In deze zaak heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor vlaggen- en cameramasten bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. Aangezien het college niet binnen de wettelijke beslistermijn heeft beslist, is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. De heffingsambtenaar heeft echter een legesaanslag van € 869,69 opgelegd aan eiser, wat leidde tot een bezwaar dat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing.
De rechtbank heeft op 15 juli 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Eiser betoogde dat er geen leges verschuldigd zijn, omdat de aanvraag niet in behandeling was genomen door het college. Hij stelde dat hij pas na de beslistermijn een ontvangstbevestiging had ontvangen en dat er geen inhoudelijke beoordeling had plaatsgevonden.
De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat er wel degelijk sprake was van het in behandeling nemen van de aanvraag, omdat er tijdens de beslistermijn advies was gevraagd aan verschillende adviseurs. De rechtbank oordeelde dat de feitelijk verrichte werkzaamheden centraal staan bij de beoordeling van het in behandeling nemen van een aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de gemeente werkzaamheden had verricht die samenhangen met de beoordeling van de aanvraag, waardoor er sprake was van het in behandeling nemen van de aanvraag.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij de legesaanslag moet betalen en geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht terugkrijgt. De uitspraak werd gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.