ECLI:NL:GHARL:2021:1278

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
200.274.765/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de omvang van de opdracht tot financiële dienstverlening en de zorgplicht van de financiële dienstverlener

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [de psychologe] en Bevelander Financiële Diensten B.V. over de uitvoering van een opdracht tot financiële dienstverlening. [de psychologe], een niet-BIG-geregistreerd psycholoog, heeft Bevelander van 2009 tot 2018 ingeschakeld voor haar belastingaangiften en jaarrekeningen. Na een wetswijziging in 2013, die de btw-vrijstelling voor psychologen wijzigde, heeft [de psychologe] omzetbelasting afgedragen over de jaren 2013 en 2014. Ze vorderde schadevergoeding van Bevelander, omdat zij meende dat Bevelander had moeten zorgen voor het indienen van bezwaar tegen de afgedragen omzetbelasting. De rechtbank wees haar vordering af, omdat niet was aangetoond dat Bevelander tekort was geschoten in haar zorgplicht of de uitvoering van de opdracht. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [de psychologe] gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat Bevelander niet tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof oordeelde dat [de psychologe] zelf verantwoordelijk was voor het indienen van bezwaar en dat Bevelander niet op de hoogte kon zijn van de relevante procedures die door de beroepsgroep van psychologen werden gevoerd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank in conventie en vernietigde het in reconventie, waarbij Bevelander in de kosten van de procedure werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.274.765
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 7915780)
arrest van 9 februari 2021
in de zaak van
[appellante], handelend onder de naam
Tebéjo,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: [de psychologe] ,
advocaat: mr. P.A. Visser,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bevelander Financiële Diensten B.V.,
gevestigd te Schoonrewoerd,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Bevelander,
advocaat: mr. R. Reumkens.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure tot dan toe blijkt uit het tussenarrest in deze zaak van 7 juli 2020. Bij dat arrest is een enkelvoudige comparitie van partijen bepaald.
1.2
Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 11 september 2020. Zowel [de psychologe] als Bevelander heeft voor de zitting een “akte houdende producties” ingestuurd. Het hof heeft deze stukken toegelaten tot het dossier. Partijen hebben vervolgens hun standpunten toegelicht en vragen van het hof beantwoord. Mr. Reumkes heeft spreekaantekeningen overgelegd. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Aan het slot van de comparitie heeft het hof op verzoek van partijen arrest bepaald.

2.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

Waar gaat deze zaak over?
2.1
Tot 1 januari 2013 gold voor alle psychologen een vrijstelling voor het afdragen van omzetbelasting (btw). Door een wetswijziging gold deze vrijstelling vanaf 1 januari 2013 alleen nog voor psychologen die geregistreerd stonden in het Beroepen in de Individuele Gezondheidszorgregister (BIG-register). Over deze nieuwe regeling heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 27 maart 2015 bepaald dat de vrijstelling voor het afdragen van omzetbelasting uit artikel 11 lid 1g sub 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 ruimer moet worden toegepast dan bij de wetswijziging op 1 januari 2013 werd voorzien: de vrijstelling geldt ook voor niet-BIG-geregistreerde psychologen. Als zij tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het afdragen van de omzetbelasting, kunnen deze psychologen de door hen afgedragen omzetbelasting vanaf 2013 op grond van deze uitspraak terugkrijgen.
[de psychologe] is een niet-BIG-geregistreerd psycholoog en Bevelander is een financieel adviseur. Bevelander heeft van 2009 tot 2018 voor [de psychologe] in elk geval de aangifte inkomstenbelasting van [de psychologe] en de jaarrekening van de praktijk van [de psychologe] verzorgd. [de psychologe] heeft over de jaren 2013 en 2014 en het eerste kwartaal van 2015 omzetbelasting voor haar werkzaamheden als psycholoog afgedragen. [de psychologe] heeft de afgedragen omzetbelasting vanaf 1 januari 2015 terugontvangen.
