ECLI:NL:RBMNE:2022:3729

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
9696507 UC EXPL 22-1254
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van proceskosten en gederfde omzet in geschil tussen belastingadviesbureau en psycholoog

In deze zaak vordert eiser, een belastingadviesbureau, vergoeding van proceskosten en gederfde omzet van gedaagde, een psycholoog. Eiser stelt dat gedaagde misbruik heeft gemaakt van procesrecht door een eerdere procedure tegen zijn onderneming te starten, wat heeft geleid tot schade. De procedure begon met een dagvaarding en mondelinge behandeling op 22 augustus 2022, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Eiser heeft eerder een klacht ingediend tegen de advocaat van gedaagde, maar deze werd ongegrond verklaard. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet in persoon kan vorderen voor kosten die zijn doorbelast aan zijn onderneming, en dat de vordering op basis van onrechtmatig handelen niet kan worden toegewezen. De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt eiser tot betaling van de proceskosten aan gedaagde, die zijn begroot op € 746,00. De uitspraak is gedaan op 21 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9696507 UC EXPL 22-1254 VS/1257
Vonnis van 21 september 2022
inzake
[eiser] , handelend onder [handelsnaam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: [A] ,
tegen:
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. [B] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties (38)
- de conclusie van antwoord met producties (7)
- de bij brief van 27 juli 2022 door mr. [B] toegezonden productie 8
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022. De heer [eiser] was aanwezig, bijgestaan door de heer [A] . Mevrouw [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door mr. [B] . De heer [A] heeft het standpunt van [eiser] naar voren gebracht aan de hand van pleitaantekeningen. Partijen hebben op elkaar kunnen reageren. Ook hebben zij geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen. Van de zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft beslist dat de bij brief van 27 juli 2022 door mr. [B] toegezonden productie 9 en de bij brief van 2 augustus 2022 door [eiser] toegezonden notitie niet tot de processtukken behoren omdat tegen die stukken over en weer bezwaar is gemaakt.
1.4.
Partijen is aan het einde van de mondelinge behandeling meegedeeld dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een belastingadviesbureau. Van 2009 tot 2018 heeft [eiser] de aangifte inkomstenbelasting van [gedaagde] en de jaarrekening van [gedaagde] praktijk verzorgd. [gedaagde] is een (niet BIG-geregistreerd) psycholoog. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de dienstverlening van [eiser] .
2.2.
[eiser] is enig aandeelhouder en bestuurder van [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] )
2.3.
Bij vonnis van 4 december 2019 (zaaknummer 7915780 UC EXPL 19-7449) heeft de kantonrechter Utrecht een vordering van [gedaagde] tegen [onderneming 1] tot betaling van schadevergoeding van € 14.205,77 volledig afgewezen. Op de tegenvordering van [onderneming 1] is [gedaagde] in reconventie alleen veroordeeld tot betaling van een declaratie (nummer 19.1103) ten bedrage van € 496,10 aan [onderneming 1] . [onderneming 1] heeft in reconventie ook schadevergoeding ten bedrage van € 8.079,32 gevorderd omdat [gedaagde] onrechtmatig zou hebben gehandeld door [onderneming 1] te dagvaarden. Deze vordering is afgewezen. De tekst van dat vonnis is overgelegd als productie in deze procedure en wordt geacht hier te zijn ingevoegd.
2.4.
Nadat [gedaagde] hoger beroep had ingesteld heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met het arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:1278) het vonnis van de kantonrechter in conventie bekrachtigd, het vonnis in reconventie vernietigd en de vordering in reconventie alsnog volledig afgewezen. Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan omdat geen van partijen cassatie heeft ingesteld.
2.5.
Op 27 mei 2021 heeft [eiser] bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over mr. [B] , de advocaat van [gedaagde] . Daarbij heeft [eiser] vergoeding van schade (een bedrag van € 8.091,86) gevorderd. De voorzitter van de Raad van Discipline heeft in zijn beslissing van 30 maart 2022 de klacht kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 12.350,78 (bestaande uit € 7.785,78 aan reële proceskosten,
€ 4.455,00 misgelopen omzet, en € 110,00 aan reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 24 november 2021 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de (werkelijke) proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van procesrecht door [onderneming 1] te dagvaarden. [gedaagde] had haar vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, achterwege moeten laten. [gedaagde] heeft in die procedure bewust een situatie voorgespiegeld die heel anders is dan de werkelijkheid. Door de handelwijze van [gedaagde] heeft [eiser] schade geleden. [eiser] meent dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat sprake is van buitengewone omstandigheden waardoor [eiser] in persoon niet alleen recht heeft op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten in de procedure tegen [onderneming 1] - [eiser] wijst op de facturen van [onderneming 2] die betrekking hebben op de procedure in eerste aanleg en op de facturen van [C] en [D] die zien op de procedure in hoger beroep - maar ook op een vergoeding van gederfde omzet vanwege de tijd - 40,5 uur x het gemiddelde uurtarief van € 110,00 - die hij heeft besteed aan de gerechtelijke procedures. Wat betreft de gevorderde reiskosten is [eiser] uitgegaan van de reisbewegingen van [A] en van [C] en [D] , in totaal 578 kilometer x € 0,19 per kilometer.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die voorligt is of [eiser] schade – gemaakte proceskosten en gederfde omzet – die hij stelt te hebben geleden omdat [onderneming 1] deze kosten aan hem heeft doorbelast en [gedaagde] ten onrechte [onderneming 1] in rechte zou hebben betrokken, op [gedaagde] kan verhalen. Dat is niet het geval. De kantonrechter licht dat toe als volgt.
4.2.
