ECLI:NL:RBMNE:2022:3435

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en aanmerkingen op inkomsten uit derden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het recht op bijstand op basis van de Participatiewet werd ingetrokken en een bedrag van € 2.205,76 werd teruggevorderd. Het bestreden besluit, dat op 29 november 2021 werd genomen, verklaarde het bezwaar van eiseres tegen het intrekken van de bijstand gegrond, maar herzag het recht op bijstand over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021, waardoor het terug te vorderen bedrag werd verlaagd naar € 1.391,86.

Tijdens de zitting op 18 augustus 2022 was eiseres niet aanwezig, en de rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de ontvangen bedragen van derden, in dit geval van de heer [naam 1], terecht als inkomen zijn aangemerkt en in mindering zijn gebracht op de bijstandsuitkering. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat deze bedragen niet als inkomsten konden worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de bijschrijvingen van [naam 1] een terugkerend karakter hadden en dat eiseres niet kon aantonen dat deze niet bestemd waren voor haar noodzakelijke bestaanskosten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg in haar verzoek om herziening van de bijstandsverlening.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bijstandsontvangers om aan te tonen dat ontvangen bedragen niet als inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/105
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere , verweerder

(gemachtigde: J.M. Holt)

Inleiding

Bij besluit van 5 juli 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder het recht op bijstand op basis van de Participatiewet (Pw) ingetrokken vanaf 1 maart 2021. Bij besluit van 16 juli 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder een bedrag teruggevorderd van € 2.205,76 over de periode 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021.
Bij besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 5 juli 2021 gegrond verklaard. Het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 juli 2021 is gedeeltelijk gegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 mei 2021 herzien. Verweerder heeft het recht op bijstand over deze periode alsnog vastgesteld. Door het verrekenen van inkomsten met de bijstand, wordt het bedrag dat verweerder terugvordert € 1.391,86.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Omdat eiseres bij deze zitting niet aanwezig was en niet vastgesteld kon worden of zij op de hoogte was van het feit dat er op dat moment een zitting was, is het onderzoek ter zitting aangehouden. De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting op 18 augustus 2022. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres voert aan dat de ontvangen bedragen van de heer [naam 1] en de heer [naam 2] ten onrechte worden aangemerkt als inkomen.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het bestreden besluit alleen de bedragen die eiseres heeft ontvangen van [naam 1] aanmerkt als inkomen die in mindering komen op het recht op bijstand van eiseres en niet ook de bedragen die zij heeft ontvangen van [naam 2] .
4. De hoogste rechter in dit soort zaken heeft bepaald dat bedragen die door een derde zijn overgemaakt op de bankrekening van een bijstandsontvanger, in beginsel worden gezien als middelen. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben en kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten. [1] Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat dat niet zo is. [2]
5. De rechtbank vindt dat de bijschrijvingen van [naam 1] kunnen worden aangemerkt als inkomsten. De betalingen hebben een terugkerend karakter en niet blijkt dat eiseres het geld van de bijschrijvingen niet heeft kunnen besteden aan algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet om inkomsten gaat. Uit de bijschrijvingen op haar rekening kan niet worden afgeleid wat de reden is voor de bijschrijvingen. Verder heeft zij tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de bijschrijvingen. Bij de aanvraag heeft zij aangegeven dat de kasstortingen van de heer [naam 1] waren voor haar werkzaamheden als schoonmaakster. Tijdens de hoorzitting heeft zij verteld dat de bijgeschreven bijdragen waren om boodschappen te doen. De rechtbank vindt daarom dat verweerder de bijschrijvingen van [naam 1] terecht heeft aangemerkt als inkomen en deze inkomsten terecht in mindering heeft gebracht op de bijstandsuitkering.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1678 en van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450
2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3351