De vordering en beslissing bij de rechtbank
2.2
[de psychologe] heeft bij de rechtbank gevorderd Bevelander te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 14.205,77, voor de afgedragen omzetbelasting over 2013 en 2014 die [de psychologe] volgens haar van de belastingdienst had kunnen terugontvangen als daar tijdig bezwaar tegenwas gemaakt, met veroordeling van Bevelander in de kosten van de procedure. Bevelander had in het kader van de aan haar als financieel dienstverlener gegeven opdracht, dan wel in het kader van haar algemene zorgplicht het recht op teruggaaf van de omzetbelasting van [de psychologe] moeten veiligstellen.
2.3
Bevelander heeft op haar beurt bij de rechtbank schadevergoeding gevorderd omdat zij onrechtmatig is betrokken in deze procedure, waardoor Bevelander schade heeft geleden wegens gemaakte kosten en gederfde inkomsten. Verder vraagt zij veroordeling van [de psychologe] tot betaling van een openstaande factuur van € 496,10, een en ander met veroordeling van [de psychologe] in de kosten van de procedure.
2.4
De rechtbank heeft de vorderingen van [de psychologe] afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat uit de opdracht die [de psychologe] aan Bevelander heeft gegeven en uit de algemene zorgplicht die zij als financieel dienstverlener heeft, volgt dat Bevelander dit recht op teruggaaf van de omzetbelasting veilig had moeten stellen en dat Bevelander daarom aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. De vordering van Bevelander om [de psychologe] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen is afgewezen, omdat niet is gebleken van evidente ongegrondheid van de door haar ingestelde vordering. De door Bevelander gevorderde betaling van de openstaande factuur is toegewezen.
De beoordeling van de grieven
2.5
[de psychologe] heeft tegen het bestreden vonnis acht grieven aangevoerd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.6
Het draait in deze zaak om de vraag of de opdracht tot financiële dienstverlening aan Bevelander dan wel haar zorgplicht ook inhield dat zij over de jaren 2013 en 2014 voor [de psychologe] bezwaar had moeten maken tegen de over die jaren afgedragen omzetbelasting.
Geen opdracht
2.7
[de psychologe] heeft gesteld dat Bevelander niet alleen de aangifte van de omzetbelasting altijd voor haar rekening nam, maar dat zij [de psychologe] ook daarover adviseerde en daarbij eveneens de jurisprudentie van de Hoge Raad betrok. De aard en de omvang van de werkzaamheden die Bevelander op grond van de opdracht verrichtte was dus aanzienlijk breder en verstrekkender dan de rechtbank heeft aangenomen. [de psychologe] heeft ter toelichting op deze stelling een aantal producties overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat Bevelander ook over de jaren 2011 en 2012 al de aangifte omzetbelasting van [de psychologe] heeft verzorgd.
2.8
Vooropgesteld wordt dat Bevelander bij aanvang van haar financiële dienstverlening op 23 februari 2009 aan [de psychologe] een opdrachtbevestiging heeft gestuurd waarin zij de gemaakte afspraken tussen de partijen bevestigt. Tegen een uurtarief van € 80 exclusief omzetbelasting zal Bevelander de aangifte inkomstenbelasting en de jaarrekening van de praktijk voor psychotherapie van [de psychologe] verzorgen, zo blijkt uit die brief. Een andere, ruimere schriftelijke opdrachtbevestiging bevindt zich niet bij de stukken. De vraag is vervolgens of, zoals [de psychologe] stelt, tussen de partijen in de loop der jaren de opdracht is uitgebreid tot het doen van aangifte omzetbelasting en het geven van advies daarover.
2.9
Uit de stukken en de door de partijen tijdens de zitting in hoger beroep gegeven toelichting maakt het hof het volgende op. [de psychologe] hield zelf haar administratie bij en leverde een overzicht in een Excelbestand aan van de gegevens die Bevelander nodig had voor de aangifte IB en het opmaken van de jaarstukken. Bevelander beschikte niet over de onderliggende bankafschriften, facturen en/of bonnetjes van de praktijk van [de psychologe] , die had zij zelf. Op dit ook in hoger beroep door Bevelander gevoerde verweer heeft [de psychologe] niet afdoende inhoudelijk gereageerd. De omstandigheid dat Bevelander de aangifte indiende, hoeft nog niet te betekenen dat zij ook de inhoudelijke beoordeling daarvan deed. Kennelijk was de werkrelatie tussen partijen zo, dat [de psychologe] de gegevens voor de aangifte aanleverde en dat Bevelander op basis daarvan de aangifte deed.
