Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.Inleiding
3.Waar gaat het over?
waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen’. [2] Op basis van de richtlijn gelden nitraatlimieten; de maximale hoeveelheid fosfaat uit mest die op de bodem mag worden toegepast. Nederland heeft de Europese Commissie op 22 januari 2014 (opnieuw) gevraagd of zij mag afwijken (dit wordt derogatie genoemd) van de voor haar geldende nitraatlimiet. Bij besluit van 16 mei 2014 [3] (hierna: derogatiebeschikking) heeft de Europese Commissie Nederland deze toestemming verleend en een maximumniveau (het ‘fosfaatproductieplafond’) bepaald. Indien het vastgestelde maximumniveau zou worden overschreden, zou Nederland terugvallen op de (lagere) nitraatlimiet zoals die is bepaald in de richtlijn.
- primair: veroordeling van Rabobank tot betaling van nadeelcompensatie op grond van dwaling, vermeerderd met wettelijke rente, op te maken bij staat;
- subsidiair: veroordeling van Rabobank tot betaling van schadevergoeding vermeerderd met wettelijke rente vanwege schending van de op haar rustende zorgplicht, op te maken bij staat;
- Rabobank, op grond van artikel 22 Rv, te bevelen alle stukken uit het kredietdossier ten aanzien van de beoordeling van de financieringsaanvraag van [eiser] van 13 november 2014 bij akte in het geding te brengen, althans Rabobank op grond van artikel 843a Rv te gelasten aan [eiser] inzage in of kopieën te verstrekken van de informatie die zij ten aanzien daarvan in haar bezit heeft en die inzicht geven in de in dat verband gemaakte beoordeling;
- veroordeling van Rabobank in de proces- en nakosten, beide vermeerderd met wettelijke rente.
welheeft gevoerd, komt erop neer dat zij [eiser] hierover niet
hoefdete informeren, omdat Rabobank ook niet wist dat productiebeperkende maatregelen zouden worden ingevoerd. Niet gebleken is dat Rabobank in haar mogelijkheid is geschaad om dit verweer te voeren doordat [eiser] in 2019 heeft geklaagd in plaats van in 2015. Ook is door Rabobank niet aangevoerd dat zij enig (ander) (bewijs)nadeel heeft geleden. Het beroep van Rabobank op artikel 6:89 BW slaagt daarom niet.
- wat Rabobank bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst in februari 2015 wist over de mogelijkheid dat productiebeperkende maatregelen zouden worden ingevoerd, en
- wat Rabobank mocht verwachten aan wetenschap hierover bij [eiser] .
De Kamerbrief van 18 januari 2013
“de melkquotering zal op basis van een Europees besluit per 1 april 2015 vervallen. (…) Dit roept de vraag op of het treffen van aanvullende maatregelen in de Nederlandse situatie noodzakelijk blijft voor de periode na 2015. Wij beantwoorden deze vraag, net als onze ambtsvoorgangers, bevestigend. (…) Mocht mestverwerking niet van de grond komen, dan is sturing door middel van dierrechten vanaf 2015 noodzakelijk. (…) Tevens zullen wij nog dit jaar een nieuw wetsvoorstel voorbereiden waarmee de werking van het stelsel van dierrechten naar rund-/melkvee kan worden uitgebreid.”. Verder schrijft ze dat, indien blijkt dat plannen van het bedrijfsleven tot realisatie van voldoende mestverwerkingscapaciteit niet succesvol blijken,
“ingrijpen van de overheid in de omvang van de veehouderij onvermijdelijk[is]
.”.
De Kamerbrief van 12 december 2013
“op voorwaarde dat voldoende grond onder het bedrijf ligt om de extra fosfaatproductie die het gevolg is van uitbreiding in zijn geheel te kunnen plaatsen, danwel dat de extra fosfaatproductie in zijn geheel wordt verwerkt”. Verder schrijft ze:
“Ondernemers die willen groeien, kunnen kiezen uit twee strategieën: grondgebondenheid door verwerving van extra grond of door extra mestverwerking. Of natuurlijk een combinatie van die twee. Daarnaast kunnen ondernemers de fosfaatproductie beperken door het nemen van voermaatregelen.”. En:
“Om uitwerking te kunnen geven aan de voorwaarde dat groei van het bedrijf niet mag leiden tot extra druk op de mestmarkt worden voor elk veehouderijbedrijf met melkvee de fosfaatproductie en het fosfaatoverschot in 2013 vastgelegd als referentie. (…) Vervolgens zal, beginnend per 2015, aan het einde van elk jaar de feitelijke fosfaatproductie worden vastgesteld en vergeleken met het bedrijfsspecifieke referentieniveau van 2013. Ondernemers waar de fosfaatproductie is toegenomen ten opzichte van de referentie moeten aantonen dat zij aan de aanvullende voorwaarde (grond of verwerking) voldoen.”.
“een enorme achterstand betekenen in de concurrentiepositie op Europees niveau omdat die alleen zou gelden voor de Nederlandse ondernemers”(Kamerbrief van 12 december 2013). Een dierrechtenstelsel zou ook niet nodig zijn, omdat uit een rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving en Wageningen University & Research bleek dat ook in een situatie zonder dierrechten de kaders van het mestbeleid zouden worden gerespecteerd en invoering van een dierrechtenstelsel maar zou leiden tot een beperkte afname van de melkveestapel. In dit rapport werd ook de verwachting uitgesproken dat de fosfaatproductie in 2020 nog steeds onder het fosfaatplafond zou liggen, mede door de daling van de fosfaatproductie door lagere fosfaatgehaltes in het voer. Verder zou de keten een aantal maatregelen nemen om zeker te stellen dat de productie binnen de randvoorwaarden zou plaatsvinden (early warning systeem, aanscherping van de fosfaatgehaltes in voer, en invoering van een Kringloopwijzer als managementinstrument).
“Tot nu toe zijn dierrechten de stok achter de deur geweest voor de ontwikkeling van de verwerkingscapaciteit. Het definitief vervallen van dierrechten is pas aan de orde op het moment dat we weten dat we die stok achter de deur niet meer nodig hebben.”(p. 3) En:
“Wanneer uit de monitoring van de mestmarkt blijkt dat de feitelijke fosfaatproductie in enig jaar het plafond van 2002 overschrijdt, zijn nadere productiebegrenzende maatregelen aan de orde.”.
Het Wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij
Het eerder aangehaalde rapport van PBL en Wageningen-UR biedt vertrouwen dat in een situatie zonder dierrechten de kaders van het mestbeleid worden gerespecteerd, omdat verwacht wordt dat de voorziene groei van de melkproductie, door verhoogde efficiëntie per dier en door de effecten van het voerspoor, op termijn (2020) niet leidt tot toename van de fosfaatproductie. Daarom kiest het kabinet nu niet voor invoering van dierrechten voor melkvee. Dat zou ook geen recht doen aan de zelfsturende initiatieven die nu al lopen vanuit het bedrijfsleven.”
De Kamerbrief van 3 oktober 2014
“Ik zie in de ex ante evaluatie door het LEI de bevestiging dat het stelsel verantwoorde groei melkveehouderij, zoals dit thans ter behandeling in uw Kamer ligt, het juiste instrument is om economische ontwikkeling in de melkveehouderij mogelijk te maken en tegelijkertijd te borgen dat de groei binnen de milieurandvoorwaarden kan plaatsvinden. Mocht echter uit monitoringgegevens blijken dat door de groei van de melkveehouderij het nationale fosfaatproductieplafond wordt overschreden waardoor Nederland niet langer voldoet aan de derogatie-voorwaarden zijn, zoals ik in de eerder genoemde brief aan uw Kamer heb gemeld, productiebegrenzende maatregelen aan de orde. Daarbij ligt de introductie van een stelsel van dierrechten voor de melkveehouderij het meest voor de hand. Groei op individuele melkveebedrijven zal daarbij nog steeds mogelijk zijn, maar de totale melkveestapel wordt begrensd. De uitwerking van de maatregel zal er op gericht zijn te voorkomen dat anticiperend gedrag wordt beloond.”.
- dat er door de overheid na afschaffing van het melkquotum per 1 april 2015 werd ingezet op groei van de melkveehouderij in Nederland;
- dat de overheid ter behoud van de derogatie van de Europese Commissie een stelsel zou invoeren van grondgebondenheid en mestverwerking dat - in combinatie met maatregelen die de sector zelf zou nemen - naar alle verwachting voldoende zou zijn om het fosfaatplafond niet te overschrijden;
- dat de fosfaatproductie zou worden gemonitord, en dat als het plafond zou worden overschreden, er aanleiding zou kunnen zijn voor het invoeren van productiebeperkende maatregelen, zoals dierrechten;
- dat de invoering van een dergelijke maatregel niet wenselijk zou zijn in verband met de concurrentiepositie van Nederland op Europees niveau en ook naar verwachting maar beperkt effect zou sorteren.
mogelijkheidbestond dat op enig moment productiebeperkende maatregelen getroffen konden worden, betekent dat niet dat Rabobank wist dat deze maatregelen daadwerkelijk zouden worden ingevoerd en op welk moment dat zou zijn. Verder waren volgens Rabobank alle betrokken partijen ervan op de hoogte dat voornoemde mogelijkheid bestond.
