Overwegingen
1. De ex-werkneemster is voor het laatst werkzaam geweest bij eiseres als administratief medewerker voor 14,94 uur per week. Op 1 augustus 2020 is de arbeidsoverkomst tussen eiseres en de ex-werkneemster met wederzijds goedvinden beëindigd. Daarna heeft de ex-werkneemster zich op 2 augustus 2020 met terugwerkende kracht ziekgemeld bij het Uwv. Aan de ex-werkneemster is vervolgens een ZW-uitkering toegekend met ingang van 3 augustus 2020. Daarna heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Inleiding en procesverloop’.
2. Eiseres betwist in beroep – kortgezegd - dat 23 januari 2020 de eerste ziektedag is van de ex-werkneemster en dat zij vanaf toen onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest waardoor na 104 weken ziekteverzuim haar recht op de ZW-uitkering eindigt.
3. De rechtbank moet ambtshalve eerst beoordelen of eiseres ontvankelijk is in haar beroep tegen de bestreden besluiten I en II. Daarvoor beoordeelt de rechtbank of zij belanghebbende is dat bij dat besluit en of zij voldoende procesbelang heeft bij haar beroep.
4. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)volgt dat de werkgever die bezwaar maakt dan wel beroep instelt tegen een besluit met betrekking tot de aanspraken van één van zijn werknemers op een uitkering ingevolge de ZW, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. De hoedanigheid van belanghebbende is daarbij niet afhankelijk van de aard van het bestreden besluit, bijvoorbeeld een toekennings- of intrekkingsbesluit. Er dient daarom te worden uitgegaan van een categoraal belanghebbende begrip. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eiseres bij het bestreden besluit, dat betrekking heeft op een aanspraak op ziekengeld van haar werkneemster, (categoraal) belanghebbende is. Eiseres dient daarom te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
6. Uit dezelfde rechtspraak van de CRvB volgt verder dat de werkgever bij een procedure tegen één van de hiervoor genoemde ZW-besluiten ook een processueel belang moet hebben. Daarvan is sprake als de werkgever met het ingestelde bezwaar of beroep eventueel het door hem gewenste resultaat kan bereiken en aan dat resultaat voor hem feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder bestreden besluit I niet langer handhaaft. Nu eiseres het beroep tegen dit besluit niet heeft ingetrokken en niet gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij beoordeling van dit besluit zal de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat het processuele belang van eiseres bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit II ontbreekt, omdat het resultaat dat eiseres met de huidige procedure wil realiseren voor haar feitelijk geen betekenis heeft. De rechtbank licht haar oordeel als volgt toe.
9. Eiseres heeft op de zitting bevestigd dat zij geen eigenrisicodrager is voor de ZW en dat zij geen financieel belang heeft bij de aantasting van het ZW-besluit zelf. Eiseres wil met haar beroep bereiken dat de rechtbank beslist dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de ex-werkneemster vanaf 23 januari 2020 onafgebroken 104 weken ziek is en ten onrechte de ZW-uitkering heeft beëindigd. Eiseres heeft er belang bij dat de ZW-uitkering van de ex-werkneemster zo lang mogelijk voortduurt zodat zij nog niet in aanmerking kan komen voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres is namelijk wel eigenrisicodrager voor de wet WIA en de kosten voor een WIA/WGA-uitkering worden daarom door het Uwv verhaald op eiseres.
10. Al zou de rechtbank meegaan in de verzoeken van eiseres zoals vermeld onder 9 dan verandert er feitelijk niets in de (financiële) situatie van eiseres. Pas als het Uwv daadwerkelijk besluit om aan de ex-werkneemster een WIA/WGA-uitkering toe te kennen zal eiseres daarvan financiële gevolgen ondervinden. Daarbij merkt de rechtbank op dat het enkel vervullen van de wachttijd van 104 weken, nog niet betekent dat de ex-werkneemster automatisch in aanmerking komt voor een WIA/WGA-uitkering. Om in aanmerking te komen voor een WIA/WGA-uitkering moet de ex-werkneemster namelijk ook arbeidsongeschikt zijn en mag op haar geen uitsluitingsgrond van toepassing zijn. De beoordeling van het recht op een WIA/WGA uitkering resulteert in een apart besluit waartegen eiseres rechtsmiddelen kan aanwenden. Eiseres kan haar argumenten die zij in de huidige procedure naar voren heeft aangedragen daarom inbrengen in de procedure tegen de toekenning van de WIA/WGA-uitkering. Op de zitting heeft het Uwv meegedeeld dat eiseres inmiddels ook bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit met betrekking tot de WIA-uitkering.
11. Dat het Uwv eiseres tot aan de zitting wel heeft aangemerkt als belanghebbende bij de besluiten over de ZW-uitkering van de ex-werkneemster, maakt het oordeel van de rechtbank over het procesbelang niet anders. De rechtbank moet namelijk ambtshalve beoordelen of eiseres voldoende procesbelang heeft bij haar beroep.
12. Uit het voorgaande volgt dat eiseres geen processueel belang heeft bij haar beroep, zodat het beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk.
Proceskosten en griffierecht
13. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
14. Eiseres verzoekt in dit verband om een integrale proceskostenvergoeding. Volgens het Uwv moet worden volstaan met een vergoeding van de proceskosten op basis van de forfaitaire regeling.
15. Het uitgangspunt van het op artikel 8:75 van de Awb gebaseerde Bpb bij vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. De toelichting bij het Bpb vermeldt hierover dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten - kan verhogen of verlagen. Wil naar het oordeel van de CRvB sprake zijn van bijzondere omstandigheden dan zal een betrokkene, als gevolg van de werkwijze van een bestuursorgaan, uitzonderlijk hoge kosten hebben moeten maken.Bij de beoordeling of daarvan sprake is, moet ook betekenis worden toegekend aan de vraag of betrokkene de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voorschrijft.
16. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een hogere dan een forfaitaire proceskostenvergoeding af. Zij licht haar oordeel als volgt toe.
17. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie waarin het Uwv bewust onrechtmatige besluiten heeft genomen en gehandhaafd of dat sprake is (geweest) van een situatie waarin het handelen van het Uwv als ernstig onzorgvuldig kan worden aangemerkt, waardoor eiseres gedwongen werd tot het inroepen van rechtshulp waar een meer dan normale tijdsbesteding mee was gemoeid. Weliswaar heeft het Uwv in beroepsfase en ter zitting nog zijn standpunt gewijzigd, maar het is de rechtbank niet gebleken dat het Uwv zijn eerdere standpunten tegen beter weten in heeft gehandhaafd.
18. Omdat de rechtbank geen volledige proceskostenvergoeding aan eiseres toekent, zal zij het Uwv veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten conform het forfaitaire vergoedingsstelsel van de Bpb. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft een proceshandeling een waarde van € 759,- per punt. D
e rechtbank ziet aanleiding tot een rectificatie van de toegekende proceskosten, omdat is gebleken dat het Uwv de proceskosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt al heeft vergoed. Daarom zal de rechtbank het Uwv alleen veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. De gemachtigde heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend, een aanvullend beroepschrift (0,5 punt) ingediend tegen besluit II en heeft aan de zitting (1 punt) van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.897,50.
19. Het Uwv moet ook het griffierecht aan eiseres betalen (artikel 8:41 van de Awb). Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Eiseres zal zich hiervoor dus tot het Uwv moeten wenden.