Overwegingen
1. Eiseres woont al een lange tijd op het adres [adres] . Zij woonde daar eerst samen met haar echtgenoot, [A] . [A] is op [2018] overleden en sindsdien woont eiseres alleen. Als erfgenaam van [A] heeft eiseres de bezwaar- en beroepsprocedure voortgezet. Derde-partij woont op het adres [adres] . De [straat] was vroeger langer dan nu: een groot deel van weg is in de jaren ’70 van de vorige eeuw opgegaan in de wijk ‘ [wijk] ’. De woning van eiseres is gelegen aan het einde van de [straat] en is uitsluitend bereikbaar via het deel van de [straat] ter hoogte van perceel [adres] . Naast de woning van eiseres is op de [straat] nog een perceel gelegen ( [adres] ) dat uitsluitend bereikbaar is via het deel van de [straat] ter hoogte van perceel [adres] . Er zijn plannen geweest om de [straat] ook aan de andere kant te ontsluiten, maar vooralsnog is er geen concreet vooruitzicht op de realisering van deze plannen.
2. [A] heeft op 24 november 2017 een handhavingsverzoek ingediend bij verweerder. Hij heeft verweerder daarin gevraagd om handhavend op te treden, omdat de weg de laatste jaren is versmald door plaatsing van een hek en paaltjes. Verder wordt geen onderhoud gepleegd aan het struikgewas. De weg is daardoor niet toegankelijk voor grotere auto’s, terwijl voorheen ook grote vrachtauto’s [adres] konden bereiken. [A] wil graag dat de oude situatie wordt hersteld, waarbij er geen belemmerende palen en hekken aanwezig zijn en de bewoners, bezoek en leveranciers de woning ongehinderd kunnen bereiken.
3. Verweerder heeft het handhavingsverzoek van eiseres in het primaire besluit afgewezen. [A] heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing van 20 december 2017. Het bezwaar is ingediend op 5 februari 2018. In beginsel is dat buiten de bezwaartermijn van zes weken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk heeft verklaard. Daarvoor is van belang dat verweerder het primaire besluit niet aangetekend heeft verzonden en ook niet op een andere manier aannemelijk heeft gemaakt dat het primaire besluit aan [A] is verzonden. [A] heeft aannemelijk gemaakt dat hij het primaire besluit niet per post heeft ontvangen. Daarom is de bezwaartermijn pas gaan lopen nadat verweerder het primaire besluit op 2 februari 2018 aan [A] heeft verzonden.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten. Verweerder heeft dat als volgt gemotiveerd. In de eerste plaats kan verweerder niet handhavend optreden op grond van artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke verordening Zeist 2017 (de APV). Dat kan alleen als de weg een publieke functie heeft. De weg waar het hier om gaat is geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet. Het weggedeelte ter hoogte van [adres] wordt alleen gebruikt door de bewoners van [adres] en [adres] , leveranciers en hulpdiensten. Omdat de weg beperkt wordt gebruikt en zich niet onderscheidt van een uitweg, is het geen verkeersbaan en heeft verweerder geen bevoegdheid om te handhaven.
5. In de tweede plaats is er geen reden om handhavend op te treden wegens een overtreding van artikel 6.37. derde lid, van het Bouwbesluit 2012. De weg is namelijk nog bereikbaar voor de brandweer en andere hulpdiensten, aldus verweerder.
6. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van verweerder. Zij stelt dat verweerder zowel op grond van artikel 2:10, eerste lid, van de APV als op grond van artikel 6.37, derde lid handhavend moet optreden. Met betrekking tot de APV voert zij aan dat de [straat] wel degelijk een openbare weg is, omdat de weg al 30 jaar voor een ieder toegankelijk was bij inwerkingtreding van de Wegenwet. Dat derde-partij een bord met daarop ‘eigen weg’ heeft geplaatst, doet daar niet aan af. Verder is het grootste gedeelte van de [straat] in eigendom van de gemeente Zeist en de provincie Utrecht. De [straat] wordt al meer dan tien jaar onderhouden door een openbaar lichaam.
7. Met betrekking tot het Bouwbesluit voert eiseres aan dat artikel 6.37, derde lid daarvan wel degelijk is geschonden. Door de versmalling van de weg en de plaatsing van de paaltjes is de woning van eiseres niet snel genoeg te bereiken door de hulpdiensten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een filmpje overgelegd, waarop te zien is dat een brandweerwagen haar woning weliswaar kan bereiken, maar dat dit zeer moeizaam en stapvoets gaat.