Bevelander heeft in het kader van de zogenoemde “kleine ondernemersregeling”, die van toepassing is bij geringe belaste omzet, de aangifte omzetbelasting voor [de psychologe] verzorgd over de jaren 2011 en 2012. Het gaat daarbij om omzetbelasting voor incidentele diensten (voor door [de psychologe] gegeven trainingen en verkochte boekjes) waarvoor wel omzetbelasting berekend moest worden, maar waarvan de omzetbelasting - vanwege het geringe bedrag – tot een drempel van circa € 1.200 à € 1.300 niet daadwerkelijk aan de belastingdienst behoefde te worden afgedragen. Het totaal wordt dan volgens Bevelander op nihil gezet. Voor deze incidentele omzet was [de psychologe] in 2011 en 2012 bij de belastingdienst geregistreerd als ondernemer voor de omzetbelasting. Vanaf de start van de samenwerking tussen partijen in 2009 tot 2013 was [de psychologe] echter niet btw-plichtig voor haar werkzaamheden, als psycholoog in haar praktijk.
2.1
Voor de aangifte omzetbelasting “kleine ondernemersregeling” leverde [de psychologe] aan Bevelander een overzicht aan van de door haar gefactureerde werkzaamheden met de daarop van toepassing zijnde percentages omzetbelasting. Op grond van dat aangeleverde overzicht deed Bevelander vervolgens aangifte omzetbelasting “kleine ondernemersregeling”, aldus Bevelander. Deze werkwijze is niet, althans onvoldoende door [de psychologe] weersproken. Verder blijkt uit de stukken dat Bevelander bijvoorbeeld in 2012 namens [de psychologe] een bezwaar bij de belastingdienst heeft ingediend tegen een opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over 2011, omdat [de psychologe] niet meer in het bezit was van de inlogcodes en deze codes opnieuw had aangevraagd. Bevelander heeft dit echter volgens haar steeds in opdracht van [de psychologe] gedaan. Bevelander heeft als voorbeeld van zo’n verzoek van [de psychologe] , een mail overgelegd van 30 november 2012 waaruit volgt dat de partijen overleg hebben gevoerd over het indienen van een bezwaarschrift over een naheffingsaanslag in 2012.
2.11
Het hof is met Bevelander van oordeel dat het feit dat Bevelander de hiervoor geschetste werkzaamheden in 2011 en 2012 in het kader van de omzetbelasting van de “kleine ondernemersregeling” heeft verzorgd, al dan niet op verzoek van [de psychologe] , nog niet betekent dat er een impliciete opdracht dan wel een bestendige lijn was dat Bevelander altijd alle zaken met betrekking tot de omzetbelasting voor [de psychologe] regelde. In deze zaak draait het immers om de omzetbelasting voor diensten van psychologen die pas vanaf 1 januari 2013 op de diensten van [de psychologe] als niet-BIG-geregistreerde psycholoog van toepassing was. Tot 1 januari 2013 waren diensten van psychologen in algemene zin vrijgesteld van de omzetbelasting, dus ook de diensten van [de psychologe] , maar erna gold de btw-vrijstelling slechts nog voor psychologen die aan bepaalde opleidings- en registratievoorwaarden voldeden.
