ECLI:NL:RBMNE:2021:1593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3094
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en strafontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en onjuiste urenregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de [naam], en de Minister van Financiën. De eiser was geschorst en kreeg onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim, waaronder ongeoorloofde afwezigheid en onjuiste registratie van gewerkte uren in het SAP-systeem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser gedurende een periode van ongeveer 495,75 uur ongeoorloofd afwezig was en dat hij zijn gewerkte uren niet correct had geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de verweerder zorgvuldig was en dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de hoge eisen die aan de integriteit van ambtenaren worden gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister van Financiën om de bezoldiging van de eiser in te houden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf),
en

De Minister van Financiën, , verweerder

(gemachtigde: S. Verberne).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser geschorst in het belang van de dienst op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder c, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en hem op grond van artikel 77, eerste lid, van het ARAR de toegang tot de gebouwen ontzegd.
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiser geschorst op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder b, van het ARAR en zijn bezoldiging ingehouden voor één derde gedeelte op grond van artikel 92, eerste lid, van het ARAR.
Bij besluit van 20 december 2019 (het primaire besluit 3) heeft verweerder eiser de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens (ernstig) plichtsverzuim op grond van artikel 50, eerste lid, in verbinding met artikel 80 van het ARAR en artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR.
Bij besluit van 10 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021 via een Skype beeld- en geluidverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten
1. Eiser was van 1 september 2009 tot 22 december 2019 gedurende 36 uur per week werkzaam bij de [naam] , laatstelijk in de functie van medewerker [functie] , groepsfunctie C.
2. Uit het dossier volgt dat verweerder eiser per brief van 10 oktober 2011 heeft gewaarschuwd wegens het onzorgvuldig aanvragen van verlof en eiser erop heeft gewezen dat hij zich moet houden aan de gemaakte afspraken. Bij brief van 3 augustus 2015 heeft verweerder eiser nogmaals gewaarschuwd wegens zeer ernstige twijfels aan zijn integriteit, verantwoordelijkheid en betrouwbaarheid. Hij is onder andere gewaarschuwd vanwege het niet nakomen van afspraken en het niet op tijd verschijnen op het werk. Eiser en verweerder hebben op 18 augustus 2015 een overeenkomst getekend in het kader van een verbeterkans. Hierin zijn afspraken gemaakt over onder meer het tijdig verantwoorden van niet gewerkte uren en het op tijd verschijnen op het werk.
3. In de periode van maart 2016 tot en met september 2016 heeft eiser zich meerdere malen niet gehouden aan de gemaakte afspraken. Eiser is hier in ieder geval op 11 maart 2016, 1 september 2016 en 14 september 2016 door verweerder op gewezen.
4. Per brief van 24 april 2017 heeft verweerder eiser wederom gewaarschuwd wegens het niet nakomen van de gemaakte afspraken. Op 28 mei 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en verweerder omdat eiser ongeoorloofd afwezig was van 23 tot 28 mei 2018, hij niet is verschenen bij de bedrijfsarts en hij heeft geweigerd bepaalde werkzaamheden uit te voeren.
5. Op 5 november 2018 heeft nogmaals een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en verweerder over het niet nakomen van de gemaakte afspraken. In de periode daarna van november 2018 tot en met maart 2019 heeft verweerder meerdere malen met eiser gesproken over ongeoorloofd afwezig zijn en het niet nakomen van afspraken. Verweerder heeft eiser ook meerdere keren gewaarschuwd, waaronder op 19 december 2018. Per brief van 27 februari 2019 heeft verweerder eiser nogmaals formeel gewaarschuwd voor het niet handelen overeenkomstig de geldende regels voor het opnemen van vakantie en/of compensatie uren.
Verloop van de procedure
6. In 2019 ontstond bij de teamleider van eiser, mevrouw [A] , de indruk dat eiser niet op het werk verscheen op dagen dat zij niet aanwezig was op kantoor. Zij heeft daarom de […] ( […] ) verzocht om toestemming te geven om gegevens beschikbaar te stellen zodat zij onderzoek kon doen naar eisers aanwezigheid en werktijd. Daarbij heeft zij verzocht om toestemming voor het uitlezen van registratiegegevens van eisers Rijkspas en de inloggegevens van zijn digitale werkplek voor de periode januari 2019 tot en met maart 2019. De […] heeft deze toestemming verleend bij brief van 26 maart 2019. Per mail van 3 april 2019 heeft verweerder een aantal overzichten ontvangen. Uit deze overzichten blijkt op welke tijdstippen eiser in de periode van 1 januari 2019 tot 15 maart 2019 toegang heeft gekregen tot belastingdienstgebouwen en op welke tijdstippen hij heeft ingelogd op zijn digitale werkplek.
7. Verweerder heeft eiser tijdens een gesprek op 9 april 2019 geconfronteerd met de discrepantie tussen de door eiser geregistreerde uren en met zijn aanwezigheid zoals die bleek uit de registratiegegevens van de Rijkspas en de inloggegevens van de digitale werkplek. Eiser heeft tijdens dit gesprek verklaard dat hij nooit onwettig afwezig is geweest. Vervolgens heeft verweerder verzocht om uitbreiding van de toestemming voor het uitlezen van de registratiegegevens van eisers Rijkspas en inloggegevens van eisers digitale werkplek betreffende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Deze toestemming is verleend op 16 april 2019.
8. Op grond van de ontvangen stukken en eisers verklaring op 9 april 2019 heeft verweerder in de tenlastelegging van 24 mei 2019 aan eiser plichtsverzuim ten laste gelegd. Nadat eiser zijn bedenkingen hiertegen heeft geuit en er een zienswijzegesprek heeft plaatsgevonden, heeft verweerder de besluitvorming, als hierboven weergegeven onder procesverloop, genomen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, alleen voor zover dat ziet op primaire besluiten 2 en 3.

Over het strafontslag

9. Aan het strafontslag heeft verweerder de volgende gedragingen ten grondslag gelegd:
  • ongeoorloofde afwezigheid in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 februari 2019 van ongeveer 495,75 uur en het niet verrichten van werkzaamheden voor de [naam] tijdens deze afwezigheid;
  • onjuist registreren van ongeveer 495,75 uur in het SAP-tijdregistratiesysteem (hierna: het SAP-systeem);
  • leugenachtig verklaren op 7, 10, 17, 21, 24, 27, 28 december 2018 en op 11 maart 2019 tegen eisers leidinggevende .
10. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Op deze feitenvaststelling zijn niet de zeer strikte bewijsregels van toepassing die in het strafrecht gelden. Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en mag de opgelegde straf niet onevenredig zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
11. De rechtbank zal het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de volgende vragen:
  • was het onderzoek van verweerder zorgvuldig?
  • heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedragingen die hem worden verweten?
  • zijn de gedragingen aan te merken als plichtsverzuim?
  • zijn de gedragingen aan eiser toe te rekenen?
  • is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig aan het plichtsverzuim?
Was het onderzoek van verweerder zorgvuldig?
12. Eiser betwist dat hij gedurende 495,75 uur afwezig is geweest en stelt dat het niet waar kan zijn dat hij een kwart van de werktijd ongeoorloofd afwezig was. Verweerder heeft miskend dat er wel degelijk een bewijs moet worden geleverd voor de betrouwbaarheid van registratiesystemen. En heeft ten onrechte niet geprobeerd te achterhalen waarom het resultaat zo ongerijmd is. Ook wijst eiser op de kwetsbaarheid van het SAP-systeem in die zin dat sommige registraties niet worden opgeslagen en later niet meer zijn terug te vinden. De geregistreerde tijden worden namelijk achteraf goedgekeurd en daarna pas opgeslagen. Eiser heeft ook verzocht om de Aangifte Douane Software (AGS) te raadplegen om te zien hoeveel werk hij heeft verricht. Door dit te negeren is het onderzoek onvolledig geweest, aldus eiser.
Daarnaast heeft eiser de suggestie gedaan om de toegangspoortjes van het parkeerterrein te controleren omdat hij ervan overtuigd is dat die controle zou hebben laten zien dat hij op diverse dagen die niet in het SAP-systeem zijn geregistreerd, toch aanwezig was.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het onder 6. vermelde onderzoek een aantal gegevens met elkaar heeft vergeleken. Dit betreft eisers invoer in het SAP-systeem, de tourniquetgegevens (gegevens van de Rijkspas) van de kantoren [kantoren] op [locatie] , de inloggegevens op de […] -werkplek en de e-mailberichten van eiser aan zijn leidinggevende met overzichten van zijn werkzaamheden. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiser een groot aantal dagen de gehele dag te kort aanwezig of ingelogd is geweest en meerdere dagen een groot aantal uur te kort aanwezig is geweest op kantoor of ingelogd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit objectieve en betrouwbare gegevens zijn.
14. Verweerder heeft gesteld – en door eiser is niet betwist - dat eiser voor het verrichten van zijn werkzaamheden (minimaal) moest zijn ingelogd op de […] -werkplek. Zowel van […] als van het SAP-systeem heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens. Verweerder heeft toegelicht dat van iedere medewerker van de [naam] wordt verwacht dat zij dagelijks de gewerkte uren registeren in het SAP-systeem. Zoals hierboven onder 1 tot en met 5 is weergegeven, is dit ook meerdere malen besproken met eiser en zijn er met hem afspraken gemaakt. Eisers stelling ter zitting dat hij door verweerder ten onrechte niet periodiek is bijgestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat indien eiser op eigen initiatief is afgeweken van deze afspraak, het op zijn weg had gelegen om zijn gewerkte uren zorgvuldig bij te houden. Bijvoorbeeld door het bijhouden van een agenda zodat hij bij het registreren van de uren geen fouten kon maken. Verweerder heeft voorts toegelicht dat, nadat de medewerker zijn gewerkte uren heeft geregistreerd, deze worden goedgekeurd door de leidinggevende. Aangezien wordt uitgegaan van vertrouwen in en van de medewerkers, worden de geregistreerde uren in beginsel goedgekeurd. Indien de leidinggevende geregistreerde uren niet goedkeurt, wordt hierover het gesprek aangegaan met de betreffende medewerker. Geregistreerde uren kunnen dan ook niet – zoals eiser stelt - zomaar verdwijnen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat het SAP-systeem kwetsbaar is..
