ECLI:NL:RBMNE:2022:3599

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

AOW-uitkering en duurzaam gescheiden leven: beoordeling van de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de AOW-uitkering van eiser, die sinds juli 2010 een uitkering ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 11 november 2021 meldde de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat eiser op 9 november 2021 was gehuwd. Bij besluit van 24 december 2021 heeft de Svb eisers AOW-uitkering aangepast naar de gehuwdennorm, wat eiser betwistte. Hij stelde dat hij duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft, die in Suriname woont. Eiser ging op 14 januari 2022 in bezwaar tegen de aanpassing van zijn uitkering. Na een hoorzitting op 15 februari 2022 bleef de Svb bij het primaire besluit. De rechtbank behandelde de zaak op 17 augustus 2022.

De rechtbank moest beoordelen of de Svb terecht de AOW-uitkering van eiser had verlaagd naar de gehuwdennorm. Eiser voerde aan dat hij sinds 15 november 2021 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, die na hun huwelijk naar Suriname was teruggekeerd en sindsdien geen contact meer met hem had. De rechtbank overwoog dat de AOW twee categorieën kent: gehuwden en ongehuwden, met verschillende normbedragen. Eiser kwam in principe in aanmerking voor de gehuwdennorm, maar als hij als ongehuwd kon worden aangemerkt, zou hij recht hebben op een hogere uitkering.

De rechtbank concludeerde dat er vanaf de huwelijksdatum sprake was van duurzaam gescheiden leven. Eiser had geprobeerd contact te onderhouden met zijn echtgenote, maar zij had dit geweigerd en bleek een relatie te hebben met een andere man. De rechtbank oordeelde dat de intentie van de echtgenote om het huwelijk serieus te nemen ontbrak, en dat zij het huwelijk mogelijk alleen was aangegaan voor verblijfsrecht. Daarom werd eiser als ongehuwde pensioengerechtigde aangemerkt, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van de Svb. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, veroordeelde de Svb in de proceskosten en droeg hen op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de Svb)

(gemachtigde: mr. M.R. Schuurman).

Inleiding en procesverloop

Eiser ontvangt sinds juli 2010 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Op 11 november 2021 ontving de Svb een melding vanuit de Basisregistratie personen (BRP) dat eiser op 9 november 2021 is gehuwd met [A] .
Bij besluit van 24 december 2021 (het primaire besluit) heeft de Svb vervolgens eisers AOW-uitkering met ingang van 1 december 2021 aangepast naar de norm voor gehuwden.
Eiser is hier tegen op 14 januari 2022 in bezwaar gegaan en hij heeft aangegeven dat hij van mening is dat hij duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft, omdat zij woonachtig is in Suriname. Op 15 februari 2022 heeft er een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Eiser heeft zijn nicht, [gemachtigde] , namens hem het woord laten voeren.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2022 op het bezwaar van eiser is de Svb bij het primaire besluit gebleven.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de Svb. Tevens is [gemachtigde] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de Svb terecht het AOW-pensioen van eiser heeft verlaagd naar de gehuwdennorm.
2. Eiser stelt dat zijn pensioen ten onrechte is verlaagd naar de gehuwdennorm, omdat hij vanaf 15 november 2021 duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft. Zij is namelijk toen naar Suriname teruggekeerd en eiser heeft sindsdien geen contact meer met haar kunnen krijgen. In januari 2022 is eiser er achter gekomen dat zijn echtgenote in Suriname een andere man bleek te hebben. Toen heeft hij aangegeven te willen scheiden.
3. De AOW kent twee categorieën pensioengerechtigden: de gehuwde en de ongehuwde. [1] Voor deze categorieën gelden normbedragen van 50% respectievelijk 70% van het netto-minimumloon per maand. Eiser komt door zijn huwelijk in principe in aanmerking voor een AOW-pensioen van 50%.
4. Dit zou anders kunnen zijn als eiser, ondanks zijn huwelijk als ongehuwd aangemerkt kan worden. Er moet dan sprake zijn van een situatie waarin eiser en zijn echtgenote duurzaam gescheiden van elkaar leven. [2] In de rechtspraak is aan de term duurzaam gescheiden invulling gegeven. Er moet sprake zijn van een situatie dat mensen die getrouwd zijn een leven leiden alsof zij niet meer met elkaar getrouwd zijn, waarbij in elk geval één van hen dit wil en deze situatie ook als bestendig ziet. Of van deze situatie sprake is zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. Over het algemeen kan worden aangenomen dat na een huwelijk mensen de intentie hebben om − al dan niet op termijn – samen te leven. Maar niet is uit te sluiten dat er vanaf de huwelijksdatum sprake is van een situatie waarin mensen duurzaam gescheiden leven. Of sprake is van zo’n situatie moet ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken. [3] Verder volgt uit de rechtspraak dat een echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. [4]
5. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er vanaf de huwelijksdatum sprake is van een situatie waarin eiser en [A] (hierna: [A] ) duurzaam gescheiden leven. Uit het dossier blijkt weliswaar dat eiser nadat hij op 9 november 2021 is getrouwd graag invulling wilde geven aan zijn huwelijk, maar gebleken is dat deze intentie nooit heeft bestaan bij de
(ex-)echtgenote, [A] . Zij is vlak na het huwelijk teruggekeerd naar Suriname. Na haar terugkeer heeft eiser geprobeerd om telefonisch contact met haar te onderhouden, maar [A] heeft hem medegedeeld dit niet te willen. Vervolgens zijn eiser en zijn nicht naar Suriname gegaan en hebben zij geprobeerd [A] te bezoeken. Aldaar bleek dat zij niet woonachtig was op het adres waar zij formeel was ingeschreven, maar dat zij ergens anders woonde. Ook bleek dat zij al voorafgaand aan het huwelijk samenwoonde met een andere man met wie zij een relatie had en dat deze situatie na haar terugkeer naar Suriname is voortgezet. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze feiten niet heeft betwist. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat ook [A] bij de sluiting van het huwelijk de intentie had om invulling aan haar huwelijk met eiser te geven. Het heeft er alle schijn van dat [A] het huwelijk met eiser uitsluitend is aangegaan om op termijn het Nederlanderschap of een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen. Zij leidde reeds vanaf het moment van het aangaan van het huwelijk een leven alsof zij niet met eiser was gehuwd. Dit was haar wil en deze situatie is ook bestendig gebleken. Eiser en [A] zijn immers gescheiden. Daarom is er vanaf de sluiting van het huwelijk sprake van duurzaam gescheiden leven.
6. Gelet op het voorgaande moet in de situatie van eiser vanaf 9 november 2021 worden uitgegaan van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Dit betekent dat eiser in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal in het belang van een definitieve beslechting van het geschil op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien zoals in het dictum is vermeld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten bestaande uit reiskosten. Deze kosten worden bepaald aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Eiser voert aan dat hij reiskosten heeft bestaande uit de kosten voor eigen vervoer en parkeerkosten. De rechtbank overweegt dat deze kosten op basis van het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking komen. Reiskosten worden in beginsel alleen vergoed op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klas. De reiskosten stelt de rechtbank vast op € 29,40 op basis van openbaar vervoer 2e klas (retour Lelystad-Utrecht).Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 maart 2022;
  • herroept het besluit van 24 december 2021;
  • herziet met ingang van 1 december 2021 het ouderdomspensioen van eiser in dat voor
een ongehuwde pensioengerechtigde en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 december 2021;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 29,40.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, van de AOW.
2.Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2266.
4.Zie punt 4.4. van de uitspraak van de CRvB van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:330.