ECLI:NL:RBMNE:2022:369

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
20/4810
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering handhavend optreden bij versmalling van een weg na eerdere vernietiging

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist om handhavend op te treden tegen de versmalling van een weg. Eiseres, die aan de [adres 1] in Zeist woont, heeft in 2017 een handhavingsverzoek ingediend vanwege het plaatsen van inklapbare paaltjes door haar buurvrouw, derde-partij, op haar perceel. Deze paaltjes belemmeren de toegang tot de woning van eiseres, die uitsluitend bereikbaar is via de [locatie]. Eiseres stelt dat de weg door de plaatsing van de paaltjes en een hekwerk versmald is, waardoor deze niet meer toegankelijk is voor grote voertuigen. Het college heeft het handhavingsverzoek in 2017 afgewezen, en ook in een beslissing op bezwaar in 2018 is deze afwijzing gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 20 augustus 2020, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het college werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

In de nieuwe beslissing op bezwaar van 28 januari 2021 heeft het college wederom het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, met de motivering dat er geen wettelijke grondslag is voor handhavend optreden. Eiseres heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 december 2021. De rechtbank oordeelt dat het college in de nieuwe beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een uitzonderingssituatie die handhavend optreden uitsluit. De rechtbank draagt het college op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij een nader onderzoek moet worden uitgevoerd.

De rechtbank concludeert dat de nieuwe motivering van het college om niet handhavend op te treden, gebaseerd op het overgangsrecht, niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiseres heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. K. van Ginkel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: R. Snijder).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. M.F.H. van Delft).

Inleiding

Eiseres en derde-partij zijn buren van elkaar. Eiseres woont aan de [adres 1] in Zeist. Derde-partij woont op het adres [adres 2] in Zeist. De woning van eiseres ligt aan het einde van de [locatie] en is uitsluitend bereikbaar via het deel van de [locatie] dat evenwijdig aan het perceel van derde-partij loopt. Door derde-partij zijn er inklapbare paaltjes neergezet op haar perceel ter hoogte van het deel van de [locatie] dat naar de woning van eiseres leidt. Hierdoor is de [locatie] op dit gedeelte versmald. Deze paaltjes zijn door derde-partij geplaatst als gevolg van een erfdienstbaarheid die in 2017 is gevestigd ten behoeve van het perceel aan de [adres 3] destijds in eigendom bij de provincie Utrecht.
In 2017 is er een handhavingsverzoek ingediend namens eiseres. In dit handhavingsverzoek is verzocht om handhavend op te treden tegen het plaatsen van de paaltjes en een hekwerk. Volgens eiseres is de weg door de plaatsing van de paaltjes en het hekwerk, en doordat het struikgewas niet wordt onderhouden, versmald waardoor de weg niet meer toegankelijk is voor grote voertuigen. Verweerder heeft het handhavingsverzoek afgewezen in het besluit van 20 december 2017 (het primaire besluit). In de beslissing op bezwaar van 19 september 2018 (de eerste beslissing op bezwaar) heeft verweerder nog steeds geweigerd om handhavend op te treden. Hiertegen is eiseres in beroep gegaan bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 20 augustus 2020 [1] het beroep van eiseres gegrond verklaart en de beslissing op bezwaar gedeeltelijk vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Op 19 oktober 2020 heeft eiseres een ingebrekestelling verstuurd vanwege het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar. Vervolgens heeft eiseres op 3 december 2020 een beroep niet tijdig beslissen ingediend.
In de nieuwe beslissing op bezwaar van 28 januari 2021 (de nieuwe beslissing op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard. Volgens verweerder is er geen wettelijke bepaling op grond waarvan verweerder handhavend kan optreden.
Eiseres heeft tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar zoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Procesbelang en omvang van het geschil
Eiseres heeft op 3 december 2020 een beroep niet tijdig beslissen ingediend vanwege het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar. De beslissing op bezwaar is alsnog genomen op 28 januari 2021. Op de zitting is door partijen toegelicht dat er ook een dwangsombesluit is genomen waarin de maximale dwangsom is vastgesteld. De maximale dwangsom is door verweerder ook al betaald aan eiseres. Dat betekent dat eiseres geen belang meer heeft bij de behandeling van haar beroep niet tijdig beslissen. Het beroep niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk. In het niet tijdig beslissen ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. [2] Omdat de nieuwe beslissing op bezwaar niet tegemoet komt aan het beroep van eiseres, heeft het beroep niet tijdig beslissen ook betrekking op de nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank zal hierna de nieuwe beslissing op bezwaar beoordelen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden. Op de zitting is vastgesteld dat de situatie aan de [locatie] inmiddels dusdanig is gewijzigd, dat een aantal bomen gerooid zijn. Eiseres heeft dus alleen nog belang bij een uitspraak over de (wegklapbare) paaltjes en het hekwerk die derde-partij heeft aangebracht. De langs de [locatie] geplaatste betonblokken vallen buiten de omvang van dit geding. Daar zag het handhavingsverzoek immers niet op.
De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 augustus 2020
3. In de eerste beslissing op bezwaar heeft verweerder geconcludeerd dat hij niet handhavend kan optreden tegen de mogelijke versmalling van de weg en de plaatsing van het hek en de paaltjes. Volgens verweerder bestaat er geen grondslag om handhavend op te treden via de artikelen 2:10, eerste lid van de Algemene Plaatselijke verordening Zeist 2017 (de APV) of artikel 6.37, derde lid, van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder inderdaad niet handhavend kan optreden op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de APV. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er in het geval van eiseres sprake is van een uitzonderingssituatie – zoals bedoeld in artikel 6.37, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 – waardoor handhavend optreden op grond van het Bouwbesluit niet mogelijk is. De beslissing op bezwaar is hierdoor in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen waarin verweerder een nader onderzoek moet uitvoeren.
De nieuwe beslissing op bezwaarNieuwe motivering van verweerder om niet handhavend op te treden
4. In de eerste beslissing op bezwaar heeft verweerder overwogen dat handhavend optreden op grond van artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 niet mogelijk is vanwege de uitzonderingssituatie van artikel 6.37, tweede lid, vijfde gedachtestreepje, van het Bouwbesluit 2012. In de nieuwe beslissing op bezwaar heeft verweerder een andere motivering gebruikt om niet handhavend op te treden. In de nieuwe beslissing op bezwaar komt verweerder tot de conclusie dat handhavend optreden in het geheel niet mogelijk is omdat artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 niet van toepassing is vanwege het geldende overgangsrecht.
5. Volgens eiseres had verweerder in het bestreden besluit niet mogen kiezen voor een andere motivering om niet handhavend op treden. Uit de uitspraak van 20 augustus 2020 volgt volgens eiseres dat verweerder in de nieuwe beslissing op bezwaar beter had moeten onderzoeken en motiveren of er sprake is van een uitzonderingssituatie. Met de nieuwe motivering in de nieuwe beslissing op bezwaar is er niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank, aldus eiseres.
6. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de nieuwe beslissing op bezwaar een andere motivering mag gebruiken om af te zien van handhavend optreden. De rechtbank heeft in de vorige beroepsprocedure overwogen dat verweerder met de motivering in de eerste beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd dat de uitzonderingssituatie van artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 van toepassing is. Als verweerder vanwege de uitzonderingssituatie van artikel 6.37 niet handhavend optreedt, dan moet verweerder dit van de rechtbank beter motiveren in de nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft niet specifiek geoordeeld of artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 überhaupt van toepassing was, gelet op het overgangsrecht. Het overgangsrecht kwam in die procedure niet aan bod. Na vernietiging van de eerste beslissing op bezwaar moet verweerder in de nieuwe beslissing op bezwaar een volledige heroverweging maken zolang daarover in een uitspraak van de rechtbank nog geen oordeel is gegeven. Omdat de discussie over het overgangsrecht niet is gevoerd, mocht verweerder ervoor kiezen om niet handhavend op te treden met een motivering die gebaseerd is op het overgangsrecht. Dat verweerder deze nieuwe motivering mag gebruiken om niet handhavend op te treden, betekent nog niet dat deze motivering inhoudelijk stand houdt. De rechtbank zal de inhoudelijke motivering hierna beoordelen.
