In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een woning per waardepeildatum 1 januari 2020, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 556.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en is in beroep gegaan bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep betwist belanghebbende de vastgestelde waarde en stelt een lagere waarde van € 530.000 voor. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar beoordeeld, waarbij de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Tevens is er geen sprake van een schending van de toezendplicht door de heffingsambtenaar, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen. De uitspraak van de Rechtbank is bevestigd en het hoger beroep is ongegrond verklaard.