ECLI:NL:RBMNE:2022:3191

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
UTR - 21/4201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet uitbetalen WW-uitkering vanwege verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WW-uitkering van eiser niet uit te betalen. Eiser, die werkloos was geworden na een disciplinaire ontslag vanwege ernstig plichtsverzuim, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden, omdat hij zijn verplichtingen om ongeoorloofde afwezigheid te voorkomen niet was nagekomen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht naar de verwijtbaarheid van de werkloosheid van eiser en dat het bestreden besluit deugdelijk was gemotiveerd. Eiser had eerder al een rechtszaak aangespannen tegen zijn ontslag, maar dit was ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat het Uwv op juiste gronden had besloten dat de WW-uitkering van eiser niet tot uitbetaling kwam, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4201

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: R. van den Brink).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[ex-werkgever], gevestigd in [vestigingsplaats ] (de ex-werkgever)
(gemachtigde: mr. S. Verberne).

Inleiding

De ex-werkgever heeft op 20 december 2019 het besluit genomen om eiser wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag vanuit zijn functie van medewerker [functie] op te leggen. Dit plichtsverzuim bestaat volgens de ex-werkgever uit het 495,75 uur ongeoorloofd afwezig zijn, het onjuist of niet registreren van werktijden en het leugenachtig verklaren over vermeende werkzaamheden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit van de ex-werkgever en beroep ingesteld tegen de beslissing om zijn bezwaar ongegrond te verklaren. Met een uitspraak van 16 april 2021 [1] heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn (straf)ontslag ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is met een uitspraak van
15 oktober 2021 [2] door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser het griffierecht niet binnen de termijn had betaald. Met deze uitspraak van de CRvB is het (straf)ontslag van eiser definitief geworden.
Door zijn ontslag is eiser werkloos geworden. Hij heeft daarom bij het Uwv een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) aangevraagd. Deze zaak gaat over het besluit van het Uwv dat eiser vanwege zijn werkloosheid wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet tot uitbetaling komt, omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
Het eerste besluit waarmee het Uwv dit aan eiser heeft meegedeeld is van 10 januari 2020 (het primaire besluit). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het Uwv heeft dit bezwaar met een besluit van 2 juli 2020 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiser vervolgens beroep ingesteld.
De rechtbank heeft met een uitspraak van 19 maart 2021 [3] geoordeeld dat het Uwv onvoldoende eigen onderzoek had verricht naar de vraag of eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Het Uwv had het besluit op bezwaar alleen gebaseerd op de interpretatie van de in het dossier aanwezige gegevens en de besluitvorming van de ex-werkgever. Het Uwv heeft echter de plicht om een eigen oordeel te vormen over de vraag of de aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Bovendien had eiser aangevoerd dat de door de ex-werkgever gebruikte gegevens waarop het (straf)ontslag is gebaseerd onjuist en onvolledig zijn. Daarom heeft de rechtbank het besluit van 2 juli 2020 vernietigd en het Uwv opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit te beslissen.
Dit heeft het Uwv met een besluit van 2 september 2021 (het bestreden besluit) gedaan. Het Uwv heeft aanvullend onderzoek verricht, het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard en besloten de WW-uitkering niet uit te betalen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en ook de ex-werkgever heeft schriftelijk op het beroep van eiser gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is niet op de zitting verschenen. De gemachtigde van het Uwv was wel aanwezig. Ook de gemachtigde van de ex-werkgever was aanwezig. Zij werd vergezeld door [A] , de laatste leidinggevende van eiser bij de ex-werkgever.

