ECLI:NL:CRVB:2015:4008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
14/2071 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en herhaling gronden in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 februari 2013, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.

Appellant voerde aan dat zijn arbeidsbeperkingen onjuist waren vastgesteld, met name vanwege chronische rugpijn en beginnende artrose. Hij betwistte de conclusie van de verzekeringsarts dat hij in staat was om een uur achtereen te zitten, terwijl hij zelf aangaf dat hij slechts 30 minuten een gedwongen houding kon volhouden. Daarnaast stelde hij dat de geselecteerde functies ongeschikt waren vanwege de belasting van traplopen.

De Raad overwoog dat rapporten van verzekeringsartsen, indien zorgvuldig tot stand gekomen, een bijzondere waarde hebben en dat het Uwv zijn besluiten daarop mag baseren. De Raad concludeerde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de eerdere beoordelingen kon weerleggen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant goed waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2013.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 maart 2014, 13/4162 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. B.J. Visser, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 19 april 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 2 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn arbeidsbeperkingen onjuist zijn vastgesteld. Appellant heeft chronische rugpijn en een beginnende artrose. Uit de anamnese volgt dat appellant een gedwongen houding 30 minuten volhoudt, terwijl de verzekeringsarts appellant in staat acht om een uur achtereen te zitten. Dit is niet consistent. Verder voert appellant aan dat de voor hem geselecteerde functies ongeschikt zijn vanwege de daarin voorkomende belasting van traplopen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1327).
4.2.
De in hoger beroep aangevoerde gronden zijn een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant goed zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2013. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit is af te leiden dat in die FML de beperkingen, waaronder die welke volgens appellant verband houden met de door hem gebruikte medicatie, zijn onderschat.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
1 juli 2013. Ook voortraplopen en zitten is daarin afdoende beargumenteerd dat appellant de aan bedoelde functies verbonden werkzaamheden kan verrichten.
4.5.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) K. de Jong

NK