- de heer [B] van Rabobank (hierna: [B] ) heeft hierover tijdens een deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 7 februari 2017 waar met hem werd gesproken over de wetsvoorstellen Wet grondgebonden groei melkveehouderij en Wet invoering stelsel van fosfaatrechten, verklaard:
- Rabobank was met een marktaandeel van 85% verreweg de grootste financier van de melkveehouderij. De investeringen die Rabobank deed in de schaalvergroting van de melkveehouderij leiden er volgens [eiser] toe dat Rabobank wist of had moeten weten dat het fosfaatproductieplafond zou worden overschreden. Rabobank zou namelijk een groei van de melkproductie van twintig procent hebben gefinancierd en een dergelijke groei zou niet mogelijk zijn zonder overschrijding van het fosfaatproductieplafond;
- verschillende regionale vestigingen van Rabobank schreven vanaf 2012 bij uitbreidingsfinancieringen voor dat de financiering direct moest leiden tot meer koeien en het melken van het beoogde aantal liters. Het eerst bouwen en later uitbreiden van het aantal dieren zou uitdrukkelijk niet zijn toegestaan. Volgens [eiser] was dit bewust beleid van de regionale vestigingen om problemen door invoering van mogelijke dierrechten te voorkomen.
dat er iets zou gaan gebeuren”. Voor zover hij daarmee doelt op productiebeperkende maatregelen, geldt dat die mogelijkheid altijd boven de markt heeft gehangen. Uit de kamerbrief van 12 december 2013 blijkt immers dat het definitief vervallen van de dierrechten volgens de Staatssecretaris pas aan de orde was op het moment dat duidelijk is dat “
we die stok achter de deur niet meer nodig hebben”.
“Mocht echter uit monitoringgegevens blijken dat door de groei van de melkveehouderij het nationale fosfaatproductieplafond wordt overschreden waardoor Nederland niet langer voldoet aan de derogatie-voorwaarden zijn, (…), productiebeperkende maatregelen aan de orde.”. Kortom, de overheid hield de ‘fosfaat-gevolgen’ van de groei van de melkveesector bij. Op basis van de door Rabobank verstrekte geldleningen, kon zij niet weten dat het fosfaatproductieplafond overschreden zou worden. Daarnaast blijkt uit de Kamerstukken dat er veel omstandigheden van invloed zijn op het wel of niet overschrijden van het fosfaatproductieplafond: in hoeverre boeren extra grond aankopen, extra mest verwerken of bepaald voer gebruiken dat voor minder fosfaatuitstoot zorgt.
- uit de hierboven geciteerde Kamerstukken. Daaruit had [eiser] kunnen afleiden dat, bij (dreigende) overschrijding van het productieplafond, productiebeperkende maatregelen ingevoerd zouden kunnen worden (Kamerbrieven van 18 januari 2013 en 12 december 2013). Het definitief vervallen van de dierrechten was volgens de Staatssecretaris pas aan de orde op het moment dat duidelijk is dat “
- uit het vakblad [.] of de site van [.] . In een door [eiser] overgelegd artikel uit [.] van 26 november 2013, dat op 17 april 2014 is geüpdatet, werd op drie verschillende plekken gesproken over onzekerheid over de invoering van dierrechten;
- uit de zogeheten “fosfaatcafé’s” die vanaf 2012 werden georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten konden melkveehouders met deskundigen en ondernemers in gesprek over de mogelijkheden tot fosfaatreductie;
- uit sectorupdate(s) die werden gepubliceerd op de site van Rabobank. In een sectorupdate van november 2013 is aandacht besteed aan de mogelijke invoer van dierrechten;
- door aan zijn adviseurs te vragen of er risico’s waren waaraan hij niet heeft gedacht. [eiser] heeft de begroting en het bedrijfsplan, die ten grondslag liggen aan zijn financieringsaanvraag bij Rabobank, opgesteld in samenwerking met [onderneming 1] . Dat is een adviseur in de agrarische sector, gespecialiseerd in mestmineralenadvies, productierechten en bedrijfsontwikkeling. [eiser] heeft die begroting en dat bedrijfsplan laten beoordelen door accountantskantoor [onderneming 2] . Van [onderneming 1] en [onderneming 2] mag worden verwacht dat zij vrij eenvoudig toegang kunnen krijgen tot (informatie over) de hierboven geciteerde Kamerstukken.