Beoordeling door de rechtbank

Het toetsingskader
1. Het toetsingskader is ongewijzigd gebleven ten opzichte van 19 maart 2021. Hieronder herhaalt de rechtbank het toetsingskader uit haar uitspraak van die datum.
2. De WW bepaalt dat eiser de verplichting heeft om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. [4] Eiser is verwijtbaar werkloos geworden als aan de werkloosheid een dringende reden [5] ten grondslag ligt en eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. [6] Als eiser de hiervoor genoemde verplichting niet is nagekomen, dan brengt het Uwv blijvend een bedrag op de WW-uitkering in mindering. [7]
3. Voor de beoordeling van de vraag of aan de werkloosheid van eiser een dringende reden ten grondslag ligt – en of dus sprake kan zijn van verwijtbare werkloosheid – is de wijze waarop het dienstverband is geëindigd niet bepalend. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het Uwv inhoudelijk moet beoordelen of aan de werkloosheid van eiser een dringende reden ten grondslag ligt. Dit betekent dat het Uwv de aard en de ernst van de gedraging van eiser, de reactie van de ex-werkgever op het gedrag van eiser, de aard en de duur van het dienstverband, de wijze waarop eiser het dienstverband heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van eiser – zoals leeftijd en de gevolgen van een ontslag –moet beoordelen. Voor de invulling van deze beoordeling heeft de CRvB aangesloten bij vaste rechtspraak van de Hoge Raad over de beoordeling van de arbeidsrechtelijke dringende reden.
4. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt verder dat het Uwv gehouden is om zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of eiser verwijtbaar werkloos is geworden. De beoordeling van de verwijtbaarheid van de werkloosheid moet berusten op zorgvuldig onderzoek naar alle feiten en omstandigheden. Dit brengt met zich dat het Uwv zelfstandig moet onderzoeken of aan de werkloosheid van eiser een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of eiser daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Dit is een eigen verantwoordelijkheid van het Uwv. Het Uwv kan niet volstaan met een verwijzing naar wat een rechterlijk college heeft vastgesteld en overwogen over het ontslag van eiser als eiser die beoordeling gemotiveerd betwist. In dat geval is het Uwv gehouden gemotiveerd te onderbouwen van welke feiten wordt uitgegaan.
Zorgvuldigheid van het onderzoek van het Uwv
5. Eiser voert aan dat het onderzoek van het Uwv over de vraag of hij verwijtbaar werkloos is geworden onvolledig en onzorgvuldig is geweest en dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn verweren tegen zijn (straf)ontslag.
6. De rechtbank is het niet met eiser eens en vindt dat verweerder met het aanvullende onderzoek wel zorgvuldig eigen onderzoek heeft verricht. Het Uwv heeft eiser in de gelegenheid gesteld om zijn stellingen dat de gegevens van de verschillende systemen niet juist zijn, hij niet 495,75 uur afwezig is geweest en hij meer dan acht aangiften heeft verwerkt te bewijzen. Ook heeft het Uwv eiser gevraagd zijn verklaring ‘dat hij niet altijd aanwezig is geweest’ toe te lichten en bewijs te overleggen dat hij niet leugenachtig heeft verklaard. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft het Uwv de ex-werkgever in de gelegenheid gesteld om op de reactie van eiser te reageren en aan de ex-werkgever gevraagd om het grote verschil in verwerkte aangiften (8 volgens de ex-werkgever en 640 volgens eiser) te verklaren, aan te geven hoeveel tijd er voor het verwerken van een aangifte staat, een kopie van de gegevens uit SAP te sturen, informatie te verschaffen over de controles die zijn uitgevoerd en waarom eiser niet eerder is aangesproken en het verschil tussen de systemen TCS-server en Timeserver te verklaren. De ex-werkgever heeft hierop gereageerd. Aanvullend heeft de ex-werkgever op verzoek van het Uwv nog gegevens verstrekt over de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van eiser in 2018 en 2019. Daarnaast heeft het Uwv de gegevens die eiser heeft aangedragen en de reactie van de ex-werkgever daarop beoordeeld.
7. Het Uwv heeft dus zelf informatie opgevraagd, hoor en wederhoor toegepast en op basis van die informatie conclusies getrokken over de verwijtbaarheid van de werkloosheid van eiser. Daarmee is het aanvullend onderzoek door het Uwv zorgvuldig verricht. Het Uwv heeft bovendien de stellingen en verweren van eiser voorgelegd aan de ex-werkgever en deze ook zelf beoordeeld. De rechtbank vindt daarom ook niet dat het onderzoek onvolledig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Juistheid van de uitkomst van het onderzoek van het Uwv
8. Eiser voert verder aan dat omdat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest, de uitkomst daarvan niet juist kan zijn. Ook hier is de rechtbank het niet mee eens. De rechtbank stelt voorop dat zoals zij hiervoor heeft geoordeeld, het aanvullende onderzoek van het Uwv zorgvuldig en volledig is geweest. Het Uwv heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat uit dit onderzoek blijkt dat eiser de gedragingen die hem door zijn ex-werkgever worden verweten – het ongeoorloofd afwezig zijn van ongeveer 495,75 uur in de periode van 1 januari 2018 tot 18 februari 2019, het onjuist registreren van deze afwezige uren in het SAP-tijdregistratiesysteem en het afleggen van leugenachtige verklaringen – heeft begaan. Bij die conclusie heeft het Uwv de door eiser aangeleverde informatie betrokken. Het Uwv heeft daarover toegelicht dat hij geen waarde hecht aan de anonieme verklaring van een collega omdat hij deze niet kan verifiëren, dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om de voor zijn bezwaar benodigde gegevens uit de systemen van de ex-werkgever te verzamelen maar dat eiser hier geen gebruik van heeft gemaakt en dat, zelfs als zou worden uitgegaan van de gegevens die eiser heeft aangeleverd over het aantal aangiften die hij in 2018 verwerkt zegt te hebben, er nog steeds 665,5 uur niet is verantwoord. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een dringende reden voor ontslag en is eiser verwijtbaar werkloos?
9. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat dit een dringende reden is voor ontslag. Het Uwv heeft daarbij de persoonlijke omstandigheden van eiser meegewogen. Het Uwv vindt dat eiser om deze reden verwijtbaar werkloos is geworden. Eiser heeft hier geen beroepsgronden tegen aangevoerd. De rechtbank neemt daarom voor vaststaand aan dat aan eisers ontslag een dringende reden ten grondslag lag en dat eiser daardoor verwijtbaar werkloos is geworden.

Conclusie en gevolgen

10. De conclusie van het voorgaande is dat het Uwv zorgvuldig heeft onderzocht of aan de werkloosheid van eiser een dringende reden ten grondslag ligt en of hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Het Uwv heeft het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Omdat eiser zijn verplichting om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt niet is nagekomen, heeft het Uwv op juiste gronden besloten dat de WW-uitkering van eiser niet tot uitbetaling komt.
11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzitter, en mr. G.P. Loman en
mr. R.C. Moed, leden, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW.
5.In de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
6.Artikel 24, tweede lid, van de Ww.
7.Artikel 27, eerste lid, van de Ww.