In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het belastingjaar 2021, met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. van der Weide, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum vastgestelde waarde van € 662.000,--. Eiseres heeft in bezwaar een lagere waarde van € 568.000,-- bepleit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 30 juni 2022 is de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat de bewijslast bij verweerder ligt om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. Verweerder heeft een taxatiematrix ingediend ter onderbouwing van de waarde, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen. Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd waarom de waarde te hoog zou zijn vastgesteld, waaronder de ligging van de woning boven de parkeergarage en de invloed van de drukke weg en het scholencomplex in de buurt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning boven de parkeergarage, wat de aantrekkelijkheid voor kopers beïnvloedt. De rechtbank heeft de vastgestelde waarde van de woning niet aannemelijk gemaakt en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 658.000,-- en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verlaagd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed.