ECLI:NL:RBMNE:2022:3008
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C. van Abbe, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning op € 556.000,- heeft vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 530.000,- heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 14 april 2022, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, R. Janmaat, en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde is vergeleken met de verkoopopbrengsten van vergelijkbare woningen. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in de indexering van de verkoopcijfers en dat de onderbouwing van de waarde gebrekkig is. De rechtbank concludeert echter dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, ondanks enkele tekortkomingen in de onderbouwing.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 556.000,- in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.