Motivering van verweerder om niet handhavend op te treden.
7. Verweerder heeft in de nieuwe beslissing op bezwaar de volgende motivering gebruikt om niet handhavend op te treden. In artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 staat dat er tussen een openbare weg en een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg moet zijn die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. De [locatie] is een dergelijke verbindingsweg. Uit artikel 9.2, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012 volgt dat artikel 6.37 niet van toepassing is omdat de woning van eiseres is gebouwd voor de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012. Volgens artikel 9.2, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012 is de gemeentelijke bouwverordening van toepassing die gold direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012. De toen geldende bouwverordening 2010 en de daarvoor geldende bouwverordening 2005 van de gemeente Zeist bevatten geen regels voor de verbindingsweg naar de woning van eiseres. Om die reden moet er volgens verweerder gekeken worden naar de bouwverordening die gold tijdens het verlenen van de vergunning voor de bouw van de woning van eiseres in 1988. Daarin stond dat voorschriften met betrekking tot een verbindingsweg opgenomen konden worden in de bouwvergunning. Dat is niet gebeurd bij de bouwvergunning van eiseres. Dat betekent volgens verweerder dat er geen minimale afmetingen zijn waar de verbindingsweg aan de [locatie] aan moet voldoen. Er is dus geen bevoegdheid om handhavend op te treden, aldus verweerder.
Het geschil
8. Eiseres is van mening dat het overgangsrecht niet van toepassing is omdat artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 ook van toepassing is op bestaande bouw. Daarnaast staat het overgangsrecht niet aan handhavend optreden in de weg. De bouwverordening die tijdens het verlenen van de vergunning voor de bouw van de woning gold, bepaalde dat de verbindingsweg geschikt moest zijn voor het te verwachten verkeer. Daarnaast moest de verbindingsweg het gebouw onder alle omstandigheden bereikbaar maken voor het noodzakelijke brandweermaterieel, aldus eiseres.
9. Verweerder vindt dat hij een goed besluit heeft genomen. In het verweerschrift heeft verweerder zich nog subsidiair op het standpunt gesteld dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is als de rechtbank van oordeel is dat handhavend optreden wel mogelijk is. Als de paaltjes verwijderd worden dan maakt dit voor de bruikbaarheid van de [locatie] voor grote voertuigen niet uit. De [locatie] is op sommige plekken al minder breed dan de breedte die deze heeft ter hoogte van de geplaatste paaltjes.
Bevoegdheid tot handhavend optredenHandhavend optreden op grond van de APV of de bomenverordening Zeist 2016
10. In het oorspronkelijk handhavingsverzoek is niet verzocht om handhavend op te treden vanwege strijd met de bomenverordening Zeist 2016, en dit is ook in de eerdere procedure niet aan de orde geweest. Of verweerder handhavend kan optreden op grond van de bomenverordening laat de rechtbank daarom buiten beschouwing. De rechtbank zal ook niet meer ingaan op de vraag of verweerder handhavend kan optreden op grond van artikel 2:10 van de APV. In de uitspraak van 20 augustus 2020 heeft de rechtbank al geoordeeld dat verweerder niet handhavend kan optreden vanwege overtreding van artikel 2:10 van de APV. Tegen de uitspraak van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld waardoor dit oordeel van de rechtbank in rechte vast staat.
11. De rechtbank zal uitsluitend beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat handhavend optreden op grond van artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 niet mogelijk is.