8. Derde-partij is van mening dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om handhavend op te treden. Zij stelt zich kort samengevat op het standpunt dat de [straat] ter hoogte van [adres] geen openbare weg is en dat van een versmalling geen sprake is. Het hek dat in 2002 is geplaatst, is geplaatst ter vervanging van een kapot hek. De paaltjes zijn in 2017 in overleg met de provincie geplaatst, en zijn noodzakelijk voor de verkeersveiligheid en de bescherming van bomen. Ze vormen geen belemmering voor particulier verkeer en kunnen door hulpdiensten worden verwijderd.
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft geweigerd om handhavend op te treden op grond van de APV of op grond van artikel 6.37 van het Bouwbesluit.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet op grond van de APV tot handhaving kan overgaan. De rechtbank is als volgt tot dat oordeel gekomen. Verweerder kan alleen op grond van de APV handhaven als de [straat] ter hoogte van [adres] een openbare weg is. Degene die stelt dat de weg openbaar is, moet de openbaarheid aannemelijk maken.Eiseres is daar niet in geslaagd. Tussen partijen is niet in geschil dat de [straat] een doodlopende weg is en dat de weg slechts door de aanwonenden wordt gebruikt. De Wegenwet heeft betrekking op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die daarom naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen.Nu de [straat] eindigt bij de woning van eiseres, vervult de weg geen algemene verkeersfunctie en onderscheidt de [straat] zich niet wezenlijk van een uitweg. Hieruit volgt dat de [straat] geen openbare weg is in de zin van de Wegenwet en dat verweerder niet handhavend kan optreden op grond van 2:10, eerste lid, van de APV. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of de [straat] openbaar is geworden op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet.
11. Over de weigering om handhavend op te treden op grond van artikel 6.37 van het Bouwbesluit overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit volgt dat tussen de openbare weg en een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg ligt die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. Tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt heeft de verbindingsweg een breedte van ten minste 4,5 meter en een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram. Verder moet de verbindingsweg een vrijgehouden hoogte hebben boven de kruin van de weg van tenminste 4,2 meter en een doeltreffende afwatering.
12. Volgens verweerder is het weggedeelte ter hoogte van [adres] 2,3 tot 2,7 meter breed. Verweerder erkent dat daarmee niet is voldaan aan de minimale breedte die artikel 6.37, derde lid van het Bouwbesluit voorschrijft, maar beroept zich op de uitzondering van het tweede lid, vijfde gedachtestreepje van het artikel. Daarin staat dat het vereiste van een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpdiensten niet van toepassing is als de aard, ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg vereist als bedoeld in het eerste lid. Hoewel de doorgang smal is, is de bereikbaarheid voor de brandweer volgens verweerder niet in het geding.
13. De rechtbank is van oordeel dat de weigering om handhavend op te treden op grond van artikel 6.37 van het Bouwbesluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De uitzondering waar verweerder zich op beroept, artikel 6.37, tweede lid van het Bouwbesluit, geeft aan in welke gevallen geen verbindingsweg is vereist als bedoeld in het eerste lid. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de aard, ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist als bedoeld in het eerste lid. Niet is gebleken dat de aard en het gebruik van het bouwwerk, zijnde de woning van eiseres, daar aanleiding toe geven. Voor wat betreft de ligging is van belang dat eiseres door middel van foto’s en de uitleg daarbij aannemelijk heeft gemaakt dat derde-partij de [straat] door de plaatsing van een hek en paaltjes smaller heeft gemaakt dan deze in het verleden is geweest en dat de woning van eiseres daardoor minder goed toegankelijk is geworden voor de hulpdiensten. Nu de weg in het verleden breder is geweest, is het de rechtbank onder de huidige motivering niet duidelijk waarom nu de ligging van het bouwwerk zich niet meer zou lenen voor een bredere en beter toegankelijke weg. Verweerder moet dat bij zijn beoordeling betrekken. Ook dient verweerder bij zijn motivering te betrekken dat het bouwbesluit er op is gericht dat hulpdiensten, juist ook bij spoed, een goede doorgang hebben en niet onnodig gehinderd worden. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd om handhavend op te treden op grond van artikel 6.37 van het Bouwbesluit.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd, in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek moet doen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).