ECLI:NL:RVS:2018:970

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
201701650/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan [appellante sub 2] wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit en openbaarmaking inspectiegegevens

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De minister had op 24 november 2015 een bestuurlijke boete van € 26.100,- opgelegd aan [appellante sub 2] wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De rechtbank had in haar uitspraak van 12 januari 2017 het beroep van [appellante sub 2] gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd voor een deel van de opgelegde boete en de openbaarmaking van inspectiegegevens. De minister heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de overtredingen niet waren begaan.

De Raad van State heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken. De minister stelde dat de werkzaamheden van [appellante sub 2] niet voldeden aan de vereisten van het Arbobesluit, met name met betrekking tot de inventarisatie van asbest. De rechtbank had geoordeeld dat de minister niet had aangetoond dat de overtredingen daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de minister terecht had gesteld dat de inventarisatie niet volledig was en dat [appellante sub 2] niet had voldaan aan de verplichtingen uit het Arbobesluit. De Raad van State heeft het hoger beroep van de minister gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd.

Daarnaast heeft de Raad van State geoordeeld over de openbaarmaking van inspectiegegevens. De rechtbank had geoordeeld dat de openbaarmaking niet op de juiste gronden was gebeurd. De Raad van State heeft echter vastgesteld dat de minister op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de inspectiegegevens openbaar mocht maken, omdat deze gegevens van belang zijn voor een goede en democratische bestuursvoering. De Raad van State heeft het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van de minister alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak

201701650/1/A3.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 januari 2017 in zaak nr. 16/2229 in het geding tussen:
[appellante sub 2]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2015 heeft de minister aan [appellante sub 2] een bestuurlijke boete van in totaal € 26.100,- opgelegd wegens overtreding van een aantal artikelen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit). Tevens heeft de minister daarbij besloten een aantal inspectiegegevens openbaar te maken door publicatie op de website van de Inspectie SZW.
Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft de minister het door [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 augustus 2016 vernietigd voor zover daarbij een boete is opgelegd voor het overtreden van artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit en het overtreden van artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit, en
voor zover besloten is een aantal inspectiegegevens openbaar te maken. De rechtbank heeft het besluit van 24 november 2015 herroepen en bepaald dat de boete voor het overtreden van artikel 4.45, eerste lid, artikel 4.48a, eerste lid en artikel 4.50, vierde lid, van het Arbobesluit € 17.100,- bedraagt en dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[appellante sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellante sub 2] en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2018, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Crommelin en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. P.A.J. Huijbregts en mr. J.A. Bekke zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De in deze uitspraak aangehaalde bepalingen uit regelgeving, beleidsregels en convenanten, zoals die luidden ten tijde van belang, zijn in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen en maken daarvan deel uit.
2.    Werknemers van [appellante sub 2] hebben in juli 2015 op de [locatie] te [plaats] werkzaamheden verricht, bestaande uit het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten die resteerden of het gevolg waren van het afbranden van een boerderij op die locatie. De boerderij met achterliggende schuur is volledig afgebrand en ingestort. In de omgeving en op naastgelegen gebouwen zijn asbestresten terechtgekomen en een deel van de naastgelegen stallen en andere gebouwen is beschadigd. Op vrijdag 24 juli 2015 heeft op deze locatie een inspectie plaatsgevonden door een inspecteur van de Inspectie SZW waarbij verschillende overtredingen zijn geconstateerd in verband met het verwijderen van de asbesthoudende producten en asbestresten. Hiervoor heeft de minister vijf boetes opgelegd en tevens besloten inspectiegegevens, waaronder de overtredingen en de naam van [appellante sub 2], openbaar te maken. De rechtbank heeft de boete voor het zonder voorafgaande inventarisatie verwijderen van asbestresten en de boete voor het zonder vereist persoonscertificaat verrichten van asbestverwijderingswerkzaamheden, alsmede het besluit tot openbaarmaking van de inspectiegegevens vernietigd.
Overtreding artikel 4.54a, eerste lid, Arbobesluit.
3.    De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit niet is overtreden. Het verwijderen van de asbesthoudende producten uit de mestkelders onder de afgebrande schuur heeft plaatsgevonden hoewel in het asbestinventarisatierapport van 9 juli 2015 de inventarisatie van deze kelders niet is opgenomen. Artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit verplicht tot een volledige inventarisatie van de locatie, hoeveelheid, staat en soort van alle asbestbronnen, alvorens tot asbestverwijdering over te gaan. Op grond daarvan wordt een werkplan opgesteld. De inventarisatie met de lijst van asbestbronnen dient volledig te zijn want anders kan in het werkplan geen werkwijze voor veilige verwijdering van deze bronnen worden opgesteld. Het is niet voldoende als uit het inventarisatierapport kan worden afgeleid dat zich op een bepaalde plek asbest zal bevinden. Doordat niet alle bronnen zijn geïnventariseerd, is ook geen passend werkplan voor de mestkelders opgesteld, is gewerkt zonder beschermende kleding en is bij de werkzaamheden geen water gebruikt om stofvorming tegen te gaan. De rechtbank heeft miskend dat de asbestbronnen in de mestkelders onder de schuur achter het woonhuis niet zijn geïnventariseerd en dat hiervoor ook geen nadere inventarisatie is gemaakt, terwijl dit wel vereist is. Na het opruimen van het puin van de afgebrande boerderij kwamen de mestkelders vrij en had een nadere inventarisatie dienen plaats te vinden. Daarvoor waren geen sloopwerkzaamheden nodig. Uit de nota van toelichting (Stb. 2005, 704) bij de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: de Arboregeling) volgt dat in dat geval de inventarisatie niet volledig is en een aanvullende inventarisatie moet plaatsvinden op het moment dat die delen wel toegankelijk zijn, aldus de minister.