Handhavend optreden op grond van artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012
12. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat handhavend optreden op grond van artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 niet mogelijk is vanwege het overgangsrecht. Eiseres stelt terecht dat het artikel staat in de afdeling 6.7 die de titel ‘
bestrijden van brand, nieuwbouw en bestaande bouw’heeft. Dat betekent niet dat ieder artikel in deze afdeling betrekking heeft op het bestrijden van brand en tegelijkertijd betrekking heeft op nieuwbouw en bestaande bouw.
13. In artikel 9.2, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012 staat dat artikel 6.37 niet van toepassing is als de verbindingsweg leidt naar een bouwwerk dat is gebouwd voor de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012. Uit de toelichting op artikel 9.2, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012 volgt dat dit artikel is opgenomen omdat er in de praktijk bestaande situaties zijn waarbij het redelijkerwijs niet mogelijk is om te voldoen aan de in artikel 6.37 Bouwbesluit 2012 opgenomen maatvoering die geldt voor verbindingswegen. [3] Dat heeft tot gevolg dat voor een bestaande verbindingsweg de eisen van toepassing blijven die golden op het moment van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012. Dat betekent dat het kan voorkomen dat in dergelijke gevallen niet aan de maatvoering van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. Er moet dus gekeken worden naar de toepasselijke voorschriften die golden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012.
14. Voor de bouw van de woning van eiseres is in 1988 een bouwvergunning verleend. De woning is ook gebouwd in 1988. De [locatie] bestond op dat moment al. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 niet van toepassing is op de woning van eiseres en de [locatie] voor het deel dat naar de woning van eiseres leidt. De relevante voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening zoals die golden voordat het Bouwbesluit 2012 in werking trad, zijn van toepassing. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconstateerd dat het overgangsrecht van artikel 9.2, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012 van toepassing is.
Handhavend optreden op grond van de toepasselijke gemeentelijke verordening
14. De rechtsvraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is de vraag of verweerder aanleiding had moeten zien om handhavend op te treden vanwege strijd met de toepasselijke voorschriften uit de gemeentelijke verordening. In de Bouwverordening 2010 van de gemeente Zeist is in het overgangsrecht bepaald dat het artikel dat regels bevat over een verbindingsweg niet van toepassing is als de woning, waar de verbindingsweg naartoe leidt, is gebouwd op basis van een bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet van 1962. De Bouwverordening 2005 van de gemeente Zeist bevat een identieke overgangsrechtelijke bepaling als de Bouwverordening 2010. Dat betekent dat de Bouwverordening 2010 en de Bouwverordening 2005 niet van toepassing zijn op een verbindingsweg naar de woning van eiseres. De woning van eiseres is immers gebouwd in 1988 en dat is voor de inwerkingtreding van beide bouwverordeningen. Beoordeeld moet worden of de gemeentelijke bouwverordening die gold tijdens het verlenen van de vergunning voor het bouwen van de woning van eiseres regels bevatte over een verbindingsweg naar de woning van eiseres.
14. Bij het verlenen van de bouwvergunning in 1988 luidde de toepasselijke bepaling voor verbindingswegen uit de bouwverordening als volgt:
tussen de toegang van een gebouw en het openbare wegennet moet een verbindingsweg aanwezig zijn, die geschikt is voor het te verwachten verkeer en die het gebouw onder alle omstandigheden bereikbaar maakt voor het noodzakelijk brandweer materieel. De rechtbank leidt uit dit artikel af dat een verbindingsweg versmald mag worden zolang deze weg geschikt blijft voor het te verwachten verkeer en het noodzakelijke brandweer materieel. Uit deze bepaling volgt geen voorgeschreven breedte, en volgt ook niet, zoals eiseres stelt, dat de weg net zo breed moet blijven als deze was ten tijde van de bouw van de woning.
