Overwegingen
1. [eiseres] B.V. (hierna eiseres) is een asbestsaneringsbedrijf. Zij houdt zich bezig met de professionele verwijdering van asbest. Tussen 28 april en 29 mei 2020 heeft eiseres asbestsaneringswerkzaamheden uitgevoerd op het adres [adres] te [plaats] (het project).
2. In vervolg op een bezoek van de inspectie heeft verweerder twee overtredingen geconstateerd in het kader van de op de [adres] in [plaats] uitgevoerde werkzaamheden en daarom een bestuurlijke boete van € 4.800,- aan eiseres opgelegd.
Motivering van het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres ten onrechte de werkzaamheden conform risicoklasse 1, in plaats van risicoklasse 2 heeft uitgevoerd. De rechtbank zal hieronder het standpunt van verweerder weergeven, voor zover dit relevant is voor de beoordeling van het beroep.
Asbestinventarisatierapport van 17 april 2020 – toepasselijke risicoklasse
4. Eiseres heeft het asbestinventarisatierapport van 17 april 2020 aan haar werkzaamheden ten grondslag gelegd. Daarin staat dat de werkzaamheden conform risicoklasse 1 mogen worden uitgevoerd, mits volgens protocol RIR P065 wordt gewerkt. In een eerder asbestinventarisatierapport van 20 maart 2020, opgesteld voor dezelfde werkzaamheden, staat echter dat op grond van de genormaliseerde methode (de SMART methode) risicoklasse 2 van toepassing is. Volgens verweerder is het weliswaar toegestaan om onder bepaalde voorwaarden een lagere risicoklasse te hanteren dan is bepaald met de SMART methode, maar is dat in dit geval in strijd met de van toepassing zijnde regelgeving gebeurd.
5. Als de risicoklasse waarin de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd niet bepaald is met de SMART methode, moet er namelijk een validatieonderzoek uitgevoerd worden. Dat validatieonderzoek moet plaatsvinden conform:
(i) protocol SCi-547 (een werkwijze op landelijk niveau),
(ii) protocol SCI-548 (een werkwijze op projectniveau) of
(iii) een werkwijze die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert.
6. Volgens verweerder heeft het validatieonderzoek niet plaatsgevonden conform ad (i) protocol SCi-547 of ad (ii) protocol SCi-548. Dat betekent dat het validatieonderzoek plaats had moeten vinden conform ad (iii) een validatiemethode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert als de protocollen SCi-547 en SCi-548. Daar is volgens verweerder geen sprake van.
7. De gebruikte validatiemethode (het RIR protocol P065) is volgens verweerder niet vergelijkbaar met protocol SCi-547 omdat er:
a. geen onafhankelijk onderzoek door derden heeft plaatsgevonden, en
b. omdat de vier validatieprojecten waarop het RIR protocol P065 is gebaseerd niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige project.
8. Het RIR protocol P065 is ook niet vergelijkbaar met protocol SCi-548 omdat er geen validatie heeft plaatsgevonden op het project zelf.
9. Er is volgens verweerder verder ten onrechte geen validatieonderzoek gevoegd bij het asbestinventarisatierapport.
Controle- en onderzoeksplicht
10. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres gezien de op haar rustende controle- en onderzoeksplicht en gezien voornoemde gebreken niet van de juistheid van het asbestinventarisatierapport van 17 april 2020 en de daarin vermelde risicoklasse 1 had mogen uitgaan.
11. Verweerder baseert deze controle- en onderzoekverplichting op het volgende. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is het aan eiseres als werkgever om zorg te dragen voor de veiligheid van haar werknemers.Voor werkzaamheden met gevaarlijke stoffen dient (zoals hiervoor vermeld) de aard, mate en duur van de blootstelling aan deze stoffen te worden geïnventariseerd. Bij asbestverwijderingswerkzaamheden moet die inventarisatie worden uitgevoerd door een speciaal daarvoor gecertificeerd bedrijf, dat een inventarisatierapport opmaakt waarin de risicoklasse wordt bepaald. Deze systematiek is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).Uit het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) en de daarbij behorende toelichting vloeit verder voort dat de aldus bepaalde risicoklasse de ondergrens is. Het asbestverwijderingsbedrijf mag geen lagere risicoklasse hanteren, maar dient wanneer daartoe een noodzaak bestaat wel een hogere risicoklasse te hanteren. Het asbestverwijderingsbedrijf (en dus eiseres) moet zich er daarom van vergewissen dat de inhoud van het inventarisatierapport juist en volledig is.