3.1.    Het geschil spitst zich toe op de vraag of een aanvullende type-A inventarisatie had moeten worden uitgevoerd alvorens over te gaan tot verwijdering van het asbest uit de mestkelders.
De minister heeft ter zitting toegelicht dat geen type-B onderzoek nodig was voor de kelders en dat de grondslag voor de boete dus niet is gelegen in het ontbreken van aanvullend type-B onderzoek. [appellante sub 2] stelt eveneens dat een type-B onderzoek niet nodig was voor de asbestverwijdering van de mestkelders. De Afdeling zal hetgeen de minister en [appellante sub 2] hebben aangevoerd over het type-B onderzoek derhalve buiten beschouwing laten.
3.2.    [appellante sub 2] stelt dat het verspreidingsgebied, het soort asbest en de risicoklasse voldoende bepaald zijn in het asbestinventarisatierapport. De daarna op bevel van de minister nog uitgevoerde asbestinventarisatierapporten voegen daar volgens [appellante sub 2] niets aan toe en bevestigen dat hetzelfde soort asbest als op de rest van het terrein ook in de mestkelders zit. Ook beroept [appellante sub 2] zich op de vermelding "volledig" in het asbestinventarisatierapport. Dat betekent volgens haar dat geen aanvullend onderzoek nodig was. Uit paragraaf 7.6.1.2 van bijlage XIIIb, behorend bij artikel 4.27, bij de Arboregeling, (hierna: bijlage XIIIb) volgt dat het inventarisatierapport de risicoklasse bij het verwijderen geeft in combinatie met de verwijderingsmethoden, de verwijderingsmiddelen en de beschermingsmaatregelen en dat het asbestverwijderingsbedrijf conform het inventarisatierapport dient te handelen. Ter zitting heeft [appellante sub 2] daraan toegevoegd dat de kelders en de bovengelegen schuur tot dezelfde bouwkundige eenheid behoren omdat deze in open verbinding met elkaar stonden. Uit paragraaf 7.15.1 van bijlage XIIIa behorende bij artikel 4.27, bij de Arboregeling (hierna: bijlage XIIIa) leidt [appellante sub 2] af dat aanvullend onderzoek in de mestkelders daarom niet nodig was.
3.3.    Op het voorblad van het asbestinventarisatierapport van best4best van 9 juli 2015 is vermeld dat het om een volledige inventarisatie gaat. In tabel 1.1 op p. 2 van het inventarisatierapport is een opsomming gegeven van 16 op het perceel aangetroffen asbestbronnen. Daarbij is een monstercode, de omschrijving van het materiaal, de geschatte hoeveelheid in m2, de bevestiging van het materiaal en de risicoklasse vermeld. Een deel van de materialen heeft risicoklasse 1, een deel heeft risicoklasse 2. In bijlage 2 van het rapport zijn de onderzochte monsters en de locatie van de monsters vermeld. Van het puin in de schuur is monster M12 genomen. Van de gierkelder is geen afzonderlijk monster genomen. In tabel 1.2 op p. 3 van het inventarisatierapport zijn uitsluitingen en beperkingen opgenomen. Daarin zijn onder meer de kelder en mestkelders vermeld.
3.4.    Uit bijlage XIIIa, paragraaf 3.4.2, volgt dat als bepaalde ruimten tijdelijk niet toegankelijk zijn voor inventarisatie, het rapport het predicaat "onvolledig" dient te krijgen en de inventarisatie (type-A) alsnog plaats dient te vinden zodra de ruimten toegankelijk zijn. Uit tabel 1.2 volgt dat bepaalde plaatsen, waaronder de mestkelders niet onderzocht zijn. [appellante sub 2] heeft ook niet bestreden dat de mestkelders niet afzonderlijk zijn onderzocht. In zoverre heeft het asbestinventarisatierapport ten onrechte het predicaat "volledig" gekregen. Op het moment dat de mestkelders vrij kwamen, had nader type-A onderzoek moeten worden verricht om het onderzoek volledig te maken. Dat de mestkelder en de schuur met elkaar in open verbinding stonden en op grond van paragraag 7.15.1 als bouwkunige eenheid kunnen worden aangemerkt, maakt, anders dan [appellante sub 2] stelt, niet dat voor de mestkelder van de inventarisatie van het puin van de schuur mag worden uitgegaan. Binnen een bouwkundige eenheid kunnen verscheidene bronnen aanwezig zijn. Daarnaast kunnen de omstandigheden op verschillende plaatsen binnen een bouwkundige eenheid verschillen. Voor het kwalificeren en kwantificeren van het aanwezige asbest had derhalve ook de mestkelder geïnventariseerd moeten worden. Paragraaf 7.15.1 geeft slechts de voorwaarden waaronder een deelinventarisatie gemaakt mag worden in plaats van een inventarisatie van het gehele perceel. Dat verscheidene ruimten als een bouwkundige eenheid worden aangemerkt, maakt niet dat met het onderzoeken van een deel van die ruimten het onderzoeken van de verbonden ruimten niet langer vereist is.