2.12
Tussen de partijen staat bovendien vast dat [de psychologe] zelf contact heeft gezocht met de belastingdienst naar aanleiding van de aangekondigde wijziging van de btw-vrijstelling voor medische dienstverlening. Bij brief van de inspecteur van de belastingdienst van 11 januari 2013 aan [de psychologe] staat immers onder meer:
“Op 30 november 2012 ontving ik uw brief waarin u heeft gereageerd op de wijziging van de btw-vrijstelling voor (para)medische dienstverlening. Tijdens ons telefonisch onderhoud van 10 januari 2013 is naar voren gekomen dat u staat ingeschreven in het NIP register. (…) In afwachting van het onderzoek heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat de btw-vrijstelling onder bepaalde voorwaarden ook geldt voor: (…) Voor de goedkeuring gelden de volgende vier voorwaarden: (…) U heeft tijdens ons gesprek aangegeven dat u ingeschreven staat in het NIP register. Ik ga er derhalve van uit dat u voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Om die gronden zal ik zorgdragen dat u zal worden aangemerkt als vrijgestelde ondernemer voor uw prestaties als psycholoog. De aangiften omzetbelasting zullen dan niet meer worden uitgereikt. Mocht ik een onjuiste aanname hebben gemaakt, dan verzoek ik u contact met mij op te nemen.”.
2.13
Vaststaat dat [de psychologe] aanvankelijk vanaf 1 januari 2013 was vrijgesteld voor de omzetbelasting omdat de belastingdienst - kennelijk op basis van door [de psychologe] zelf verstrekte gegevens - in de veronderstelling verkeerde dat [de psychologe] voldeed aan de daarvoor geldende specifieke voorwaarden. Niet goed valt in te zien dat Bevelander onder die omstandigheden in 2013 de aangifte omzetbelasting voor de door [de psychologe] verrichte diensten als psycholoog had moeten verzorgen, zoals [de psychologe] kennelijk stelt. Van het verzaken van het tijdig indienen van bezwaar door Bevelander, kan in zo’n geval dan ook geen sprake zijn. Als iemand van mening is niet btw-plichtig te zijn en geen aangifte doet, kan van een bezwaar immers geen sprake zijn. Hieruit blijkt naar oordeel van het hof ook, dat [de psychologe] zelf zich actief bezighield met de vraag naar de verschuldigdheid van btw over haar werkzaamheden als psycholoog en dat zij deze taak (taken) niet geheel aan Bevelander had toevertrouwd.
2.14
Bevelander heeft verder onbetwist aangevoerd dat [de psychologe] eind 2013 tijdens een bespreking met haar de btw-vrijstelling als bedoeld in de brief van 11 januari 2013 van de belastingdienst aan de orde heeft gesteld en daarbij heeft aangegeven dat zij niet zeker was of zij aan de voorwaarden voor de vrijstelling voldeed. Bevelander heeft [de psychologe] er toen op gewezen dat zij daarmee het risico liep op naheffingsaanslagen en boetes als zou blijken dat zij ten onrechte was vrijgesteld van de omzetbelasting. Op verzoek van [de psychologe] heeft Bevelander daarom bij brief van 8 mei 2014 aan de belastingdienst gevraagd haar diensten voor de omzetbelasting opnieuw te beoordelen. Op basis daarvan heeft de belastingdienst op 29 juli 2014 laten weten dat de diensten van [de psychologe] wel belast moesten worden met omzetbelasting, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013. Op 4 augustus 2014 heeft de belastingdienst aan [de psychologe] een brief gestuurd waarin is meegedeeld dat zij is geregistreerd in de administratie voor de omzetbelasting, waarbij een formulier voor de aangifte omzetbelasting over het hele jaar 2013 is uitgereikt, dat uiterlijk op 1 oktober 2014 moest zijn ingediend. Tegen deze beslissing heeft Bevelander op 5 augustus 2014 namens [de psychologe] tevergeefs bezwaar gemaakt, omdat dit betekende dat zij vanaf 1 januari 2013 werd geconfronteerd met een omzetdaling van 21%. In elk geval vanaf dat moment, het derde kwartaal 2014, heeft Bevelander op verzoek van [de psychologe] de digitale aangifte omzetbelasting verzorgd aan de hand van de door [de psychologe] bijgehouden administratie.