Twee overtredingen en boete
12. Omdat eiseres gezien het voorgaande ten onrechte niet conform risicoklasse 2 heeft gehandeld, maar conform risicoklasse 1, heeft zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. Dit heeft volgens verweerder geleid tot twee overtredingen.
13. Ten eerste heeft eiseres in strijd met artikel 4.48a, eerste en tweede lid, onder c, van het Arbobesluit niet gewaarborgd dat asbesthoudende vezels zich niet konden verspreiden buiten de ruimte waar de werkzaamheden plaatsvonden. Hiervoor heeft verweerder een boete van € 3.600,- opgelegd.
14. Ten tweede heeft eiseres in strijd met artikel 4.51a, van het Arbobesluit ten onrechte geen eindmeting verricht nadat de asbesthoudende materialen waren verwijderd. Hiervoor heeft verweerder een boete van € 1.200,- opgelegd.
15. Volgens verweerder is er geen aanleiding om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen omdat tekortkomingen in het asbestinventarisatierapport voor rekening van het asbestsaneringsbedrijf zouden moeten komen. Hierbij is ook van belang het gestelde in overweging 11 en het feit dat eiseres de validatierapporten niet bij het [adviesbureau] BV ( [adviesbureau] ) heeft opgevraagd.
Bespreking van het beroep van eiseres
Heeft verweerder al dan niet ten onrechte voor de twee overtredingen een boete aan eiseres opgelegd?
16. Eiseres voert aan dat ook al zou sprake zijn van de door verweerder gestelde overtredingen er toch geen boete aan haar opgelegd kan worden in de hoedanigheid van werkgever. In de bijlage bij de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving (het boetebeleid) staan namelijk de tekens (*), (**), en (***) opgenomen bij de betreffende artikelen van het Arbobesluit, wat betekent dat bij overtreding van deze artikelen alleen aan (i) de werknemer, (ii) de meewerkend werkgever en de zelfstandige, en (iii) degenen die vrijwillig werkzaam zijn een boete opgelegd kan worden. Aan de werkgever kan volgens eiseres alleen een boete opgelegd worden als er geen asterisk-teken vermeld staat.
17. De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet. Op grond van het Arbobesluit is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden die bij of krachtens het besluit zijn vastgesteld, waaronder de onderhavige bepalingen.Ten aanzien van de overtreding van een aantal artikelen is in het Arbobesluit bepaald dat bij niet naleving daarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Dat is ook het geval voor de overtreding van onderhavige bepalingen.Verweerder mag dus bij deze overtredingen een bestuurlijke boete aan de werkgever (in dit geval eiseres) opleggen. De vermelding van de asterisken in het boetebeleid maakt dit niet anders. Dat betekent slechts dat naast de werkgever ook andere partijen beboet kunnen worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van de gestelde twee overtredingen?
18. Eiseres voert aan dat geen sprake is van de door verweerder gestelde overtredingen. Er kleven anders dan verweerder stelt geen tekortkomingen aan het inventarisatierapport. Op grond van artikel 4.2, vierde lid, van het Arbobesluit kan voor het vaststellen van het blootstellingsniveau (op basis waarvan de risicoklasse wordt bepaald) gebruik worden gemaakt van kwantitatieve evaluatiemethodes. Een RIR protocol is een geschikte kwantitatieve evaluatiemethode. Het is opgesteld na een minimum aantal validatiemetingen door verschillende saneerders. RIR beschikt ook over 1.250 validatiemetingen, op basis waarvan zij deze protocollen opstelt. Van eiseres kan niet verwacht worden dat zij al deze metingen controleert en vergelijkt met de onderhavige situatie.