De tekortkomingen in het inventarisatierapport komen voor rekening van [appellante sub 2]. Uit artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) in samenhang gelezen met artikel 4.54a, eerste lid, en artikel 4.2 van het Arbobesluit en artikel 5 van de Arbowet volgt dat de werkgever verantwoordelijk is voor naleving van de voorschriften en verboden die bij of krachtens het Arbobesluit gelden, alsmede voor het volledig inventariseren van de aanwezigheid van asbest voordat tot het verwijderen van asbest wordt overgegaan. Paragraaf 7.6.1.1 van bijlage XIIIb bepaalt dat het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf als werkgever te allen tijde verantwoordelijk blijft voor de risicobeheersing en daarmee voor de veilige arbeidsomstandigheden. Dat in paragraaf 7.6.1.2 van bijlage XIIIb is vermeld dat het asbestverwijderingsbedrijf conform het inventarisatierapport dient te handelen, doet derhalve niet af aan de verantwoordelijkheid van [appellante sub 2] om te controleren of dat rapport terecht als volledig was aangemerkt en of het rapport aanleiding gaf voor een nadere inventarisatie. [appellante sub 2] heeft niet voldoende gecontroleerd of het asbestinventarisatierapport volledig was en heeft ten onrechte geen nadere inventarisatie opgevraagd toen de mestkelder onder de schuur vrij kwam te liggen. Als gevolg hiervan is [appellante sub 2] in strijd met artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit begonnen met het opruimen van asbest uit de mestkelders terwijl deze nog niet volledig waren geïnventariseerd.
Het betoog van de minister slaagt.
Overtreding van artikel 4.54d, zevende lid, Arbobesluit
4.    De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit niet is overtreden. Dit artikel is volgens de minister overtreden omdat de machinist van de verreiker werkzaamheden verrichtte die aan te merken waren als het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen en waarbij hij niet beschikte over het vereiste certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest (hierna: DAV-certificaat). De werkzaamheden bestonden uit het bedienen van de verreiker met een manbak, waarin een andere werknemer het dak van de ligboxstal stofzuigde. Asbest is dermate gevaarlijk voor werknemers en anderen, dat iedereen die asbest opruimt een zekere kennis moet hebben van asbestverwijderingswerkzaamheden en persoonlijke beschermingsmiddelen. Dat wordt geborgd via het DAV-certificaat. De rechtbank heeft volgens de minister ten onrechte geoordeeld dat de werkzaamheden van de machinist niet konden worden aangemerkt als het feitelijk opruimen van asbest. De machinist gebruikte geen persoonlijke beveiligingsmiddelen, had het raam van zijn cabine open en werkte niet in een cabine met overdruk. Als deze een DAV-certificaat had gehad, had hij geweten dat hij risico liep op het inademen van asbestvezels en had hij maatregelen  genomen. Nu de machinist zich bevond in het gebied waar de asbestvezels waren aangetroffen en feitelijk betrokken was bij het opruimen van asbest, had hij in het bezit moeten zijn van een DAV-certificaat. Het oordeel van de rechtbank dat de machinist passende ademhalingsapparatuur en persoonlijke beschermingsmiddelen moest dragen, bevestigt dat de machinist een DAV-certificaat diende te hebben, aldus de minister.
4.1.    De machinist bediende de verreiker vanuit de cabine. Met deze verreiker werd een werkbak boven een dak gehangen. In deze werkbak was een persoon aanwezig die het dak reinigde van asbestresten met een stofzuiger. De Afdeling merkt, anders dan rechtbank, deze werkzaamheden van de machinist aan als het mede verrichten van het opruimen van asbest of asbesthoudende producten. Het besturen van de verreiker maakt onderdeel uit van de asbestverwijderingswerkzaamheden die door de machinist en de werknemer in de werkbak samen worden verricht.
4.2.    [appellante sub 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat geen DAV-certificaat nodig is en verwijst daartoe naar het Protocol machinisten dat is vastgesteld door het bestuur en het Centraal College van Deskundigen van de stichting certificatie asbest Ascert (hierna: Ascert) op 15 november 2012. Het protocol vermeldt onder meer dat door het Ministerie van SZW / Inspectie SZW is bepaald dat uit de arbeidsomstandighedenregelgeving volgt dat machinisten en andere derden die betrokken zijn bij de asbestverwijdering en zich in het kader daarvan in het werkgebied begeven, over voldoende kennis dienen te beschikken van de risico's met betrekking tot asbest. Onder voorwaarden geldt voor deze personen niet de wettelijke verplichting van het persoonscertificaat DTA of DAV. Dergelijke personen dienen volgens de arbeidsomstandighedenregelgeving aantoonbaar geïnstrueerd middels voorlichting en onderricht te zijn over de risico's van het werken met of bij asbestverwijdering en de maatregelen om zichzelf te beschermen ten aanzien van mogelijke blootstelling aan asbest, aldus het protocol.
Volgens de minister heeft het protocol geen wettelijke status en is hij niet bij het opstellen daarvan betrokken. Hij deelt niet het standpunt van [appellante sub 2] dat de machinist geen certificaat behoefde te hebben.
4.3.    Ascert is een beheerstichting als bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het Arbobesluit, zoals dat luidde ten tijde van belang. Voor de vervulling van haar rol als Beheerstichting heeft de minister op 26 maart 2012 een convenant gesloten met Ascert (hierna: convenant 2012). Op 16 juli 2016 is dat convenant ingetrokken en vervangen door een nieuw convenant (hierna: convenant 2016, Stcrt 2016, 39877). De relevante bepalingen zijn in de bijlage bij deze uitspraak vermeld.