2.15
[de psychologe] voert nog aan dat Bevelander betrokken is geweest bij het indienen van het bezwaar voor de eerste twee kwartalen van 2013 en dat ook daaruit volgt dat Bevelander normaal gesproken binnen de overeenkomst van financiële dienstverlening ook altijd (ongevraagd) de omzetbelasting verzorgde. Bevelander heeft dit zowel bij de rechtbank als in hoger beroep gemotiveerd betwist. Hij heeft daarbij verwezen naar de hiervoor genoemde brief van de belastingdienst van 29 juli 2014 waarin is aangegeven dat [de psychologe] zal worden ingeschreven voor de omzetbelasting, waaruit volgt dat zij tot die tijd bij de belastingdienst niet bekend was als btw-plichtig voor haar diensten als psycholoog. Daarom moest met terugwerkende kracht over een heel jaar aangifte worden gedaan. Dit verhoudt zich niet met de stelling dat er over de eerste twee kwartalen van 2013 wel al aangifte zou zijn gedaan, waartegen bezwaar is ingediend en op grond waarvan vervolgens een teruggave is gevolgd, zoals [de psychologe] heeft gesteld. [de psychologe] heeft hierop in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd gereageerd. Zij volstaat met het herhalen van haar enkele stelling. Het had voor de hand gelegen om deze stelling, nu deze ook al bij de rechtbank door Bevelander werd betwist, nader aan te tonen aan de hand van bewijzen, door het overleggen van de bezwaren dan wel bewijzen van de teruggaven over de eerste twee kwartalen van 2013. Zeker nu de hiervoor genoemde aanknopingspunten uit het dossier, zoals de jaaropgave met terugwerkende kracht over 2013, het standpunt van Bevelander onderschrijven. Het moet er daarom voor worden gehouden dat Bevelander niet betrokken is geweest bij het doen van aangifte omzetbelasting over de eerste twee kwartalen van 2013 dan wel over die kwartalen bezwaren heeft ingediend. Zou er wel bezwaar zijn ingediend, dan volgt hieruit overigens evenmin zonder meer een bestendig gebruik van het ongevraagd verzorgen van alle diensten met betrekking tot de omzetbelasting.
2.16
[de psychologe] heeft nog verwezen naar de e-mailwisseling tussen de partijen in december 2013 en aangegeven dat deze in haar optiek irrelevant is omdat Bevelander in 2012 al de aangifte voor de omzetbelasting deed. Dit standpunt gaat niet op onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen over de omzetbelasting in 2012 in rechtsoverweging 2.9 tot en met 2.11. Ook uit de e-mailwisseling in december 2013 blijkt dat [de psychologe] in elk geval tot dat moment zelf de contacten met de belastingdienst onderhield. Zo schrijft ze aan Bevelander dat zij nog geen reactie heeft gehad op haar brief aan de belastingdienst van oktober 2013 en in een latere mail dat ze heel erg moe wordt van het achter de belastingdienst aan bellen en mailen. In dat verband verzoekt zij Bevelander om vanaf volgend jaar (
hof: 2014) “mijn hele administratie” te gaan doen. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat “mijn hele administratie” een onvoldoende concrete term is om te worden aangemerkt als opdracht aan Bevelander om de kwestie rond de omzetbelasting voor diensten van psychologen vanaf 1 januari 2013 te gaan regelen, welke datum inmiddels was gepasseerd. Het hof verwijst naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van de rechtbank, neemt deze over en maakt deze tot de zijne.
Geen schending zorgplicht
2.17
Tot slot stelt [de psychologe] dat Bevelander zijn zorgplicht als fiscaal deskundig adviseur heeft geschonden. Het komt volgens haar uiteindelijk neer op de vraag of Bevelander wist van de procedure die het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) tegen de belastingdienst voerde. Volgens [de psychologe] is dat het geval en had Bevelander de teruggave van de afgedragen omzetbelasting veilig moeten stellen door het tijdig indienen van bezwaar. Dat Bevelander op de hoogte was van de procedure blijkt uit de eerder genoemde e-mail van Bevelander waarin hij verwijst naar
een procedure voor de beroepsgroep.
