ECLI:NL:CRVB:2015:4008
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en herhaling gronden in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 februari 2013, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.
Appellant voerde aan dat zijn arbeidsbeperkingen onjuist waren vastgesteld, met name vanwege chronische rugpijn en beginnende artrose. Hij betwistte de conclusie van de verzekeringsarts dat hij in staat was om een uur achtereen te zitten, terwijl hij zelf aangaf dat hij slechts 30 minuten een gedwongen houding kon volhouden. Daarnaast stelde hij dat de geselecteerde functies ongeschikt waren vanwege de belasting van traplopen.
De Raad overwoog dat rapporten van verzekeringsartsen, indien zorgvuldig tot stand gekomen, een bijzondere waarde hebben en dat het Uwv zijn besluiten daarop mag baseren. De Raad concludeerde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de eerdere beoordelingen kon weerleggen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant goed waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2013.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.