Het protocol machinisten lijkt, gelet op de tekst, te vallen onder de onder artikel 5, onder b, van het convenant 2012 en artikel 4, derde lid, van het convenant 2016 bedoelde interpretatie van de eisen door Ascert. Deze tekst is echter in strijd met artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit en paragraaf 7.14.6 van het vastgestelde certificatieschema, zoals neergelegd in bijlage XIIIb. Die bepalingen vereisen dat werknemers die asbest verwijderen over een DAV-certificaat beschikken. Het Arbobesluit noch de Arboregeling bieden ruimte voor het verwijderen van asbest zonder een DAV- of DTA-certificaat. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het protocol in zoverre niet in overeenstemming is met de Arboregelgeving en hij niet gebonden is aan het protocol. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de minister uitdrukkelijk heeft weersproken dat hij goedkeuring heeft verleend aan het protocol machinisten en [appellante sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die goedkeuring heeft plaatsgevonden. Overigens is het protocol machinisten niet op de website van Ascert te raadplegen. Het is enkel via internet op een niet via de website van Ascert ontsloten webpagina te vinden.
[appellante sub 2] heeft ter zitting nog aangevoerd dat uit de toelichting op het op 1 maart 2017 in werking getreden nieuwe certificatieschema in bijlage XIIIa volgt dat de minister het protocol machinisten onderschrijft. In artikel 29 van het nieuwe certificatieschema is een, in het oude certificatieschema niet vermelde, regeling opgenomen, die voorwaarden geeft waaronder geen DAV-certificaat nodig is voor werknemers die binnen het werkgebied werken. Deze regeling ziet op werknemers die geen asbestverwijderingswerkzaamheden verrichten. Zoals hiervoor, onder 4.1, is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de machinist van de verreiker asbestverwijderingswerkzaamheden verrichtte. Reeds hierom kan dit betoog [appellante sub 2] niet baten. De minister is in dit geval niet gebonden aan het protocol machinisten.
Het betoog van de minister slaagt. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
Openbaarmaking inspectiegegevens
5.    De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) geen grondslag biedt voor het openbaar maken van de inspectiegegevens.
5.1.    De rechtbank heeft in haar uitspraak rechtsoverwegingen 18 en 19 van de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1802 aangehaald, het daarin vervatte oordeel en de onderbouwing daarvan tot de hare gemaakt en het beroep van [appellante sub 2] gericht tegen de openbaarmaking gegrond verklaard.
5.2.    De minister heeft overeenkomstig de Beleidsregel openbaarmaking inspectiegegevens bij zware of ernstige asbestovertredingen (hierna: de Beleidsregel) besloten de volgende gegevens openbaar te maken: de naam en vestigingsplaats van de rechtspersoon, de geconstateerde overtredingen, de datum waarop de overtredingen zijn geconstateerd, de locatie waar het asbest aanwezig is of is geweest, welk bestuurlijk besluit is genomen en of tegen dat bestuurlijk besluit een rechtsmiddel is ingesteld dan wel of daartoe nog de mogelijkheid bestaat.
5.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2086 op het hoger beroep tegen voormelde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 maart 2016, zijn de overeenkomstig de Beleidsregel openbaar gemaakte inspectiegegevens waarop een boetebesluit berust zonder twijfel aan te merken als informatie over de uitvoering van beleid en is het belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt, met openbaarmaking van deze gegevens gediend. Artikel 8, eerste lid, van de Wob biedt voldoende grondslag om de hiervoor bedoelde inspectiegegevens openbaar te maken.
Het betoog van de minister slaagt.
Incidenteel hoger beroep
6.    [appellante sub 2] betoogt dat zij door de openbaarmaking onevenredig wordt benadeeld en dat dit belang had moeten leiden tot het niet openbaar maken van de gegevens. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob had de minister het belang van [appellante sub 2] moeten afwegen tegen het algemene belang bij openbaarmaking van de gegevens. De minister kan van zodanige belangenafweging niet afzien omdat de publicatie zoals gedaan geen milieu-informatie betreft. De inspectiegegevens die gepubliceerd worden, betreffen op zichzelf geen milieu-informatie en deze gegevens zijn niet onlosmakelijk verbonden met het wel als milieu-informatie aan te merken boeterapport en het boetebesluit, aldus [appellante sub 2].
6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2086 worden de overeenkomstig de Beleidsregel openbaar te maken inspectiegegevens aangemerkt als milieu-informatie als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wob. Op grond van deze bepaling is artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob niet van toepassing op milieu-informatie. De minister behoefde derhalve het algemene belang dat door de openbaarmaking wordt gediend, niet af te wegen tegen het belang van [appellante sub 2] om geen onevenredig nadeel te lijden als gevolg van de publicatie.
Het betoog van [appellante sub 2] faalt.
Slotsom
7.    Het hoger beroep van de minister is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] is ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2016 van de minister alsnog ongegrond verklaren.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 januari 2017 in zaak nr. 16/2229;
IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Rietberg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
725. BIJLAGE
Arbowet
Artikel 5
1 Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.
[…]
Artikel 16
[…]
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
[…]
Arbobesluit
Artikel 4.2
1 Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, worden, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate en de duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen.
[…]
Artikel 4.50 Werkplan
1 Voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden wordt door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.
2 Indien een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, is opgesteld, worden de resultaten van dat rapport opgenomen in het werkplan.
