ECLI:NL:RBMNE:2022:2974

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
C/16/539475 / JE RK 22-905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij de vader met gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bij hun vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door beide ouders, die in 2018 uit elkaar zijn gegaan. De kinderen zijn sinds 23 juni 2020 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij de vader. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 23 juni 2023. Tijdens de zitting op 7 juli 2022 waren beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de GI.

De moeder heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzocht om een contra-expertise met betrekking tot de omgang met de kinderen. De vader steunt het verzoek van de GI en heeft aangegeven dat hij overweegt een procedure te starten om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te laten bepalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI gehonoreerd en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, waarbij zij oordeelde dat de kinderen in het belang van hun verzorging en opvoeding bij de vader moeten blijven wonen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen afgewezen, omdat artikel 810a lid 2 Rv niet van toepassing is in deze situatie, waarin de kinderen bij de andere ouder met gezag zijn geplaatst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het onderzoek door de GI deugdelijk is uitgevoerd en dat de belangen van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens: C/16/539475 / JE RK 22-905
Datum uitspraak: 8 juli 2022
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
gevestigd in Amsterdam- [.] ,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1 (voornaam)] , en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2 (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1], hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. Th. de Werdt,
[belanghebbende 2], hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. L. Toet.

1.Het procesverloop

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 2 juni 2022 verwijst de rechtbank naar de beschikking van die datum. De kinderrechter heeft in die beschikking de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader met gezag verlengd tot 21 juli 2022 en het resterende deel van de verzoeken van de GI aangehouden.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank ontvangen:
  • de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 juni 2022;
  • het verweerschrift van de moeder.
1.3.
Op 7 juli 2022 heeft de meervoudige kamer (drie rechters) van de rechtbank de zaak op een zitting met gesloten deuren behandeld. Aanwezig waren:
- de moeder en haar advocaat,
- de vader en zijn advocaat,
- mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de GI.
1.4.
De rechtbank heeft op 8 juli 2022 de beslissing genomen. Partijen konden die dag vanaf 10:00 uur telefonisch contact opnemen met de griffie van de rechtbank om kennis te nemen van het dictum.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
De ouders zijn in 2018 uit elkaar gegaan. Na het uiteengaan waren de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in eerste instantie 50/50 verdeeld tussen de ouders. De kinderen zijn steeds meer bij de vader komen te verblijven.
2.3.
De kinderen zijn sinds 23 juni 2020 onder toezicht gesteld van de GI en met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst bij de vader.

3.De verzoeken van de GI

3.1.
Aan de orde zijn de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij de vader met gezag te verlengen tot 23 juni 2023.
3.2.
De GI heeft de verzoeken onderbouwd in het verzoekschrift. Tijdens de zitting heeft de GI verklaard dat het onderzoek naar de vraag waar het opgroeiperspectief van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ligt, door [organisatie 1] gedegen is uitgevoerd. Het is de vraag wat een contra-expertise, die de moeder heeft verzocht, toevoegt. De GI werkt alleen met gecontracteerde zorgaanbieders. Er zijn wachtlijsten en de kinderen wonen al twee jaar op een stabiele plek. Het komende jaar wil de GI onderzoeken of de moeder achter de uithuisplaatsing staat, of dat de GI aan de Raad moet vragen onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindiging van de moeder.

4.Wat vinden de ouders en de Raad?