[gedaagde] heeft er op gewezen dat zij in de eerdere procedure, waarvan [eiser] vindt dat [gedaagde] die niet had mogen starten, [onderneming 1] heeft gedagvaard. [eiser] is weliswaar enig aandeelhouder en bestuurder van [onderneming 1] , maar hij is niet identiek aan die rechtspersoon. [eiser] in persoon komt daarom in beginsel geen vordering toe in verband met de kosten voor rechtsbijstand die [onderneming 1] in de vorige procedures heeft gemaakt en de gestelde gederfde omzet van [onderneming 1] .
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] naar voren gebracht dat [onderneming 1] de kosten voor rechtsbijstand heeft doorbelast aan hem in persoon. [gedaagde] heeft dat betwist. [eiser] heeft zijn stelling niet met stukken onderbouwd. Van de juistheid van die stelling kan dus niet worden uitgegaan.
4.4.
Maar ook als wel aangenomen zou kunnen worden dat de thans gevorderde kosten zijn doorbelast aan [eiser] en dat [eiser] deze kosten aan [onderneming 1] heeft betaald en daardoor schade heeft geleden via het vermogen van [onderneming 1] (afgeleide schade), dan nog kan hem dat niet baten. In de dagvaarding ontbreekt daarvoor een grondslag. De enkele stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [onderneming 1] is onvoldoende om vergoeding van afgeleide schade te kunnen vorderen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling gewezen op de in dit kader geldende rechtspraak [1] . Als [gedaagde] onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens [onderneming 1] , dan heeft alleen [onderneming 1] een vordering op haar uit onrechtmatige daad en kan alleen [onderneming 1] die schade vorderen. In dat geval geldt namelijk de regel uit het zogenoemde ABP/ [achternaam] -arrest. In dat arrest heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat als een derde aan een vennootschap vermogensschade toebrengt door gedragingen die jegens de vennootschap onrechtmatig zijn, alleen de vennootschap een vordering heeft tot vergoeding van deze schade, en niet de aandeelhouder. Als [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [onderneming 1] , dan kan [eiser] door hem in persoon geleden schade wel verhalen op [gedaagde] . Maar dan is daarvoor volgens de regels van het aansprakelijkheidsrecht wel een grond nodig. En die ontbreekt omdat de dagvaarding van [onderneming 1] niet kwalificeert als een onrechtmatige daad jegens [eiser] in persoon.
4.5.
Als [eiser] , anders dan hij tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld, toch vereenzelvigd zou moeten worden met [onderneming 1] , dan geldt dat de vordering van [onderneming 1] tot betaling van de reële proceskosten al door de kantonrechter in eerste aanleg is afgewezen. Dit oordeel is door het gerechtshof bekrachtigd en is inmiddels in rechte onaantastbaar geworden. Op grond van het bepaalde in artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een eenmaal tussen partijen beslecht geschilpunt in een volgende procedure niet opnieuw ter discussie worden gesteld. [eiser] kan die kosten in de onderhavige procedure dus niet opnieuw vorderen.
4.6.
Ten aanzien van de gestelde misgelopen omzet en reiskosten overweegt de kantonrechter dat [eiser] ook ten aanzien van dit onderdeel van de vordering onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat de (juridische) grondslag hiervan is. Bovendien heeft [eiser] de gemiste omzet en gevorderde reiskosten niet met feitelijke gegevens gestaafd, nog daargelaten dat van een professional als [eiser] mag worden verlangd dat hij niet onnodig tijd besteedt aan procedures die behoren tot het normale ondernemersrisico.
4.7.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de vordering wordt afgewezen.
4.8.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij het onrechtvaardig vindt dat hij de (hoge) kosten voor rechtsbijstand die door [onderneming 1] in de procedures tegen [gedaagde] zijn gemaakt zelf moet dragen, ondanks dat hij, althans [onderneming 1] , tot twee keer toe een gerechtelijke procedure heeft gewonnen.
4.9.
Overwogen wordt dat de werkelijke kosten voor juridische bijstand eigenlijk altijd hoger zijn dan de kosten die door de rechters hiervoor worden begroot. In Nederland wordt het salaris van de gemachtigde of advocaat namelijk begroot aan de hand van het liquidatietarief [2] . Dat bedrag is afhankelijk van het belang van de zaak en de proceshandelingen. Door de toepassing van het liquidatietarief ontstaat er een begrenzing van de verplichting van de ‘verliezende partij’ om de proceskosten van de ander te vergoeden. De achterliggende gedachte van deze regeling is de toegang tot het recht. De wetgever wil voorkomen dat rechtzoekenden worden afgehouden van de rechter door de vrees voor een veroordeling tot betaling van omvangrijke proceskosten.
4.10.
Een vordering tot volledige vergoeding van de proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM [3] .
4.11.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in dit geval al is geprocedeerd over de vraag of de door [gedaagde] (ten aanzien van [onderneming 1] ) ingestelde vordering misbruik van procesrecht was. Zowel de kantonrechter als het gerechtshof hebben geoordeeld dat dat niet het geval is. Daarnaast heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in de tuchtrechtelijke procedure daar een oordeel over gegeven. Zo heeft de voorzitter overwogen dat niet is gebleken dat door verweerder (de advocaat van [gedaagde] ) standpunten zijn ingenomen om de belangen van klager ( [eiser] ) te schaden en dat ook niet is gebleken dat die standpunten evident onjuist waren.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Dat betekent dat hij zijn eigen kosten moet dragen en de door [gedaagde] gemaakte proceskosten moet betalen. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden overeenkomstig het liquidatietarief begroot € 746,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 373,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.

Voetnoten

1.HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564 ( [achternaam] /ABP) en HR 15 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2443, ( [onderneming 3] / [onderneming 4] ), HR 12-10-2018, ECLI:HR:2018:1899 (Potplantenkwekerij-arrest).
2.Liquidatietarief kanton (rechtspraak.nl)
3.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828