3 In het werkplan wordt voorgeschreven dat de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, zich ervan vergewist dat na de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 4.51a, er geen risico’s van bloostelling aan asbest of asbesthoudende producten meer zijn.
4 In het werkplan worden de volgende gegevens opgenomen:
a. een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.1c, eerste lid, aanhef en onderdelen d en h, 4.7, derde lid, onderdelen b, c en e, 4.18, 4.19, aanhef en onderdelen b en c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onderdelen a, b, en d, 4.48a, tweede en vierde lid, en
4.51.
b. een beschrijving van de aard, duur en plaats van de werkzaamheden alsmede van de werkmethode;
c. een beschrijving van de werktuigen, machines, toestellen en overige hulpmiddelen die bij de werkzaamheden worden gebruikt;
d. de namen van de werknemers en personen, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde en zevende lid.
Artikel 4.54a. Asbestinventarisatie
1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;
c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.
2 Op grond van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, door het bedrijf, bedoeld in het vierde lid, bepaald in welke risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a de werkzaamheden vallen.
3 De resultaten van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en de indeling in een risicoklasse, bedoeld in het tweede lid, worden opgenomen in een inventarisatierapport.
4 De inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en het inventarisatierapport, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd, onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
5 Een afschrift van het inventarisatierapport wordt verstrekt aan het bedrijf dat asbest verwijdert.
6 Het certificaat asbestinventarisatie of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder.
7 De inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, wordt verricht door of onder toezicht van een persoon die daartoe aantoonbare specifieke deskundigheid bezit.
Artikel 4.54d. Deskundigheid bij het werken met asbest
1 De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:
a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;
b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a of b, is uitgevoerd.
[…]
5 De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
[…]
7 Voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
Arbeidsomstandighedenregeling
Artikel 4.27
Eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest.
Een certificaat kan worden afgegeven indien:
a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de regeling;
b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIb bij de regeling.
[…]"
Arbeidsomstandighedenregeling, bijlage XIIIa, behorende bij artikel 4.27.
Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie
3.4.2. Asbestinventarisatie voor afbreken/uit elkaar nemen/gebruiken van een bouwwerk of object: Type A
Direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.
Het systematisch en volledig inventariseren van alle waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, voor zover deze asbestbronnen direct waarneembaar zijn of kunnen worden waargenomen met behulp van licht-destructief onderzoek. Licht destructief onderzoek tast de bouwkundige integriteit van het bouwwerk of object niet aan. Voor de uitvoering van een asbestinventarisatie type-A dient door de opdrachtgever van de inventarisatie een onbelemmerde en passende toegang tot alle ruimten te worden verschaft behorende bij het doel en omvang van het onderzoek. Dit is een noodzakelijke voorwaarde. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport type A (zie SC-540 par. 7.17.2).
Overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen
Indien tijdens de asbestinventarisatie het redelijke vermoeden ontstaat, of niet kan worden uitgesloten, dat in de bouwconstructie of het object asbestbronnen aanwezig kunnen zijn die alleen met behulp van destructief onderzoek kunnen worden gedetecteerd, dient er een overzicht opgesteld te worden van deze asbestbronnen. Dit overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen is de basis voor het opvolgende inventarisatieonderzoek Type-B. Aangezien een dergelijk onderzoek door het asbestinventarisatiebedrijf niet kan worden afgedwongen bij diens opdrachtgever, dient het bureau zich te beperken tot een nadrukkelijke aanbeveling in de samenvatting om een type-B onderzoek te laten uitvoeren.
Voor de vergunningverlener is deze aanbeveling aanleiding om een dergelijk type-B onderzoek, als aanvulling op het type-A rapport verplicht te stellen in de vergunningvoorwaarden.
Het asbestinventarisatierapport Type-A dient een volledige inventarisatie te zijn van alle ruimten van een bouwwerk, of het gedeelte van dit bouwwerk dat bestemd is voor sloop, zoals: vloeren, wanden, plafonds, leidingen, technische installaties, gevels (binnen en buiten), kruipruimte(n), kelders en daken.
Een volledig asbestinventarisatierapport Type-A dient als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunnning voor het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk. Een asbestinventarisatierapport Type-A dat niet volledig is, is niet geschikt voor een aanvraag omgevingsvergunning.
Uitwerking:
In de praktijk is het denkbaar, dat in de rapportage van een Type-A onderzoek uitsluitingen zijn opgenomen omdat bijvoorbeeld sommige ruimten niet konden worden onderzocht, of dat het bouwwerk nog in gebruik was ten tijde van de asbestinventarisatie (het gebouw was niet onbelemmerd en passend toegankelijk).
In al deze gevallen is er sprake van een onvolledig Type-A onderzoek. Deze uitsluitingen kunnen alleen door middel van een aanvullend Type-A onderzoek worden opgeheven. In het rapport dient duidelijk en onmiskenbaar te worden aangegeven, of het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ Type-A onderzoek (vermelden in titelblad en samenvatting). Een onvolledig Type-A onderzoek is niet geschikt ter indiening van een aanvraag van een omgevingsvergunning.