2.18
Bevelander heeft steeds aangevoerd dat die verwijzing zag op een andere procedure, die ging over de vraag of een medische dienstverlener die als ZZP-er diensten verricht btw-plichtig is of niet. Omdat [de psychologe] in 2013 en 2014 als ZZP-er onder supervisie van een psycholoog had gewerkt was deze procedure voor haar relevant, aldus Bevelander. Van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2015 (het arrest Solleveld), op grond waarvan de reikwijdte van de btw-vrijstelling werd verruimd en ook [de psychologe] per 1 januari 2015 werd vrijgesteld van de omzetbelasting, was Bevelander volgens haar pas op 10 oktober 2015 op de hoogte nadat [de psychologe] haar daarover had verteld. Deze informatie was immers alleen voor NIP-leden beschikbaar, nu het NIP deze procedure voor haar leden voerde. [de psychologe] had als NIP-lid wel toegang tot die informatie, maar zij heeft Bevelander pas in oktober 2015 van deze kwestie op de hoogte gebracht. Volgens Bevelander volgt dit ook uit de mailwisseling met [de psychologe] . Bevelander mailt aan [de psychologe] op 15 oktober 2018 onder meer het volgende:
“Eerst wil ik opmerken dat ik voor het eerst op 10 oktober 2015 door jou op de hoogte werd gesteld dat je i.v.m. het inmiddels bekende arrest je geen btw meer hoefde te betalen vanwege een uitspraak van de Hoge Raad op 27 maart 2015. Het was mij op 27 maart 2015 onbekend dat jouw beroepsorganisatie een proces voerde tegen de btw-heffing. Voor deze datum heb je met mij nooit een woord gerept of geschreven over het proces van jouw beroepsorganisatie tegen de btw-heffing. Op 10 oktober 2015 mailde je mij: “ik heb net gehoord dat ik vanaf het derde kwartaal 2015 geen btw meer hoeft te betalen. Dus niet indienen hoor”. Bezwaarschriften tegen de aangiften omzetbelasting 2013 en 2014 werden als gevolg van dit arrest door mij daarom ingediend op 23 oktober 2015 middels suppletie aangiften omzetbelasting 2013 en 2014. De suppletieaangiften worden namelijk als bezwaarschriften beschouwd.”Hierop heeft [de psychologe] in haar mail van 16 oktober 2018 als volgt geantwoord:
“Ik wist zelf ook pas in oktober dat we niet meer btw hoefden te betalen, volgens mij is dat eerder ook niet bekend gemaakt of in ieder geval niet bij mij terechtgekomen ondanks dat ik alles wel in de gaten hield. Een lastig verhaal, ik ga even kijken wat ik er verder mee zou kunnen.”
2.19
[de psychologe] spreekt Bevelander niet tegen als zij zegt dat zij haar eerst in oktober 2015 van deze procedure op de hoogte heeft gebracht, sterker nog zij geeft aan dat zij er zelf ook pas later achter kwam. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden van Bevelander als financieel dienstverlener niet kon worden verlangd, zoals [de psychologe] stelt, kennelijk in het kader van een algemene zorgplicht en zonder een specifieke opdracht daartoe, dat zij op de hoogte was van de door de beroepsgroep van de klant aangespannen procedure en dat zij daarop moest anticiperen. Nog daargelaten dat [de psychologe] niet duidelijk heeft gemaakt hoe Bevelander dat dan had moeten doen. [de psychologe] had immers zelf bij de belastingdienst bewerkstelligd dat zij aanvankelijk een btw-vrijstelling kreeg voor 2013 en 2014, hetgeen halverwege 2014 weer moest worden hersteld omdat ze niet aan de voorwaarden voldeed. Vanaf dat moment heeft Bevelander de aangifte omzetbelasting over 2013 en 2014 op verzoek van [de psychologe] met terugwerkende kracht verzorgd, zoals op dat moment naar aanleiding van het gewijzigde inzicht ook moest gebeuren. Meteen nadat Bevelander door [de psychologe] op de hoogte is gebracht van het eerder bedoelde arrest heeft zij op 23 oktober 2015 de suppletieaangiften omzetbelasting ingediend over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2015. Vervolgens heeft Bevelander contact gehouden met de belastingdienst, tot het moment dat [de psychologe] een andere financiële dienstverlener in de arm heeft genomen. Onder de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan niet worden gesteld dat Bevelander haar zorgplicht als financieel dienstverlener heeft geschonden.
