Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 34 die op 2 september 2021 aan
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6.
2.De feiten
“bestaande uit het meerwerk en voorgeschoten nota’s voor de verbouwing, inclusief nog niet betaalde factuur 2013004 van 20 dec. 2019”voor een totaalbedrag van € 12.913,05 exclusief btw (€ 15.624,79 inclusief btw). Op dit totaalbedrag is het reeds door [gedaagde] - [.] bovenop de aanneemsom betaalde bedrag van € 2.655,22 exclusief btw (zie 2.4) in mindering gebracht. De gemachtigde van [handelsnaam] heeft [gedaagde] - [.] daarbij aangemaand de eindfactuur van 2 april 2021 binnen 7 dagen te voldoen.
3.Het geschil
[gedaagde] - [.] ook aanvullend/nieuw werk heeft opgedragen waarvoor [gedaagde] - [.] een bedrag aan [handelsnaam] verschuldigd is.
legt aan zijn subsidiaire vordering ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 van het BW ten grondslag. [handelsnaam] stelt dat hij veel werkzaamheden in het pand heeft uitgevoerd en veel materialen daarin heeft verwerkt die door [gedaagde] - [.] onbetaald zijn gelaten, terwijl [gedaagde] - [.] het pand mede daardoor met winst heeft kunnen verkopen. [gedaagde] - [.] verrijkt zichzelf hiermee onrechtmatig, immers over de rug van [handelsnaam] , terwijl [handelsnaam] wordt verarmd. [handelsnaam] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten omdat [gedaagde] - [.] in verzuim is geraakt en [handelsnaam] de vordering ter incasso uit handen heeft moeten geven aan zijn gemachtigde.
[gedaagde] - [.] – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.De beoordeling
2In dat opzicht heeft de wetgever de opdrachtgever bescherming willen bieden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de verdergaande bescherming die door het onderdeel wordt voorgestaan, is beoogd.
Zo niet, dan wordt – voor zover [handelsnaam] dat heeft gesteld – beoordeeld of [gedaagde] - [.] het bedrag ter zake van een post wegens het opdragen van aanvullend/nieuw werk aan [handelsnaam] verschuldigd is.
ik gageengelaagd glas betalen; dan kun je er beter een gewone wand van maken met gips en isolatie er tussen”. De kantonrechter is van oordeel dat [handelsnaam] na deze gemotiveerde betwisting onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot het oordeel dat het door [handelsnaam] in het pand geplaatste gelaagde glas een door [gedaagde] - [.] gewenste toevoeging of verandering van het overeengekomen werk is. De verwijzing door [handelsnaam] tijdens de mondelinge behandeling naar zijn e-mail gericht aan [gedaagde] - [.] van 23 oktober 2019, door hem overgelegd als productie 14, baat hem niet omdat de gestelde opdracht daar niet uit blijkt.
schilderwerkvan 12 m₂ aan stijlen van de glazen scheidingswand in geschil is. De stelling van [handelsnaam] dat dit meerwerk betreft wordt door [gedaagde] - [.] betwist. Dit
schilderwerkis volgens hem namelijk niet meegenomen in de offerte. Dat kan ook niet, omdat in de offerte nog werd uitgegaan van een ander soortige scheidingswand. Het
schilderenvan de stijlen van de glazen pui zou daarom een aanvullende opdracht betreffen. [gedaagde] - [.] betwist echter dat hij deze aanvullende opdracht aan [handelsnaam] heeft gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [handelsnaam] vervolgens onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van een door [gedaagde] - [.] gegeven aanvullende opdracht voor dit
schilderwerk. Dit maakt dat het primair gevorderde bedrag van € 363,00 inclusief btw noch op grond van de meerwerkregeling noch als redelijke prijs voor opgedragen werk kan worden toegewezen.
[gedaagde] - [.] heeft dit weersproken en voert als verweer dat [handelsnaam] hem niet tijdig heeft gewezen op de noodzaak van de daaruit voortvloeiende prijsverhoging. [handelsnaam] heeft hem pas na uitvoering van deze werkzaamheden daarvan op de hoogte gesteld en gemeld dat dit tot meerkosten heeft geleid. Dit blijkt volgens [gedaagde] - [.] ook uit de door hem als productie 6 overgelegde e-mail van [handelsnaam] van 10 november 2019 en de daarbij gevoegde werkbrief. Hierin schrijft [handelsnaam] over de reeds door hem weggewerkte leiding dat hij begrip van [gedaagde] - [.] verwacht dat dit meerkosten meebrengt. [handelsnaam] brengt hier tegenin dat [gedaagde] - [.] de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen.
- € 1.258,92 (= € 460,44 + € 692,00 + € 106,48) uit hoofde van een tussen partijen gesloten overeenkomst (van aanneming van werk) en/of het overeengekomen meerwerk;
- € 6.223,03 (= € 2.026,75 + € 348,48 + € 363,00 + € 3.484,80) uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking.
746,00(2 punten x tarief € 373,00)