Daarnaast voert eiseres aan dat het project van eiseres en de vier projecten op basis waarvan het gebruikte RIR protocol P065 is opgesteld wel vergelijkbaar zijn. Verweerder heeft ten onrechte verwezen naar bron 19, welke bron wel in het inventarisatierapport van eiseres staat, maar niet door eiseres is verwijderd. In zowel het project van eiseres als de andere projecten, bestond de bron uit + Chrysotiel, ging het om hechtgebonden bronnen, ligt de verontreiniging op de grond, gaat het om zeer kleine stukjes van verontreiniging en is een wetting agent op de bron gebruikt. Hierdoor komen in alle gevallen de matrixen, de activiteit/energie en de mate van bewerking overeen.
19. De rechtbank overweegt als volgt.
Asbestinventarisatie, risicoklasse en inventarisatierapport
20. In het Arbobesluit is bepaald dat als werknemers kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, de aard, mate en duur van die blootstelling moet worden beoordeeld om de gevaren voor de werknemers te bepalen.Dit geldt dus ook wanneer werknemers kunnen worden blootgesteld aan asbest. De aanwezigheid van asbest moet worden geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met asbestverwijderingswerkzaamheden.Onderzocht moet worden hoeveel asbestvezels, en welke soort asbestvezels zich in de lucht bevinden. Deze inventarisatie wordt uitgevoerd door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie.
21. Op grond van deze inventarisatie wordt bepaald in welke risicoklasse de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Hoe hoger de risicoklasse, hoe meer veiligheidsmaatregelen er moeten worden genomen.
22. De resultaten van de inventarisatie en de van toepassing zijnde risicoklasse worden neergelegd in een inventarisatierapport.
SMART-methode of andere geschikte methode met een validatieonderzoek
23. Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingsniveau van asbest (en daarmee het vaststellen van de risicoklasse) wordt gebruik gemaakt van een genormaliseerde methode (de SMART-methode).Er kan ook gebruik worden gemaakt van een andere voor het doel geschikte meetmethode of een kwantitatieve evaluatiemethode.In dat geval moet een validatieonderzoek worden gedaan, dat als bijlage bij het asbestinventarisatierapport moet worden opgenomen.
24. Een validatieonderzoek is een onderzoek naar de blootstelling aan inadembare asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudende materialen. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd volgens protocol SCi-547 (protocol op landelijk niveau), protocol SCi-548 (protocol op projectniveau) of een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert.
25. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het asbestinventarisatiebedrijf bij het vaststellen van de risicoklasse niet de SMART methode heeft gebruikt. Ook staat niet ter discussie dat geen gebruik is gemaakt van protocol SCi-547 of SCi-548. Verder is niet in geschil dat er geen sprake is van een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert als protocol SCi-548 (protocol op projectniveau) omdat er geen metingen naar asbest zijn gedaan op het onderhavige project waarvoor een validatieonderzoek is gedaan. In deze zaak heeft [adviesbureau] de mate van blootstelling aan asbest en daarmee de risicoklasse waarin de te verrichten werkzaamheden vallen immers gebaseerd op metingen bij andere, volgens [adviesbureau] vergelijkbare, projecten.
26. De discussie tussen partijen ziet daarom op de vraag of sprake is van een methode die een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert als protocol SCi-547 (hierna: een vergelijkbare methode als protocol SCi-547), een protocol op landelijk niveau.
27. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een vergelijkbare methode dezelfde vereisten hanteert als die nodig zijn voor het betreffende protocol, namelijk dat de methode moet zijn beoordeeld door een onafhankelijke deskundige. De rechtbank kan verweerder daarin zonder nadere toelichting niet volgen. Temeer daar verweerder ter zitting heeft toegelicht dat er geen regelgeving of beleid is ter beantwoording van de vraag wanneer een methode als een vergelijkbare methode kwalificeert.
28. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het RIR protocol P065 niet een met protocol SCi-547 vergelijkbare methode is omdat het RIR protocol P065 niet op basis van projecten is opgesteld die vergelijkbaar zijn met het project waarvoor de werkzaamheden uitgevoerd zijn.
29. Verweerder heeft zijn standpunt dat geen sprake is van vergelijkbaarheid alleen voor de kleefmonsters 103 en 108 uitgewerkt. Dit zijn kleefmonsters van bron 13, wat Robinsonbeplating/damwandpanelen betreft. Dat deze bronnen kleefmonsters zijn houdt in dat er op diverse plekken rondom de damwandpanelen monsters zijn genomen om te bepalen of er een verontreiniging en potentieel risico aanwezig is in het bouwwerk. De rechtbank zal dan ook aan de hand van de vergelijking met kleefmonsters 103 en 108 toelichten waarom verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de voor het RIR protocol gebruikte projecten niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige project.
30. Volgens verweerder zijn er vier verschillen tussen de kleefmonsters 103 en 108 van het onderhavige project en de vier projecten waarop het RIR protocol is gebaseerd.
31. Het eerste verschil betreft de samenstelling. De asbestverontreiniging van de kleefmonsters 103 en 108 is afkomstig van Robinsonbeplating/damwandpanelen en betreft niet-hechtgebonden asbest, terwijl de asbestverontreiniging van de vier projecten die voor de validatie gebruikt zijn hechtgebonden asbest betreft. Hechtgebonden asbest zit vast in het betreffende materiaal en de asbestvezels komen daardoor minder makkelijk vrij dan wanneer sprake is van niet-hechtgebonden asbest.
32. Het tweede verschil betreft de toepassing (materiaal). In onderhavig project is de asbest afkomstig van Robinsonbeplating, terwijl het in de vier validatieprojecten andere bronnen betreft, zoals stukken buismateriaal of stukken golfplaat.
33. Het derde verschil betreft het percentage asbest. Het asbestpercentage in de Robinsonbeplating bedraagt 30-60%, terwijl het asbestpercentage van het materiaal in de validatieprojecten 10-15% bedraagt.
34. Het vierde verschil betreft het gebruik van zogenaamde wetting agent. Dit is een middel dat het asbest natmaakt om ervoor te zorgen dat zo min mogelijk blootstelling kan ontstaan. Eiseres heeft een andere wetting agent gebruikt dan tijdens drie van de andere projecten, waardoor het risico op blootstelling ook anders kan zijn.
35. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de vier voornoemde verschillen voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de projecten niet vergelijkbaar zijn. De rechtbank hecht daarbij in het bijzonder waarde aan het eerste en het laatste verschil, omdat deze verschillen voor de rechtbank het meest evident zijn. Eiseres heeft onvoldoende aangevoerd om tot een ander oordeel te komen.
36. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling ter zitting dat de kleefmonsters 103 en 108, in tegenstelling tot wat in het asbestinventarisatierapport staat, wel hechtgebonden zijn. In het asbestinventarisatierapport staat expliciet dat het gaat om niet-hechtgebonden materiaal. De niet onderbouwde betwisting van eiseres is dan ook onvoldoende om daar niet van uit te kunnen gaan. De rechtbank volgt eiseres wel in haar stelling dat het feit dat het percentage asbest in de Robinsonbeplating 30 – 60% bedraagt, niet per se betekent dat het percentage asbest in de kleefmonsters 103 en 108 ook 30 – 60% bedraagt. Eiseres heeft echter niet onderbouwd wat het percentage asbest in kleefmonster 103 en 108 dan wel is. Feit blijft bovendien dat het percentage asbest in de bron van de besmetting (de Robinsonbeplating - bron 13) niet vergelijkbaar is met het percentage van de bron van de andere projecten.
37. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het RIR protocol P065 niet een met protocol SCi-547 vergelijkbare methode is. De conclusie in het rapport dat risicoklasse 1 mag worden toegepast mits protocol RIR P065 wordt gevolgd, volgt dan ook niet logischerwijs uit de gegevens in de rest van het rapport. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het asbestinventarisatierapport in zoverre onjuist is. De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht eiseres uitgaan van de juistheid van het asbestinventarisatierapport?
38. Eiseres voert aan dat haar zorgplicht niet zover reikt dat zij vraagtekens had moeten zetten bij de inhoud van het inventarisatierapport en de daarin opgenomen conclusie dat de werkzaamheden conform risicoklasse 1 uitgevoerd mochten worden. Volgens het Arbobesluit moet de inventarisatie worden uitgevoerd door een daarvoor gecertificeerd bedrijf, en dient dat bedrijf de risicoklasse vast te stellen. Volgens artikel 43, tweede lid, van het Certificatieschema is eiseres gehouden de werkzaamheden te verrichten conform de vastgestelde risicoklasse. Dit betekent volgens eiseres dat uit de systematiek van de arbeidsomstandighedenregelgeving volgt dat dat bedrijf de verantwoordelijk draagt voor de inhoud van dit rapport, en dat het niet aan asbestsaneerders zoals eiseres is om dit te controleren. Eiser beschikt daarvoor ook niet over de vereiste deskundigheid.
39. Eiseres wijst in dit kader ook op een conceptwetsvoorstel voor het Arbobesluit. Hierin wordt getracht de verantwoordelijkheid voor asbestinventarisatie bij de werkgever neer te leggen door de verplichting dat het asbestinventarisatiebedrijf in alle gevallen de risicoklasse bepaalt te laten vervallen. Dat betekent dat deze verantwoordelijkheid voor de werkgever er op dit moment nog niet is. Eiseres wijst verder op een recente uitspraak van de ABRvS.Volgens eiseres heeft de ABRvS in deze zaak geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor het bepalen van de risicoklasse exclusief bij het asbestinventarisatiebedrijf ligt. Eiseres wijst tot slot ook op een aantal beslissingen van de bezwaaradviescommissie van Ascert en een brief van TUV die volgens eiseres haar standpunt ondersteunen.
40. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit het feit dat de verplichte asbestinventarisatie uitgevoerd moet worden door een bedrijf dat hiervoor een certificaat heeft, en dat dat bedrijf ook bepaalt in welke risicoklasse de werkzaamheden vallen,niet volgt dat een werkgever zoals eiseres altijd van de juistheid van het inventarisatierapport mag uitgaan. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat op de werkgever een zorgplicht rust ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten.In het bijzonder dient de werkgever de aan het werk verbonden risico’s te inventariseren,en daarnaast voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers te zorgen als zij kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen.Verder volgt uit de Arbowet in samenhang gelezen met het Arbobesluit dat de werkgever verantwoordelijk is voor naleving van de voorschriften en verboden die bij of krachtens het Arbobesluit gelden, waaronder voormelde verplichting om de aanwezigheid van asbest te inventariseren voordat tot het verwijderen van asbest wordt overgegaan.Dit wordt, zoals verweerder terecht heeft gesteld, onderstreept door de uitspraak van de ABRvS van 21 maart 2018.Deze zorgplicht en verantwoordelijkheid maken dat de werkgever een onderzoeksplicht heeft om te controleren of het asbestinventarisatierapport tekortkomingen bevat, ondanks dat in het Certificatieschema is bepaald dat de verwijderingswerkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de risicoklasse en werkwijze die zijn vastgelegd in het inventarisatierapport en werkplan.
41. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak duidelijk is dat eiseres niet aan haar onderzoeksverplichting heeft voldaan. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen in overwegingen 28 tot en met 37 had het voor eiseres immers duidelijk kunnen, dan wel moeten zijn, dat de validatie niet op juiste wijze was verricht. Dat eiseres een verdergaande onderzoeksplicht had die er in dit geval uit bestond dat eiseres had moeten controleren of het validatieonderzoek juist was, wordt versterkt door de omstandigheid dat zijzelf degene is geweest die na het eerste inventarisatierapport waarin risicoklasse 2 stond opgenomen, aan [adviesbureau] heeft verzocht om de risicoklasse af te schalen op basis van protocollen. Naar het oordeel van de rechtbank klemt het voorgaande eens te meer nu het werken met asbest zonder de juiste veiligheidsmaatregelen in acht te nemen gevaarlijk is en grote gevolgen kan hebben voor de gezondheid van werknemers.
