In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres was sinds 30 juli 2019 ziek en ontving vanaf 27 juli 2021 een WIA-uitkering, waarbij zij voor 74,24% arbeidsongeschikt was verklaard. Het Uwv had het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres. Tijdens de zitting op 30 juni 2022, die via een Teams-beeldverbinding plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar echtgenoot, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de verzekeringsarts een te rooskleurig beeld schetste van haar situatie en dat er sprake was van cognitieve stoornissen, zorgvuldig overwogen. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsarts de medische rapportages van andere specialisten, zoals de neuropsycholoog en de bedrijfsarts, niet correct had geïnterpreteerd. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat hun rapportages geen inconsistenties vertoonden. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen die aan eiseres waren opgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) juist waren vastgesteld.
De rechtbank wees de stelling van eiseres dat de geduide functies niet geschikt waren af, en oordeelde dat er geen medische gronden waren om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die het Uwv had voorgesteld. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was om de aan haar voorgehouden voorbeeldfuncties te verrichten, ondanks het risico op 'bore-out'. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.