7.14. Eisen te stellen aan asbestinventarisatie
7.14.1. Doel
Het doel van een asbestinventarisatie is het volledig in kaart brengen, identificeren en kwantificeren van alle van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen (asbest, asbesthoudende producten, etc.) die aanwezig zijn in een bouwwerk, object of plaats waar een incident heeft plaatsgevonden en asbest is vrijgekomen. Het inventariseren van asbest, asbesthoudende producten etc. in een bouwwerk of object gaat vooraf aan het geheel of gedeeltelijk afbreken ervan, aan het verwijderen van asbest, of aan het opruimen van asbest na een incident. Tevens wordt op grond van de aard van het aangetroffen asbest en/of de asbesthoudende producten, de wijze waarop deze in de constructie zijn bevestigd en de omgevingsomstandigheden, een indeling in één van de drie risicoklassen voor verwijdering gemaakt, zoals beschreven in SC-540 deel I par. 3.3.
[…]
7.14.5. Inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten etc.
7.14.5.1. Inleiding
Asbestinventarisatie geschiedt veelal in fasen, omdat vanwege gebruik of andere oorzaken, niet in één gang een allesomvattend onderzoek in het bouwwerk of object kan plaats vinden. Uiteindelijk dient alle aanwezige asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object volledig in kaart te zijn gebracht, geïdentificeerd en gekwantificeerd.
Opmerking: Een onderzoeker heeft een inspanningsverplichting, afhankelijk van de mate waarin een pand in gebruik is, en de vrijheid die een opdrachtgever bij een inventarisatie Type-A kan bieden. Verlaagde plafonds, lambrisering, spouwmuren, koven etc. kunnen in veel gevallen zonder problemen met opdrachtgevers of risico op emissie worden open gemaakt, dit geldt ook voor vaste vloerbedekkingen. In overeenstemming met de typering in SC-540 par. 3.4. is het volgende onderscheid aangebracht.
7.14.6. Type A: Direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc.
De belangrijkste activiteit c.q. onderwerp van dit certificatieschema is het systematisch en volledig inventariseren van alle direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object met gebruik van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek). Daarbij is onbelemmerde en passende toegang tot de ruimten een voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van de inventarisatie. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-A (zie par. 7.17.2.).
Als deze inventarisatie leidt tot ‘een redelijk vermoeden’ op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, dan dient er een aanvullende inventarisatie (Type-B) te worden uitgevoerd.
Toelichting: De inventariseerder komt op basis van zijn deskundigheid in het herkennen en benoemen van asbesttoepassingen tot de veronderstelling dat er asbesthoudende materialen aanwezig zouden kunnen zijn, die slechts met destructief onderzoek bereikbaar zijn. Deze bevinding wordt aangeduid met ‘een redelijk vermoeden’. De bevinding van ‘een redelijk vermoeden’ dient in de samenvatting van het rapport te worden aangegeven (zie ook par. 7.17.2.2). In de samenvatting van het rapport dient in dat geval over de werkwijze van de vergunningverlener bovendien en aansluitend de volgende zin te worden opgenomen: ‘De vergunningverlener verplicht in de omgevingsvergunning tot de aanvullende inventarisatie (Type B)’.
Het asbestinventarisatierapport type-A zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.
[…]
7.14.7. Type B: Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc.
Het redelijke vermoeden van niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten etc in een bouwwerk of object, vermeld in asbestinventarisatierapport Type-A, leidt tot een aanvullende inventarisatie.
Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc. worden in dat geval voorafgaand aan de bouwkundige sloop, wel of niet in samenwerking met het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf (conform SC-530), met destructief onderzoek opgespoord (zie 3.4.3), waarbij de bouwkundige integriteit van een gebouw of constructie wordt aangetast (voorbeeld: in de fundering gegoten asbestcement leidingwerk). Het destructief onderzoek daarbij dient te geschieden onder het regime van SC-530. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-B als aanvulling op het asbestinventarisatierapport Type-A. Dit wordt door het asbestinventarisatiebedrijf ter beschikking gesteld via de opdrachtgever c.q. de houder van de omgevingsvergunning aan de vergunningverlener (gemeente).
[…]
7.15.1. Zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid
Het inventariseren van een als zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid is toegestaan. Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn, dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Het in één keer inventariseren van zeer grote bouwkundige eenheden kan tot bezwaren leiden en nadelen hebben. De oplossing ligt dan vrijwel altijd in het later samenbundelen van de deelinventarisaties tot een overzichtelijk geheel.
De asbestinventarisatie van de zelfstandig bouwkundige eenheid dient volledig in kaart gebracht, geïdentificeerd en gekwalificeerd te worden.
Voor de vraag of er een deelinventarisatie gemaakt kan worden, dient niet alleen gekeken te worden naar de mate waarin de ruimte bouwkundig zelfstandig is. Ook dient gekeken te worden of de betreffende asbestbron zich beperkt tot die ruimte.
Voorbeelden:
•  Een kamer met asbesthoudende vinyltegels is een zelfstandige bouwkundige eenheid waarbij de een deelinventarisatie tot die kamer beperkt kan worden. Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.
•  Een luchtbehandelingsysteem met asbestbevattende luchtkanalen bedient zes verdiepingen, waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.
[…]
7.17. Rapportage
7.17.1. Inleiding
De belangrijkste activiteit van het asbestinventarisatiebedrijf is het inventariseren van asbesthoudende materialen en/of secundaire bronnen in een gebouw, constructie of object. Met behulp van de verkregen informatie kunnen de asbesthoudende materialen worden verwijderd. Het asbestinventarisatierapport is daarom van groot belang voor het zorgvuldig en hygiënisch verantwoord verwijderen van asbest. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de resultaten van de asbestinventarisatie dienen te worden gerapporteerd. Voor minder omvangrijke asbestinventarisaties dient eenzelfde model te worden gehanteerd.