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij vraagt een deskundige te benoemen voor een contra-expertise en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in afwachting van de uitslag van de contra-expertise toe te wijzen voor een beperkte duur. Zij wil namelijk dat zorgvuldig onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid dat de kinderen bij haar opgroeien. Het liefst wil ze dat de kinderen bij haar komen wonen en dat de ouders net als in het verleden een co-ouderschapsregeling uitvoeren. Echter, als na zorgvuldig onderzoek blijkt dat dit voor de kinderen niet de beste oplossing is, kan ze zich daarbij neerleggen. Bij het onderzoek dat [organisatie 1] heeft gedaan heeft ze geen goed gevoel en ze is het niet eens met de conclusie. Het onderzoek is niet onafhankelijk, niet zorgvuldig en niet objectief uitgevoerd. Vanaf de start had ze geen goede klik met de betrokken medewerker, en dat maakte haar (nog meer) onzeker. Verder heeft de GI aan [organisatie 1] gevraagd te onderzoeken wat maximaal haalbaar is in het contact met de moeder, terwijl de opdracht van de rechtbank was om een perspectiefonderzoek te doen. Daardoor heeft de GI impliciet met de onderzoeksvraag de boodschap afgegeven dat het perspectief niet bij de moeder ligt. Bovendien is er geen zelfstandig onderzoek gedaan naar de situatie bij de vader, terwijl in een perspectiefonderzoek gekeken moet worden naar de situatie van beide ouders. Op basis van de bevindingen van de GI is aangenomen dat er bij de vader geen zorgen zijn, terwijl er in het verleden wel degelijk zorgen waren. Ook staat er onjuiste informatie in het verslag van [organisatie 1] . Zo wordt bijvoorbeeld geschreven dat de moeder een beperkt netwerk zou hebben, maar dat is niet het geval. Verder gaat het in het verslag over de uitslag van een IQ-test, en welke problematiek hieruit zou volgen. Deze test is echter afgenomen terwijl de moeder zwanger was en de uitkomst is daarom niet representatief. Om zicht te krijgen op mogelijke persoonlijke problematiek had haar IQ opnieuw onderzocht moeten worden. Een contra-expertise kan plaatsvinden zonder dat de kinderen hierin een (actieve) rol spelen en enige vertraging van de beslissing over hun perspectief is niet in strijd met hun belang.
Op 2 juli 2022 heeft een zitting bij het gerechtshof plaatsgevonden. In die zaak heeft de moeder verzocht om een contra-expertise over de omgang tussen haar en de kinderen. De beschikking wordt verwacht op 14 juli 2022. Als het gerechtshof het verzoek om een contra-expertise toewijst, en de rechtbank doet dat ook, dan kunnen deze beide onderzoeken door dezelfde instantie worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door [organisatie 2] . De wachtlijsten zijn daar niet zo lang.
De moeder heeft verder opgemerkt dat haar persoonlijke situatie is verbeterd. De ondertoezichtstelling van haar dochter die op [geboortedatum 2] 2020 is geboren zal niet worden verlengd. Sinds juli 2021 woont ze in een eigen huurwoning. Daarvóór verbleef ze een periode in een [organisatie 3] . Ze krijgt momenteel begeleiding van [organisatie 4] . Door het [organisatie 3] en [organisatie 4] wordt aangegeven dat ze een betrokken moeder is die een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zij schatten in dat ze in staat is voor drie kinderen te zorgen, en zien in ieder geval mogelijkheden voor een ruimere omgangsregeling. Op dit moment is de omgang één keer in de week gedurende twee uur bij haar thuis, onder begeleiding. Zij ziet de kinderen soms wat meer, bijvoorbeeld als ze met hen naar een verjaardag van familie gaat.
4.2.
De vader vindt het advies van [organisatie 1] duidelijk, namelijk dat de kinderen bij hem blijven wonen en daar opgroeien. Volgens hem heeft [organisatie 1] het onderzoek opgevat als een perspectiefonderzoek. Hij is het eens met de uitkomst ervan. De vader heeft erover gedacht een procedure te beginnen waarin hij verzoekt het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen. Recent heeft hij de video-interactiebegeleiding met een positief resultaat afgerond. In de periode daarvoor kreeg hij Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG). Ook als de rechtbank het verzoek om een contra-expertise zou toewijzen, moet de machtiging tot uithuisplaatsing voor geruime tijd verlengd worden. De advocaat van de vader heeft tijdens de zitting nog opgemerkt dat de organisatie [organisatie 2] niet voorkomt in het register Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector.
4.3.
Uit de brief van de Raad van 16 juni 2022 volgt dat de Raad zich kan vinden in de verzoeken van de GI.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij de vader met gezag verlengen tot 23 juni 2023. Het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen zal de rechtbank afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Verlenging van de ondertoezichtstelling5.2. De rechtbank stelt vast dat de vader en de moeder het eens zijn met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
Het verzoek om een contra-expertise
5.3.
In artikel 810a lid 2 Rv staat dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij de rechtbank op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, als dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.4.
Centraal staat de vraag of die bepaling van toepassing is in een situatie zoals deze, waarbij kinderen uithuisgeplaatst zijn bij de andere ouder met gezag. Het is met andere woorden de vraag of er hier sprake is van een “zaak” als bedoeld in dat artikel. De rechtbank beantwoordt deze vraag met een nee en legt dit hierna uit.
5.5.
