ECLI:NL:CRVB:2018:3209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
17/2539 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en de geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde WIA-uitkering, maar later de uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering. De appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat zijn beperkingen op de datum in geding, 15 januari 2014, waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank verwierp het verzoek van de appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt en voegde hij nieuwe medische informatie toe, maar de Raad oordeelde dat deze informatie onvoldoende was om de eerdere conclusies van de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek adequaat was en dat de appellant in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten.

Uitspraak

17/2539 WIA
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 februari 2017, 14/7823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Blom, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Blom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als inside sales executive, gedurende 39,77 uur per week. Op
20 juli 2010 heeft appellant zich ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 17 juli 2012 recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 74%. Bij besluit van 16 augustus 2013 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant met ingang van 17 februari 2014 omgezet in een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 74%.
1.2.
Op 7 februari 2014 heeft appellant gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd sinds
15 januari 2014. Hij heeft daarbij gewezen op een recent bij hem vastgestelde stoornis. Ook heeft hij gemeld dat zijn reeds bekende klachten zijn verergerd. Na verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 mei 2014 vastgesteld dat de WGA-vervolguitkering niet wijzigt. Bij beslissing op bezwaar van 7 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 2 mei 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 oktober 2014.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen volgt dat alle beschikbare (medische) informatie bij de beoordeling is betrokken, dat appellant op het spreekuur van 25 maart 2014 en op de hoorzitting van
3 oktober 2014 is gezien en dat in beroep nader is gereageerd op de door appellant overgelegde (medische) stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nadrukkelijk de nieuwe vastgestelde stoornis betrokken in de medische beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorheen opgenomen beperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) dat appellant is aangewezen op ‘enkelvoudige afgebakende taken’ niet langer is gehandhaafd. Daarover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat hiermee een mogelijkheid tot onderbelasting is weggenomen en dus is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. Desgevraagd heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 6 oktober 2016 en 17 november 2016 uitgelegd dat hij heeft geprobeerd te verklaren waarom de verzekeringsarts deze beperking niet heeft gehandhaafd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze rapporten gemotiveerd te kennen gegeven dat in de door appellant geclaimde hoogbegaafdheid geen reden is gezien om beperkingen of
toelichtingen op te nemen in de FML. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarin gevolgd, aangezien uit de (medische) informatie die appellant heeft overgelegd niet blijkt van hoogbegaafdheid die bij appellant zou leiden tot beperkingen voor het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft om die reden geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen extra beperking of toelichting voor onderbelasting hoefde op te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit, met de in beroep gegeven motivering, in stand kan blijven. Omdat de rechtbank geen aanknopingspunten heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML heeft de rechtbank het verzoek van appellant om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen afgewezen. De rechtbank heeft, uitgaande van de juistheid van de FML van 3 oktober 2014, geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te vervullen. In de nadere motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep heeft de rechtbank aanleiding gezien om het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen maar de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bestreden, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellant heeft herhaald dat hij, vanwege zijn aanzienlijke lichamelijk klachten en de beperkingen in zijn psychische belastbaarheid, niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft benadrukt dat hij niet geschikt is voor – kort gezegd – te simpel werk, omdat hij dan hoogstwaarschijnlijk door onderbelasting (‘bore out’) zal uitvallen met waarschijnlijk agressieve uitbarstingen en/of een terugval in verslavingsgedrag tot gevolg. Appellant heeft uitdrukkelijk het verzoek herhaald een externe deskundige te benoemen om op dat punt meer duidelijkheid te brengen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat er redenen zijn om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv heeft appellant informatie van de Polikliniek Amsterdam van het centrum voor autisme dr. Leo Kannerhuis (Leo Kannerhuis) en van het Instituut Hoogbegaafdheid bij Volwassenen (IHBV) overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Daarbij wordt het volgende betrokken.
4.3.
Appellant heeft de gelegenheid gehad om zijn standpunt met medische gegevens te onderbouwen en tegenbewijs te leveren. Hij heeft daarvan ook gebruik gemaakt door informatie te verstrekken die naar zijn aard geschikt is twijfel te zaaien aan de beoordeling door het Uwv. Ook in hoger beroep heeft appellant echter geen nieuwe medische informatie overgelegd die steun biedt aan zijn standpunt dat zijn beperkingen op 15 januari 2014
(de datum in geding) zijn onderschat. De omstandigheid dat door het Leo Kannerhuis voor het eerst duidelijk een aanvullende diagnose wordt genoemd doet onvoldoende twijfel rijzen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van alle medische gegevens vastgestelde medische beperkingen op de datum in geding. In de door appellant in hoger beroep ingezonden brieven van 11 september 2017 en 15 augustus 2018 van een
GZ-psycholoog en een psychiater is bevestigd dat appellant sinds maart 2017 een therapie volgt in verband met deze aanvullend genoemde diagnose, welke therapie ingrijpend is en veel energie kost. De wens van appellant om gebruik te kunnen maken van individueel taxivervoer is van harte onderschreven. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 augustus 2018 naar voren gebracht dat deze verder niet onderbouwde diagnose rond de datum in geding niet is overwogen door GGZ in Geest. Mogelijk wordt gedoeld op de moeizame jeugd van appellant, die al bij de oordeelvorming bekend was en daarin is verwerkt. Hiermee is voldoende gemotiveerd waarom de informatie van de polikliniek van het Leo Kannerhuis geen aanknopingspunten biedt voor het aannemen van meer, dan wel verdergaande beperkingen op de datum in geding.
4.4.
De email van het IHBV bevat slechts algemene informatie over hoogbegaafdheid en werk(beleving). Deze informatie biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant die voortvloeien uit ziekte of gebrek heeft onderschat.
4.5.
Uit wat is overwogen onder 4.3 en 4.4 volgt dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen.
4.6.
Ook het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat moet worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerd functies te verrichten wordt onderschreven.
4.7.
Gelet op wat onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) Y. Azirar

MD