[…]
7.17.2. Inventarisatierapport Type-A, Type-B of Type-G
Dit omvat de inventarisatie van direct waarneembaar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object. Bij de inventarisatie kan gebruik worden gemaakt van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek).
[…]
7.17.2.2. Samenvatting
Hierin zijn alle relevante uitkomsten van het onderzoek bondig samengevat. Tevens dient hier aangegeven te worden:
• Een numeriek overzicht van aantal bronnen met risicoklasse 1, 2 en/of 2A en eventueel aantal bronnen met beargumenteerde afwijkingen;
• of er een redelijk vermoeden bestaat op de aanwezigheid van in de constructie verborgen asbesthoudende materialen met verwijzing naar het desbetreffende overzicht in het rapport;
• of het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ Type-A onderzoek. In geval van een onvolledig Type-A onderzoek dienen de beperkingen en uitsluitingen die expliciet bij deze inventarisatie behoren, te zijn aangegeven. Zie ook par. 7.14.6.
Arbeidsomstandighedenregeling, bijlage XIIIb, behorende bij artikel 4.27.
Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestverwijdering
7.6.1. Verplichtingen bij asbestverwijdering
7.6.1.1. Verplichting asbestinventarisatierapport
Het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen uit een bouwwerk of object of na een incident is onderwerp van dit certificatieschema. Een verplichting daarbij is de aanwezigheid van een inventarisatierapport (zie SC-540). Dit is ter beschikking gesteld door de opdrachtgever, met een daarop gebaseerde omgevingsvergunning voor het slopen conform het Asbestverwijderingsbesluit.
Het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf blijft als werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor de risicobeheersing en daarmee voor de veilige arbeidsomstandigheden.
7.6.1.2. Verwijderen conform inventarisatierapport
Het inventarisatierapport geeft de risicoklasse bij het verwijderen in combinatie met de verwijderingsmethoden, de verwijderingsmiddelen en de beschermingsmaatregelen. Het asbestverwijderingsbedrijf dient conform het inventarisatierapport te handelen (zie ook SC-530 par. 7.12.4.1 2e en 3e bullet)
[…]
7.14.6 Geldig persoonscertificaat
Het benodigde personeel, DTA’(s) en DAV’(s) dient in het bezit te zijn van een op de werkplek aantoonbaar geldig persoonscertificaat, opgenomen in het Ascert-register.
[…]
7.15.3 Toezicht door DTA tijdens asbestverwijderingswerk
De DTA dient tijdens de asbestverwijdering aantoonbaar en voortdurend toezicht te houden. Dit toezicht omvat onder meer dat de DTA:
[…]
d) zich ervan overtuigt dat alle verwijderaars in het bezit zijn van het certificaat DAV-1 of DAV-2.
e) de medewerkers aantoonbaar een instructie geeft over de uit te voeren werkzaamheden, de hieraan verbonden risico’s en de taakverdeling"
7.15.4. Melden van onvoorzien asbest
Het bedrijf dient onmiddellijk te melden wanneer asbest moet worden verwijderd waarvoor geen omgevingsvergunning voor het slopen is verleend. De melding dient plaats te vinden aan:
• aan de vergunningverlenende gemeente (bevoegd gezag) overeenkomstig artikel 8.3.4 van de (model-) bouwverordening;
• de opdrachtgever;
• het asbestinventarisatiebedrijf.
In geval er bij verwijdering/sloop verborgen asbesthoudende materialen worden aangetroffen die niet in het inventarisatierapport type A zijn vermeld en waarvoor dus ook geen omgevingsvergunning voor het slopen verleend is, dient dit gemeld te worden.
De opdrachtgever is in een dergelijke situatie verplicht een aanvullende inventarisatie te doen uitvoeren. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-B dat als bijlage wordt toegevoegd aan het asbestinventarisatierapport type-A en wordt ter beschikking gesteld aan de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen en de vergunningverlener (gemeente). In geval er bij verwijdering/ sloop, ondanks de aanwezigheid van een inventarisatierapport Type-A met aanvulling Type-B, onvoorzien asbesthoudende materialen worden aangetroffen en waarvoor dus ook geen omgevingsvergunning voor het slopen verleend is, dient dit gemeld te worden en te worden geregistreerd in het evaluatieformulier dat is opgenomen in het asbestinventarisatierapport (zie SC-540)..
Convenant tussen Minister van SZW en Stichting Ascert 26 maart 2012
Artikel 1
Beheerstichting. De Beheerstichting is een juridische rechtspersoon die:
- verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en het beheer van schema’s voor aanwijzing en toezicht en werkveldspecifieke schema’s voor beoordeling van producten, systemen dan wel personen.
[…]
-Voor SZW eerste aanspreekpunt is voor de werking van het certificeringstelsel voor alle partijen, en daarmee samenhangend inhoudelijke aspecten van het werkveld asbest.
Artikel 5
a) De Beheerstichting heeft tot taak het uitwerken, aanleveren aan SZW voor bindende vaststelling door de minister, ter beschikking stellen en beheren van schema’s voor beoordeling van producten, systemen dan wel personen op het werkveld waar ze opereren.
Indien SZW het niet eens is met de inhoud van het schema, zal zij de Beheerstichting vragen om het schema aan te passen.
Bij verschil van inzicht behoudt SZW zich het recht om wijzigingen aan te brengen in de door de Beheerstichting aangeleverde schema’s. Dit vanwege de wettelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de minister om de eisen aan certificerende instellingen en certificaathouders vast te stellen. Voordat de minister het definitieve schema vaststelt, zullen de wijzigingen gemotiveerd aan de beheerstichting ter kennisname worden gesteld.
b) De Beheerstichting draagt bij aan de uniforme interpretatie en toepassing van de eisen uit de schema’s. Interpretaties worden voordat ze door de Beheerstichting op de website worden gepubliceerd - eerst ter goedkeuring voorgelegd aan SZW. Een wijziging van de eisen is alleen mogelijk door een gewijzigd schema door SZW te laten vaststellen."
[…]
Convenant tussen Minister van SZW en Stichting Ascert 15 juli 2016
Artikel 1, aanhef en onder 2
In dit convenant wordt verstaan onder:
[…]
2. Beheerstichting: De Beheerstichting is een rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en het beheer van schema’s voor aanwijzing en toezicht en werkveldspecifieke schema’s voor beoordeling van personen, systemen of processen.
Artikel 4, eerste en derde lid,
1. De Beheerstichting heeft tot taak het opstellen en het ter beschikking stellen van schema’s voor aanwijzing en toezicht en werkveldspecifieke schema’s voor beoordeling van personen, systemen of processen op het werkveld asbest, opdat deze door de minister van SZW bindend kunnen worden opgelegd. De Beheerstichting beheert deze schema’s en past deze aan zodra nieuwe inzichten daartoe aanleiding geven.
[…]
3. De Beheerstichting draagt bij aan de uniforme interpretatie en toepassing van de eisen uit de schema’s. Geharmoniseerde interpretaties worden na vaststelling gepubliceerd op de website van de beheerstichting. Een wijziging van de eisen is alleen mogelijk door een gewijzigd schema door SZW te laten vaststellen.
[…]
Wob
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…];
g. milieu-informatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.
Artikel 2
1. Een bestuursorgaan verstrekt bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Artikel 3
[…]
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 8
1. Het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, verschaft uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
[…]
Artikel 10
[…]
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…];
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
[…]
6. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.
Wet milieubeheer
Artikel 19.1a
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder milieu-informatie verstaan alle informatie, neergelegd in documenten, over:
a. de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;
b. factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;
c. maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma’s, milieuakkoorden en activiteiten die op de onder a en b bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;
[…]."
Beleidsregel
Artikel 1
Deze beleidsregel is van toepassing op de volgende overtredingen: […]
4.48a, eerste en vierde lid, […] van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Artikel 2
1. Het besluit tot openbaarmaking van de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt genomen met in achtneming van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.
2. Openbaarmaking vindt plaats op de website van de Inspectie SZW.
Artikel 3
1. De Inspectie SZW maakt in geval van overtreding van de in artikel 1 genoemde artikelen de volgende inspectiegegevens actief openbaar:
a. de naam en vestigingsplaats van de rechtspersoon dan wel van de natuurlijke persoon;
b. de geconstateerde overtreding;
c. de datum waarop de overtreding is geconstateerd;
d. de locatie waar het asbest aanwezig is of is geweest;
e. welk bestuurlijk besluit is genomen, dan wel welke bestuurlijke besluiten zijn genomen vanwege de overtreding op grond van de artikelen 28a, 33 of 34 van de Arbeidsomstandighedenwet;
f. of tegen de onder e bedoelde bestuurlijke besluiten een rechtsmiddel is ingesteld dan wel of daartoe nog de mogelijkheid bestaat.
2. Op verzoek van belanghebbende kan in de zienswijzefase bedoeld in
artikel 4 een schriftelijke reactie over de openbaarmaking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, van ten hoogste 100 woorden worden gevoegd bij de openbaar te maken gegevens op de website van de Inspectie SZW. Onderdelen van de schriftelijke reactie die persoonsgegevens, bedrijfsnamen of bedrijfsgegevens van derden dan wel strafbare of aanstootgevende uitlatingen bevatten, worden niet op de website van de Inspectie SZW gepubliceerd.
Artikel 4
1. Op het besluit tot openbaarmaking is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
2. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over het voornemen tot openbaarmaking van de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid. De zienswijze op het voornemen tot openbaarmaking wordt gelijktijdig gevraagd met de zienswijze op het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete wegens overtreding van één of meerdere artikelen genoemd in artikel 1 dan wel het voornemen tot het opleggen van het bevel tot stillegging van werk in verband met recidive, bedoeld in artikel 28a, van de Arbeidsomstandighedenwet.
Artikel 5
1. De openbaarmaking van de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, op de website van de Inspectie SZW geschiedt niet eerder dan nadat tien werkdagen zijn verstreken nadat het besluit tot openbaarmaking aan de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die de overtreding heeft begaan bekend is gemaakt.
2. Indien binnen tien werkdagen nadat het besluit tot openbaarmaking, bedoeld in het eerste lid bekend is gemaakt, wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking van het besluit opgeschort totdat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan.
Artikel 6
1. De gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, blijven na plaatsing op de website vijf jaar na de datum waarop de inspectie heeft plaatsgevonden op de website van de Inspectie SZW toegankelijk.
2. Indien in verband met een beslissing op bezwaar, beroep of hoger beroep over een door de Inspectie SZW genomen bestuurlijk besluit als bedoeld in artikel 3, onder e, wordt vastgesteld dat de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet meer juist of volledig zijn, worden deze gegevens op de website van de Inspectie SZW binnen vijf werkdagen na de betreffende beslissing door de Inspectie SZW aangepast.