ECLI:NL:RBMNE:2022:3497

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/200
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges bij van rechtswege verleende omgevingsvergunning en de behandeling van de aanvraag

In deze zaak heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor vlaggen- en cameramasten bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. Aangezien het college niet binnen de wettelijke beslistermijn heeft beslist, is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. De heffingsambtenaar heeft echter een legesaanslag van € 869,69 opgelegd aan eiser, wat leidde tot een bezwaar dat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft op 15 juli 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. Eiser betoogde dat er geen leges verschuldigd zijn, omdat de aanvraag niet in behandeling was genomen door het college. Hij stelde dat hij pas na de beslistermijn een ontvangstbevestiging had ontvangen en dat er geen inhoudelijke beoordeling had plaatsgevonden.

De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat er wel degelijk sprake was van het in behandeling nemen van de aanvraag, omdat er tijdens de beslistermijn advies was gevraagd aan verschillende adviseurs. De rechtbank oordeelde dat de feitelijk verrichte werkzaamheden centraal staan bij de beoordeling van het in behandeling nemen van een aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de gemeente werkzaamheden had verricht die samenhangen met de beoordeling van de aanvraag, waardoor er sprake was van het in behandeling nemen van de aanvraag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij de legesaanslag moet betalen en geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht terugkrijgt. De uitspraak werd gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/200

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. P.E. Boersma).

Inleiding

1. Eiser heeft bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt (het college) een omgevingsvergunning voor vlaggen- en cameramasten ingediend. Omdat het college niet binnen de beslistermijn op de aanvraag van eiser heeft beslist, is van rechtswege een omgevingsvergunning verleend.
2. De heffingsambtenaar heeft in een beschikking van 26 juli 2021 een legesaanslag ter hoogte van € 869,69 aan eiser opgelegd voor de verleende omgevingsvergunning. In de uitspraak op bezwaar van 14 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de legesaanslag gehandhaafd. Eiser is in beroep gegaan tegen die uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat hij geen leges verschuldigd is, omdat het belastbaar feit ‘in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning’ zich niet heeft voorgedaan. Volgens eiser heeft het college de aanvraag namelijk niet binnen de beslistermijn in behandeling genomen. Pas na afloop van de beslistermijn heeft hij een ontvangstbevestiging ontvangen. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank
Noord-Nederland van 7 juli 2015 [1] . Eiser is van mening dat er een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (door het college) moet hebben plaatsgevonden om van ‘in behandeling nemen’ te kunnen spreken.
6. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het belastbaar feit zich wel heeft voorgedaan. Op de zitting heeft de gemachtigde gezegd dat zodra er acties zijn ondernomen na ontvangst van de aanvraag sprake is van ‘in behandeling nemen’. In het verweerschrift is een weergave van het zaaksysteem van de gemeente opgenomen. Daarin staat dat tijdens de beslistermijn advies is gevraagd aan de APV-adviseurs van de gemeente. Ook is er een advies over het bestemmingsplan geregistreerd. Uit emailberichten blijkt dat de adviseur monumenten de aanvraag heeft beoordeeld.
7. De rechtbank stelt voorop dat in jurisprudentie [2] over het in behandeling nemen van een aanvraag de feitelijk verrichte werkzaamheden centraal staan. Daarbij draait het erom of er vóór de vergunningverlening werkzaamheden zijn verricht die samenhangen met de beoordeling van de aanvraag. De inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (door het college) hoeft dus nog niet afgerond te zijn.
8. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het overzicht van de verrichte handelingen dat de gemeente werkzaamheden heeft verricht die voortvloeien uit de aanvraag. Zo is er advies gevraagd over de aanvraag met betrekking tot de APV, het bestemmingsplan en monumenten. Naar het oordeel van de rechtbank hangen die werkzaamheden samen met de (voorgenomen) inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van eiser. Daarom is sprake van ‘in behandeling nemen van de aanvraag’ en heeft zich een belastbaar feit voorgedaan.
9. Op de zitting heeft de gemachtigde ook nog aangevoerd dat de heffingsambtenaar de opsomming van de werkzaamheden al in de uitspraak op bezwaar had moeten opnemen. De rechtbank is van oordeel dat het zo laat pas indienen van een nieuwe beroepsgrond in strijd is met een goede procesorde. Overigens is in het bezwaarschrift dat eiser naar de heffingsambtenaar heeft gestuurd enkel in het algemeen aangevoerd dat bij een van rechtswege verleende vergunning geen leges geheven mogen worden. De heffingsambtenaar kan dan in de uitspraak op bezwaar volstaan met een algemene reactie over het beoordelingskader.
10. Eiser heeft in zijn beroepschrift ook een beroepsgrond aangevoerd over de kostendekkendheid van de legesverordening, maar die grond is op de zitting ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de opgelegde legesaanslag moet betalen. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 oktober 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:3132) en de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 juli 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:5224).