besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
19. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het primaire besluit ook verder ten onrechte marginaal en standaard heeft gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule, zonder daarbij concreet de belangen van verzoeker gedegen mee te nemen. Verweerder heeft alleen gemotiveerd dat op basis van de aangeleverde stukken de feiten en omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een zodanige uitzonderlijke situatie en/of bijzondere hardheid, dat afwijking van de verordening geboden is. Omdat verweerder de omstandigheden van verzoekster niet kenbaar heeft meegewogen leidt ook dit tot een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
20. De geconstateerde gebreken – al hoewel niet gering van aard - maken echter niet op voorhand dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Verweerder kan namelijk deze gebreken in het besluit op bezwaar nog herstellen door de belangen van de minderjarige kinderen en van verzoekster kenbaar mee te wegen. Omdat het toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van verweerder is, is het aan verweerder om deze afweging te maken. Verweerder moet bij deze afweging de belangen van de twee minderjarige kinderen concreet meewegen. Verweerder moet bovendien de omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd zoals weergegeven in rechtsoverweging 17 kenbaar betrekken, waarbij in het bijzonder de informatie van de hulpverleners van verzoekster.
21. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader verder dat uit rechtspraak van het Europees Hof tot bescherming van de rechten van de mens (EHRM) volgt dat artikel 8 van het EVRM geen recht op woonruimte garandeert.Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat artikel 8 van het EVRM als doel heeft het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.Als verzoekster een urgentieverklaring krijgt, betekent dat immers dat iemand anders nog langer moet wachten op woonruimte. Verweerder moet het voorgaande in het besluit op bezwaar betrekken en in dit kader een belangenafweging maken.
22. Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand duidelijk is dat het bezwaar zal slagen, moet de voorzieningenrechter beoordelen of in het kader van een belangenafweging de voorziening toch zal moeten worden toegewezen. Het belang van verzoekster bij het toewijzen van de voorlopige voorziening ligt in het verkrijgen van een nieuwe woning. Verweerder heeft belang bij een goede verdeling van schaarse woonruimte. Gelet op voornoemd voorlopig rechtmatigheidsoordeel is in deze belangenafweging minder ruimte voor het belang van verzoekster bij het verkrijgen van een urgentieverklaring, dan voor de belangen van verweerder bij het afwijzen van het verzoek om voorlopige voorziening.
23. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment het belang van verweerder zwaarder weegt dan het belang van verzoekster. Daarbij is van belang dat verweerder de belangen van verzoekster en haar minderjarige kinderen nog moet beoordelen in het kader van de hardheidsclausule, waardoor in deze fase van de procedure niet zonder twijfel kan worden geoordeeld dat een urgentie aan verzoekster moet worden verleend. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat verweerder op de zitting heeft toegelicht dat als verzoekster met haar minderjarige kinderen daadwerkelijk dakloos wordt, verweerder in samenwerking met verzoekster een (tijdelijke) opvangplek zal faciliteren. Tot slot heeft verweerder toegezegd dat, nadat het laatste document van verzoekster door verweerder is ontvangen, er binnen twee weken een besluit op bezwaar zal worden genomen.