De Hoge Raad heeft onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis overwogen dat met deze bepaling (artikel 810a Rv) is beoogd te bevorderen dat ouders van minderjarigen een standpunt van de Raad of gecertificeerde instelling in een zaak over een maatregel van de jeugdbescherming die wezenlijk ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, gemotiveerd kunnen weerspreken als zij dat wensen. Ook zaken over een uithuisplaatsing worden hieronder begrepen. [1] De achtergrond van de bepaling moet worden gezocht in het recht doen aan het beginsel van equality of arms. [2] Dat beginsel is onderdeel van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het betreft een recht van een ouder om op te komen tegen het ingrijpen van de overheid op het gezinsleven en om het standpunt van de Raad of een gecertificeerde instelling over dat ingrijpen tegen het licht te laten houden.
5.6.
Artikel 810a lid 2 Rv heeft, zoals hiervoor weergegeven, dus betrekking op situaties waarin sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en op het familie- en gezinsleven. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit artikel voor wat betreft de maatregel van uithuisplaatsing betrekking heeft op een situatie waarin het kind door het ingrijpen van de overheid buiten het ‘gezin’ is geplaatst. In die situatie raakt het kind immers afgesneden van het gezinsleven van zijn gezin van herkomst en wordt er daardoor een grote en radicale inbreuk op het recht op family life van het kind en de ouders gemaakt. Bij een uithuisplaatsing bij een ouder met gezag zoals hier raakt het kind in veel mindere mate afgesneden van zijn eerdere gezinsleven en zal in het algemeen een stevigere band met de niet-verzorgende ouder blijven bestaan. In die situatie is in feite veel meer sprake van een gezagsgeschil tussen de ouders over de hoofdverblijfplaats van de kinderen (artikel 1:253a BW). Als de ouders hierover zelf een procedure starten, of de GI op grond van artikel 1:265g BW een verzoek aan de kinderrechter richt over een verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de ouders, is artikel 810a lid 2 Rv dan ook niet van toepassing. Het gegeven dat het hier gaat om de plaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij de vader maakt daarom dat de rechtbank het verzoek om een contra-expertise op grond van dit artikel afwijst.
5.7.
De rechtbank is verder van oordeel dat het onderzoek door [organisatie 1] deugdelijk is uitgevoerd en overweegt daartoe als volgt. Een 2thepoint-traject is erop gericht een opvoedbesluit te nemen over de vraag waar een kind gaat opgroeien. De onderzoeksvraag ging over het maximaal mogelijke contact tussen de moeder en de kinderen. Na beantwoording van die onderzoeksvraag kon ook duidelijk worden welke rol de moeder kan spelen in de opvoeding en verzorging van de kinderen. Bovendien gaat [organisatie 1] in de conclusie en het advies in op het perspectief van de kinderen. Verder vindt de rechtbank, anders dan de moeder, niet dat uit het onderzoek blijkt van vooringenomenheid. De moeder leidt dit af uit het feit dat er geen onderzoek bij de vader zou hebben plaatsgevonden. Maar uit het rapport blijkt dat de onderzoeker van [organisatie 1] er op basis van de uitkomsten van het traject IAG dat [organisatie 5] bij de vader had uitgevoerd, terecht van uitging dat er geen zorgen waren over de opvoedsituatie bij de vader. De rechtbank ziet verder niet in waarom een onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder tekort zou schieten vanwege het feit dat er geen onderzoek bij de vader is gedaan. Dit nog los van het feit dat er ook video-interactiebegeleiding bij de vader heeft plaatsgevonden en dat dit het gewenste resultaat had.
Verlenging machtiging uithuisplaatsing
5.8.
De rechtbank vindt een verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c lid 2 BW). Zij acht het in het belang van de kinderen dat zij bij de vader wonen en opgroeien, en er een passende omgangsregeling met de moeder is. Dit laatste is belangrijk om ervoor te zorgen dat de band tussen de kinderen en de moeder behouden blijft. De rechtbank vindt een machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk om te verzekeren dat de kinderen bij de vader kunnen blijven. Dit gelet op het onderzoek van [organisatie 1] waaruit blijkt dat het niet reëel is om te verwachten dat de moeder in staat zal zijn de kinderen in haar gezin op te voeden. De rechtbank vindt dit goed onderbouwd en sluit zich daarbij aan. [organisatie 1] noemt ondersteuning tijdens een omgangsregeling om het contact te verbeteren tussen de moeder en de kinderen het hoogst haalbare. Tijdens het onderzoek zijn een aantal omgangsmomenten tussen de moeder en kinderen geobserveerd. In het verslag staat dat er weinig lichamelijk contact en oogcontact tussen de moeder en de kinderen is, dat de moeder onvoldoende in staat lijkt om sociaal-emotioneel bij de kinderen aan te sluiten en hen te bieden wat zij nodig hebben, en dat zij zeer beperkt lijkt te profiteren van tips en adviezen die zijn krijgt. [organisatie 1] vindt het niet reëel om een verandering van het opvoedgedrag van de moeder te verwachten.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De rechtbank zal de beslissing over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt dan totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

6.6. De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] tot 23 juni 2023;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij de vader met gezag tot 23 juni 2023;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het zelfstandige verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen af.
Deze beschikking is gegeven door kinderrechters mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. E.A.A. van Kalveen en mr. N. Chedra, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 juli 2022.
MJWR

Voetnoten

1.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:575.
2.HR 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:592.