14. Uit de overeengekomen erfdienstbaarheid volgt dat de [locatie] ter hoogte van de paaltjes een breedte heeft van 2.40 meter. Het hekwerk is daarbij niet relevant, omdat dit achter één van de paaltjes staat. Een breedte van 2.40 meter is naar het oordeel van de rechtbank breed genoeg voor het normale gangbare verkeer dat het perceel van eiseres moet bereiken. Ook voor grotere bezorgwagens van bijvoorbeeld pakket- of maaltijdbezorgers is een breedte van 2.40 meter naar het oordeel van de rechtbank breed genoeg. Nog grotere voertuigen vallen naar het oordeel van de rechtbank niet onder het te verwachten verkeer. In het geval dat er een verhuiswagen, of ander voertuig van vergelijkbare grootte, het perceel van eiseres moet bereiken, dan bestaat er de mogelijkheid om de paaltjes tijdelijk te verwijderen. Ter zitting bestond tussen partijen overeenstemming over het feit dat de doorgang dan 3 meter breed is. Derde-partij heeft op de zitting toegelicht bereid te zijn om de paaltjes in die situaties te verwijderen.
14. Verder heeft verweerder een verklaring van de brandweer geciteerd waaruit blijkt dat de [locatie] ook breed genoeg is voor de brandweer om het perceel van eiseres te bereiken. Dat betekent dat de [locatie] breed genoeg is voor het te verwachten verkeer en voor de brandweer. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een overtreding waartegen verweerder handhavend kan optreden.
14. Omdat verweerder deze laatste motivering niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, maar pas in het verweerschrift heeft opgenomen en ter zitting nader heeft toegelicht, is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand te laten.
Overschrijding redelijke termijn
20. Volgens eiseres is de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) overschreden omdat de totale procedure al lang duurt. Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in de immateriële schade die eiseres lijdt door de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM.
20. Verweerder erkent dat de redelijke termijn met tien maanden is overschreden. Volgens verweerder moet bij de toekenning van de schadevergoeding rekening gehouden worden met de inspanningen die verweerder heeft verricht in deze zaak en de periode die partijen hebben gebruikt om er via een minnelijk overleg onderling uit te komen.
20. De rechtbank stelt vast dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] volgt dat de redelijke termijn in beginsel aanvangt op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. De behandeling van het bezwaar mag niet meer dan een half jaar en de behandeling van het beroep niet meer dan anderhalf jaar duren. Of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt ook dat een periode van minnelijk overleg buiten beschouwing wordt gelaten bij de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn.
23. Tussen partijen heeft een minnelijk overleg plaatsgevonden tussen 28 maart 2019 en 1 maart 2020. Dat is een periode van 11 maanden. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 5 februari 2019 tot aan de uitspraak van heden zijn, met aftrek van de periode van 11 maanden, drie jaren en een maand verstreken. De totale duur van de bezwaar- en beroepsprocedure mag samen niet langer dan twee jaar duren. Dat betekent dat de redelijke termijn met 13 maanden is overschreden. Per half jaar overschrijding wordt er een tarief van € 500,- toegepast. De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de redelijke termijn gematigd, of aan de rechtbank toegerekend moet worden. Hiertoe is van belang dat de eerste beslissing op bezwaar is vernietigd vanwege een gebrek in de besluitvorming. De nieuwe beslissing op bezwaar is opnieuw aan de rechtbank voorgelegd. In die situatie is de overschrijding van de redelijke termijn in zijn geheel aan verweerder toe te rekenen. Dat betekent dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,-. Verweerder moet deze schadevergoeding betalen.
Conclusie
23. Het beroep niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang.
23. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht geconcludeerd dat er geen bevoegdheid bestaat tot handhavend optreden, maar heeft dit besluit gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten.
23. Verweerder moet een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres vergoeden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
23. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De rechtbank stelt de hoogte van de proceskosten vast op € 1.518,-. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op om een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres te betalen;
- draagt verweerder op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is genomen op 3 februari 2022 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
(De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Volgens artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
4.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2116.