“Met dit Wetsvoorstel leken dierrechten dan ook definitief van de baan. Voor melkveehouders die hun mest op eigen grond konden plaatsen (dus die voldeden aan de eis van grondgebondenheid), was er ruimte om te groeien.”. Ook staat in de dagvaarding:
“Banken, overheden, adviseurs en [onderneming 3] jubelden uitbreiding toe en stimuleerden dit” [8] en
“De overheid, Rabobank, LTO en NZO waren optimistisch toen het stelsel van melkquota verviel. De teneur was, dat er weer geïnvesteerd kon worden.” [9] .Het is zeer aannemelijk dat LTO en de NZO optimistisch waren omdat zij, net als Rabobank, op de hoogte waren van het wetgevingsproces en zij er van uitgingen dat er geen productiebeperkende maatregelen ingevoerd zouden worden. Gelet op deze omstandigheden slaagt het beroep van [eiser] op dwaling wegens schending van de mededelingsplicht niet.
- De tussen [eiser] en Rabobank gesloten financieringsovereenkomst is een eenvoudig product. Het gaat hier om een eenvoudige hypothecaire geldlening onder eenvoudige voorwaarden (er moet rente worden betaald en de lening moet op een gegeven moment worden terugbetaald). Deze voorwaarden blijken ook duidelijk uit de financieringsovereenkomst en aan dit product zijn geen onbekende of bijzondere financiële risico’s verbonden.
- [eiser] was bij het afsluiten van de financieringsovereenkomst niet aan te merken als particulier, maar als ondernemer. De financieringsovereenkomst is aangegaan ten behoeve van de melkveehouderij van [eiser] die hij als eenmanszaak exploiteert. Ook zijn op de overeenkomst de Algemene voorwaarden bedrijfsfinancieringen van toepassing verklaard. Ook kan [eiser] niet met een particulier worden gelijkgesteld. [eiser] handelde bij het aangaan van de financieringsovereenkomst bedrijfsmatig en het ging hier om eenvoudig product. Bovendien heeft Rabobank onweersproken gesteld dat [eiser] en de voorgaande maatschap(pen) waarin hij deelnam, financieringsovereenkomsten met Rabobank heeft gesloten.
- De geldleningsovereenkomst is door [eiser] aangegaan met Rabobank als geldverstrekker. [eiser] heeft gesteld dat er (ook) sprake is geweest van een adviesrelatie tussen hem en Rabobank, maar dat heeft hij, gelet op de gemotiveerde betwisting door Rabobank en op de omstandigheid dat hij is geadviseerd door [onderneming 1] en [onderneming 2] , onvoldoende onderbouwd;
- Van [eiser] mocht als professioneel melkveehouder verwacht worden dat hij wist dat na afschaffing van het melkquotum mogelijk productiebeperkende maatregelen zouden worden ingevoerd en Rabobank hoefde daaraan niet te twijfelen. Voor dit algemeen bekende risico hoefde Rabobank in het kader van haar zorgplicht niet te waarschuwen. Zij hoefde [eiser] daarover ook niet te informeren (anders dan door een waarschuwing). Ook uit de arresten van de Hoge Raad van 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:632 en 27 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0557 volgt dat de zorgplicht haar grens vindt daar waar er goede grond bestaat om erop te vertrouwen dat bepaalde kennis bij de belanghebbende aanwezig is.
- Rabobank mocht er eind 2014/begin 2015 vanuit gaan dat het risico op invoer van productiebeperkende maatregelen klein was (zie hiervoor, alinea 4.20).
het voldoende dat de partij die inzage verlangt aan de hand van de hem bekende feiten en omstandigheden aannemelijk maakt dat hij mogelijk een onderliggende vordering heeft. [11]
- bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst een financiële buffer had van ongeveer € 140.000,00 - € 180.000,00 (aan ledenkapitaal bij [onderneming 3] ), welk bedrag, zoals door Rabobank onweersproken is gesteld, was bestemd om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen;
- een bedrag van € 126.000,00 van het ledenkapitaal aan eigen middelen heeft gebruikt om fosfaatrechten te kopen. Hierdoor heeft [eiser] meer koeien kunnen houden en daardoor een hogere omzet kunnen genereren;
- altijd aan zijn aflossings- en renteverplichtingen ten opzichte van Rabobank heeft voldaan en hij niets heeft aangevoerd op grond waarvan de rechtbank zou moeten aannemen dat hij daartoe in de toekomst niet meer toe in staat zal zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] gezegd dat hij ervan uitgaat dat hij niet failliet zal gaan en Rabobank heeft, op basis van de conceptjaarcijfers over 2021, meegedeeld dat zij het daarmee eens is;
- op dit moment nog over een financiële buffer van ongeveer € 40.000,00 beschikt (aan ledenkapitaal bij [onderneming 3] ).
1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00)