ECLI:NL:CRVB:2018:3209
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en de geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde WIA-uitkering, maar later de uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering. De appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat zijn beperkingen op de datum in geding, 15 januari 2014, waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank verwierp het verzoek van de appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt en voegde hij nieuwe medische informatie toe, maar de Raad oordeelde dat deze informatie onvoldoende was om de eerdere conclusies van de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek adequaat was en dat de appellant in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten.