In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bij hun vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door beide ouders, die in 2018 uit elkaar zijn gegaan. De kinderen zijn sinds 23 juni 2020 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij de vader. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 23 juni 2023. Tijdens de zitting op 7 juli 2022 waren beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de GI.
De moeder heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzocht om een contra-expertise met betrekking tot de omgang met de kinderen. De vader steunt het verzoek van de GI en heeft aangegeven dat hij overweegt een procedure te starten om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te laten bepalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI gehonoreerd en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, waarbij zij oordeelde dat de kinderen in het belang van hun verzorging en opvoeding bij de vader moeten blijven wonen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat artikel 810a lid 2 Rv niet van toepassing is in deze situatie, waarin de kinderen bij de andere ouder met gezag zijn geplaatst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het onderzoek door de GI deugdelijk is uitgevoerd en dat de belangen van de kinderen voorop staan.