2.2
Uit het vorenstaande volgt dat Bevelander niet is tekortgeschoten in de uitvoering van de aan haar gegeven opdracht tot financiële dienstverlening, noch haar algemene zorgplicht heeft geschonden, zodat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor enige schade.
2.21
[de psychologe] heeft de stellingen van Bevelander onvoldoende gemotiveerd bestreden en haar eigen stellingen onvoldoende onderbouwd, zodat het hof ook niet toekomt aan het door [de psychologe] gedane bewijsaanbod.
2.22
Met grief 8 heeft [de psychologe] ten slotte nog bezwaar gemaakt tegen de toewijzing door de rechtbank van declaratie 19.1103 tot een bedrag van € 496,10. Bevelander heeft gesteld dat [de psychologe] haar een opdracht heeft gegeven (waarbij zij verwijst naar twee mails van [de psychologe] ) om deze werkzaamheden uit te voeren en dat dit “gewone door haar uitgevoerde werkzaamheden” betreft. Het gaat o.a. om een vraag van [de psychologe] om de door Bevelander ingediende aangiften omzetbelasting en suppletieaangiften over de jaren 2013 en 2014 aan haar op te sturen. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat uit de mails geen overeenkomst van opdracht volgt. Het is een verzoek om informatie te geven over door Bevelander voor [de psychologe] uitgevoerde werkzaamheden en de daarop te geven toelichting. Over die werkzaamheden was op dat moment een dispuut ontstaan. In dat kader mag van een opdrachtnemer worden verlangd dat die verantwoording aflegt over wat er is gedaan. Vast staat dat [de psychologe] per 2018 is overgestapt naar een opvolgend boekhouder. Waar de bespreking van januari 2018 over is gegaan, is niet nader toegelicht. Deze bespreking is ook pas in januari 2019 gedeclareerd, nadat Bevelander in november 2018 aansprakelijk is gehouden. Het moet er gezien de gemotiveerde betwisting van [de psychologe] dat er nog in 2018 in opdracht werkzaamheden zijn verricht (waarop Bevelander in hoger beroep niet inhoudelijk heeft gereageerd) vanuit worden gegaan dat dit een bespreking is geweest die in het kader van de gerezen bezwaren en/of overdracht aan een opvolgend adviseur heeft plaatsgevonden. Het hof rekent zo’n bespreking tot niet-declarabele werkzaamheden die zich in het kader van een afronding van een langdurige zakelijke relatie heeft afgespeeld. Toewijzing van deze vordering is daarom niet aan de orde, zodat het vonnis in dat opzicht moet worden vernietigd. Omdat Bevelander in reconventie alsnog in het ongelijk wordt gesteld zal zij in de kosten die gemaakt zijn bij de kantonrechter moeten worden veroordeeld. Het gaat om 2 punten van € 72, dus € 144.

3.De slotsom

3.1
Grief 8 slaagt, maar de overige grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met uitzondering van de veroordeling in reconventie tot betaling van € 496,10 en de compensatie van proceskosten in reconventie.
3.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [de psychologe] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Bevelander zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.071
- salaris advocaat € 2.148 (2 punten x tarief II)
3.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Midden-Nederland, locatie Utrecht van 4 december 2019 in conventie,
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Midden-Nederland, locatie Utrecht van 4 december 2019 in reconventie, en doet in zoverre opnieuw recht,
wijst de vordering van Bevelander in reconventie af,
veroordeelt Bevelander in de kosten van de procedure in reconventie aan de kant van [de psychologe] begroot op € 144,
veroordeelt [de psychologe] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bevelander vastgesteld op € 2.071 voor verschotten en op € 2.148 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
veroordeelt [de psychologe] in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [de psychologe] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. De Waele, J. Sap en M.C. Bijl en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.