15. Anders dan eiser heeft gesteld is er, op zijn verzoek, door verweerder wel aanvullend onderzoek gedaan naar de gegevens in het systeem AGS. Uit dit systeem blijkt dat in de periode van juli tot en met december 2018 de userid van eiser op 10 en 11 juli 2018 voorkomt. Op andere data komt de userid van eiser niet voor. Verweerder heeft hieruit kunnen concluderen dat deze gegevens de eerdere uitkomsten van het onderzoek bevestigen. Eiser heeft hier geen concrete argumenten tegen in gebracht. Gelet hierop heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om nog meer aanvullend onderzoek te doen naar de gegevens van de toegangspoortjes van het parkeerterrein.
16. De rechtbank concludeert dan ook dat het onderzoek van verweerder zorgvuldig is geweest.
Heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedragingen die hem worden verweten?
17. Eiser betwist dat hij gedurende 495,75 uur afwezig is geweest en dat hij leugenachtig heeft verklaard..
18. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De rechtbank concludeert voorts dat verweerder met het onderzoek de gedragingen die aan het strafontslag ten grondslag zijn gelegd, heeft onderbouwd. Reeds gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen. Het had op de weg van eiser gelegen om zijn stellingen te onderbouwen. De enkele betwisting dat eiser de verweten gedragingen heeft begaan is dan ook onvoldoende.
Zijn de gedragingen aan te merken als plichtsverzuim en zijn de gedragingen aan eiser toe te rekenen?
19. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat de gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim en evenmin dat de gedragingen hem kunnen worden toegerekend. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim en dat verweerder de verweten gedragingen terecht aan eiser heeft toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd om eiser disciplinair te straffen.
Is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig aan het plichtsverzuim?
20. Eiser stelt dat hij de aansporingen in het verleden heeft aangegrepen en jaren lang goed heeft gefunctioneerd. Verweerder moet dan ook in 2019 niet teruggrijpen naar waarschuwingen van negen en vijf jaar geleden. Na enige tijd moet toch iets van een nieuwe kans bestaan. Als de perikelen rondom de registratie van werktijden op zichzelf worden beoordeeld, dan is een onvoorwaardelijk strafontslag onevenredig, aldus eiser.
21. De rechtbank oordeelt dat de aan eiser opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is. Daarbij is in aanmerking genomen dat aan de integriteit van de [naam] hoge eisen worden gesteld. Van iedere medewerker van de [naam] wordt daarom een professionele instelling en een grote persoonlijke integriteit verwacht. [2] Een onderdeel van de professionaliteit en hoge eisen aan integriteit is in ieder geval dat het management erop kan vertrouwen dat de medewerker zijn arbeidsduur volledig vervult en verantwoordelijkheid neemt voor een juiste urenregistratie in het SAP-systeem. Eiser heeft een groot aantal uren gedurende een periode van ongeveer een jaar op onjuiste wijze verantwoord. Anders dan eiser heeft gesteld, heeft verweerder in de belangenafweging niet alleen de waarschuwingen van 10 oktober 2011 en 18 augustus 2015 betrokken, maar ook het feit dat eiser ongeveer ieder jaar over de periode van 2011 tot en met 2018 is aangesproken op zijn houding en gedrag. Deze waarschuwingen heeft verweerder ten nadele van verweerder kunnen meewegen. De beroepsgrond slaagt niet.

Over de korting op de bezoldiging

22. Eiser heeft gesteld dat, gelet op hetgeen hij hiervoor heeft gesteld over het ontslag, het bevoegd gezag het voornemen van strafontslag niet had mogen formuleren en hem gelet daarop ook niet had mogen korten op zijn bezoldiging.
23. Op grond van artikel 92, eerste lid, van het ARAR heeft verweerder de bevoegdheid om in het geval een ambtenaar is geschorst op grond van artikel 91, aanhef en onder b, van het ARAR, de bezoldiging gedurende zes weken voor één derde gedeelte in te houden en na verloop van zes weken volledig in te houden. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de inhouding van zijn bezoldiging in onoverkomelijke financiële problemen is geraakt, heeft verweerder terecht de bezoldiging ingehouden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

24. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in uitgesproken op 16 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de CRvB van 5 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1663).
2.Uitspraak van de CRvB, 9 november 2017: ECLI:NL:CRVB:2017:3889.