Uitspraak
19.4830 PW
10 oktober 2019, 19/436 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1 januari 2017 en daarbij bankafschriften gecontroleerd en een gesprek met appellant gevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 februari 2018.
€ 3.790,- aan bijschrijvingen ontvangen van X, alsmede een bijschrijving van € 3.500,- van X met de omschrijving “lening”. In 2017 is over de periode tot en met 31 oktober voor een bedrag van € 4.538,10 op de bankrekening van appellant bijgeschreven of contant gestort.
29 januari 2016 tot en met 22 februari 2016 in te trekken op de grond dat appellant in die perioden langer dan de toegestane periode in het buitenland heeft verbleven. Tevens heeft het college de bijstand van appellant over de maanden april 2016, juni 2016 tot en met september 2016, november 2016 en februari 2017 ingetrokken en de bijstand van appellant over de overige maanden in de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 oktober 2017 herzien. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij in deze maanden bijschrijvingen en contante stortingen heeft ontvangen. De ontvangen gelden zijn deels als inkomsten aangemerkt. In de maanden waarover de bijstand is herzien zijn deze inkomsten in mindering gebracht op de bijstand. In de maanden waarover de bijstand is ingetrokken waren de inkomsten hoger dan de voor appellant geldende bijstandsnorm.