42. Het conceptwetsvoorstel voor het Arbobesluit waar eiseres naar heeft verwezen verandert dit oordeel niet. Zoals verweerder terecht stelt in zijn verweerschrift is er slechts sprake van een ontwerpbesluit, waardoor er geen conclusies kunnen worden getrokken op basis van de huidige tekst van het voorstel. Bovendien wil het voorstel om in de toekomst het asbestsaneringsbedrijf de risicoklasse te laten bepalen niet zeggen dat het asbestsaneringsbedrijf geen verantwoordelijkheid heeft in het uitvoeren van veiligheidsmaatregelen volgens de voorwaarden die horen bij de juiste risicoklasse. Ook de recente uitspraak van de ABRvS maakt niet dat eiseres de onderzoeksplicht niet heeft geschonden.In die zaak stond enkel de overtreding van de bepaling centraal dat de werkzaamheden in beginsel volgens de risicoklasse uit het asbestinventarisatierapport moeten worden uitgevoerd. Die bepaling had het saneringsbedrijf niet overtreden, omdat zij wel de risicoklasse uit het rapport had gevolgd. Dat die risicoklasse niet juist bleek te zijn en of het saneringsbedrijf dit had moeten onderzoeken, was voor die specifieke bepaling niet van belang. In deze zaak staan echter andere bepalingen centraal. Hierbij is het wel van belang of eiseres daadwerkelijk de juiste risicoklasse heeft gevolgd. De risicoklasse die in het inventarisatierapport staat speelt hierbij wel een rol, maar is niet doorslaggevend. Ook hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Had verweerder een boete van deze hoogte aan eiseres op mogen leggen?
43. Eiseres voert aan dat de boete voor matiging in aanmerking komt. Ten eerste omdat redelijkerwijs niet van een asbestsaneringsbedrijf zoals het bedrijf van eiseres kan worden verwacht dat zij de representativiteit van de uitgevoerde validatiemetingen zelfstandig beoordeelt. Daartoe beschikken dergelijke bedrijven in de praktijk over onvoldoende specialistische kennis. Ten tweede volgt volgens eiseres uit vaste rechtspraak dat het onredelijk is als één verkeerde beslissing leidt tot een veelvoud aan overtredingen.In deze zaak heeft eiseres één verkeerde beslissing genomen, namelijk het afgaan op de juistheid van het asbestinventarisatierapport. Een boetematiging van 35% is daarom op zijn plaats.
44. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de boete van in totaal € 4.800,- niet had hoeven matigen. Verweerder heeft de boete juist berekend conform het boetebeleid. Zoals in overwegingen 40 en 41 is overwogen mag van een werkgever tot op zekere hoogte wel worden verwacht dat hij het inventarisatierapport op juistheid controleert, en heeft eiseres niet aan die onderzoeksplicht voldaan. Dat eiseres vindt niet verantwoordelijk te mogen worden gehouden voor de onjuistheid van het asbestinventarisatierapport levert dus geen grond voor matiging op. Voor de hoogte van de boete acht de rechtbank ook nog van belang dat uit het boeterapport volgt dat eiseres op 28 april 2020 (de dag dat de asbestsaneringswerkzaamheden begonnen) van de arbeidsinspecteur een mail heeft gekregen waarin wordt aangegeven dat er twijfel bestaat over de vraag of het validatieonderzoek wel is gebaseerd op vergelijkbare projecten. Eiseres heeft de werkzaamheden echter conform haar planning doorgezet. Zij was zich er dus van bewust dat zij het risico liep om een boete opgelegd te krijgen omdat de werkzaamheden werden uitgevoerd zonder dat volgens verweerder de juiste veiligheidsmaatregelen waren genomen. De rechtbank volgt verder niet de stelling van eiseres dat de boete gematigd moet worden met als reden dat eiseres maar één verkeerde beslissing heeft genomen die tot twee overtredingen heeft geleid. Wellicht heeft eiseres één verkeerde beslissing genomen, maar zij heeft daarmee bewust het risico genomen dat zij daardoor meerdere overtredingen zou begaan. Ook ziet de rechtbank hier niet in dat sprake zou zijn van andere mitigerende omstandigheden, wat bij de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam wel het geval was.
Wat heeft de rechtbank besloten?
45. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Het asbestinventarisatierapport bevat tekortkomingen en eiseres mocht niet uitgaan van de juistheid van het asbestinventarisatierapport. Verweerder is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat eiseres twee overtredingen gepleegd heeft, en heeft niet ten onrechte deze bestuurlijke boete opgelegd. Eiseres krijgt geen gelijk.
46. Omdat het beroep ongegrond is komt eiseres niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. Ook wordt haar griffierecht niet vergoed.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzitter, en mr. L.A. Banga en mr. J.E. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2022.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.