ECLI:NL:RBMNE:2022:3369

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
21/729-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van de opposante niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet (op tijd en/of volledig) betalen van het griffierecht. De opposante had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap, die op 28 januari 2021 was gedaan. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak van 7 september 2021 geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. De opposante ging in verzet, maar verscheen niet zelf op de zitting; haar gemachtigde was wel aanwezig.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposante op 27 juni 2021 een betalingsherinnering had ontvangen, maar slechts een deel van het griffierecht had betaald. De rechtbank oordeelde dat het griffierecht zowel op tijd als volledig betaald moest worden, wat in dit geval niet was gebeurd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gemachtigde van de opposante verantwoordelijk was voor de betaling van het griffierecht en dat de argumenten van de opposante over de tenaamstelling van de griffierechtnota niet opgingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden was om de eerdere uitspraak te herzien en heeft het verzet ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft de opposante verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de termijn van 17 maanden niet langer was dan toegestaan. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en de uitspraak van 7 september 2021 in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/729-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [plaats] ( [verweerder] ) van 28 januari 2021.
In de uitspraak van 7 september 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Opposante is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Namens de [verweerder] is de heer [A] verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 september 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante het griffierecht niet (op tijd en/of volledig) heeft betaald. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 7 september 2021 niet juist was.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat op 27 juni 2021 een aangetekende betalingsherinnering naar de gemachtigde van opposante is verzonden, met het verzoek om het verschuldigde griffierecht van € 360
,-binnen vier weken te voldoen. Verder is vermeld dat het beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De rechtbank heeft via de Track&Trace van PostNL vastgesteld dat de betalingsherinnering door of namens de gemachtigde van opposante op 29 juni 2021 is afgehaald bij een PostNL-locatie. De gemachtigde van opposante heeft de betalingsherinnering dus ontvangen.
4. Namens opposante is naar voren gebracht dat het griffierecht (deels) is betaald. Opposante heeft betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat er € 60,- griffierecht is betaald. Opposante heeft dit bedrag niet teruggekregen en wilt graag een termijn van de rechtbank om alsnog € 300,- bij te betalen. De rechtbank overweegt dat het griffierecht én op tijd én volledig moet worden betaald. Dat is in deze zaak niet gebeurd.
5. Beoordeeld moet worden of aan het niet (tijdig en/of volledig) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opposante terzake niet in verzuim is geweest.
6. In verzet is – voor zover van belang – verder het volgende aangevoerd:
er is geen splitsingsbrief gestuurd;
de griffierechtnota’s staan op naam van de B.V. van de gemachtigde in plaats van op naam van opposante (p/a het postadres van de B.V. van de gemachtigde);
het adres van het desbetreffende object staat niet op de griffierechtnota’s;
er is tijdig een beroep gedaan op betalingsonmacht/een verzoek gedaan om uitstel van het betalen van griffierecht.
Ad a) geen splitsingsbrief gestuurd
7. De rechtbank overweegt dat er geen splitsingsbrief is gestuurd omdat het om één object gaat. Dit maakt de uitspraak van 7 september 2021 dus niet onjuist.
Ad b) en c) tenaamstelling en gegevens griffierechtnota
8. Opposante heeft aangevoerd dat de griffierechtnota op haar naam gesteld had moeten worden en niet op naam van de B.V. van haar gemachtigde. De gemachtigde heeft in de beroepsprocedure verzocht om de nota aan te passen. Volgens de gemachtigde willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van de griffierechtnota’s wel in.
9. De rechtbank overweegt dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering aan mr. D.A.N. Bartels zijn verzonden naar het postadres van zijn B.V. Wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, loopt de correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde. Dit geldt ook voor de griffierechtnota en de betalingsherinnering. Nu Bartels Consultancy B.V. in de persoon van mr. D.A.N. Bartels optreedt voor opposante, acht de rechtbank de tenaamstelling en adressering van zowel de nota als de herinnering juist.
10.1.
De rechtbank overweegt verder dat op zowel de griffierechtnota als de betalingsherinnering onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep is vermeld en de namen van opposante en verweerder. In de griffierechtnota en de betalingsherinnering is verder vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland en is - voor zover mogelijk - het kenmerk van de gemachtigde van opposante en het object waar het om gaat vermeld.
10.2.
De rechtbank oordeelt dat er voldoende informatie op de griffierechtnota en de betalingsherinnering staat om vast te kunnen stellen om welk object en welke zaak het gaat. Dat het voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde van opposante beter uit zou komen als de nota anders zou zijn vormgegeven of meer informatie zou bevatten of dat opposante vindt dat de nota op haar naam moet worden gesteld, maakt niet dat de nota onjuist is. Het is de verantwoordelijkheid van de gemachtigde, die namens opposante het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen en opposante alle daarvoor benodigde informatie te verschaffen. Dat de gemachtigde dat heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere praktische werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze zonder meer te volgen.
Ad d) tijdig beroep op betalingsonmacht/verzoek uitstel betaling griffierecht
11. Het klopt dat er eerder (en op tijd) een beroep op betalingsonmacht en een verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht zijn gedaan. Dit verzoek is op 23 februari 2021 afgewezen omdat het niet was onderbouwd met (financiële) gegevens van opposante, maar van de gemachtigde. Voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht is echter de financiële positie van de gemachtigde niet relevant. Het is namelijk opposante die het griffierecht uiteindelijk moet dragen, dus het gaat er om dat opposante inzichtelijk maakt dat zij het griffierecht niet kan betalen.
12. De gemachtigde van opposante heeft in de verzetprocedure opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposante dit ook al tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan, de rechtbank dit verzoek bij brief van 23 februari 2021 terecht heeft afgewezen en het niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
Conclusie ten aanzien van het verzet
11. Voor het overige heeft opposante in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
12. Opposante heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
13. Gelet op het verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als derde-belanghebbende. Gelet op de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935) heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
14. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [1] en in zijn latere uitspraken.
15. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als het griffierecht niet wordt betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van
2 december 2016 [2] . Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht.
18. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. Gelet op het feit dat de termijn op 9 februari 2021 is aangevangen, op het moment van ontvangen van het beroepschrift, en de rechtbank uitspraak doet op 29 juni 2022, is de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn 17 maanden. Daarmee is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 juni 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.