Overwegingen
1. Voor het eerdere geschil over eisers psychopathologie verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 20 april 2021. De kern daarvan zag op het verschil van inzicht tussen enerzijds de behandelend artsen van eiser, waaronder zijn psychiater, en anderzijds verweerders verzekeringsarts en de door haar ingeschakelde psychiater. De rechtbank heeft een psychiater als deskundige benoemd en heeft zijn conclusies gevolgd, grotendeels ten gunste van eiser.
2. Het resterende geschil gaat over de wijze waarop de conclusies van de als deskundige benoemde psychiater en de oordelen van de rechtbank daarover moeten worden vertaald naar verweerders besluitvorming in het kader van de Wet WIA. De rechtbank beoordeelt verweerders laatste besluit van 17 augustus 2021. Het gaat dan om de vraag wat de eerdere conclusies en oordelen betekenen voor de beperkingen in eisers belastbaarheid voor arbeid in een FML, en de daaruit voortvloeiende arbeidskundige beoordeling.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de FML van 21 mei 2021 niet aansluiten op wat de rechtbank in de uitspraak van 20 april 2021 heeft geoordeeld. In deze FML die ten grondslag lag aan het besluit van 17 augustus 2021 is ten onrechte geen ernstige beperking (score 2) aangenomen ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen (aspect 2.6), en geen beperking (score 1) ten aanzien van het vasthouden van de aandacht (aspect 1.1) en het verdelen van de aandacht (aspect 1.2). Deze gebreken heeft verweerder willen herstellen met de nadere motivering en onderliggende stukken, waaronder een gewijzigde FML.
4. Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. De rechtbank beoordeelt of verweerder erin is geslaagd om, na de tussenuitspraak, nu wel toereikend te motiveren dat het besluit van 17 augustus 2021 juist is. Daarbij kijkt de rechtbank naar de nadere reacties van verweerder en naar de zienswijze daarop van eiser.
De standpunten van partijen
5. Verweerder heeft conform de tussenuitspraak de FML aangevuld op het aspect 1.1 met een score 1 (“beperkt”), op het aspect 1.2 met een score 1 (“beperkt”) en op het aspect 2.6 met een score 2 (“ernstig beperkt”). Deze wijzigingen zijn opgenomen in de FML van 10 maart 2022. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een heroverweging van de geduide functies gemaakt, vastgelegd in het rapport van 16 maart 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat eiser, ondanks de gewijzigde FML, geschikt is de eerder geduide functies te verrichten. Verweerder ziet daarom geen aanleiding de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 november 2017 te herzien en blijft bij zijn besluit van 17 augustus 2021.
6. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder, in afwijking van de tussenuitspraak, in de laatste FML van 10 maart 2022 de beperking op het aspect 2.7 heeft teruggebracht van een score 2 (“sterk beperkt”) naar een score 1 (“score 1”). Eiser wijst erop dat daarvoor geen aanleiding was en dat de tussenuitspraak daar ook niet toe opdraagt. Volgens eiser volgt daaruit dat het gebrek door verweerder ontoereikend is hersteld.
7. De rechtbank heeft hierover vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan op 28 april 2022 een nadere toelichting gegeven. Volgens verweerder is de beperking in de eerdere FML van 21 mei 2021 op het aspect 2.7 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep per abuis vastgesteld op een score 2 (“sterk beperkt”). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit hersteld met de FML van 25 mei 2021, waarin op het aspect 2.7 een score 1 (“beperkt”) is opgenomen. Deze FML van 25 mei 2021 is vervolgens uitgangspunt geweest voor de arbeidsdeskundige duiding in bezwaar van 28 mei 2021 en de herstelpoging van verweerder in beroep. Per abuis is deze FML van 25 mei 2021 aanvankelijk niet in de dossierstukken opgenomen en nu pas in beroep ingebracht.
De verdere beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder het gebrek in het besluit van 17 augustus 2021 heeft hersteld. De FML van 10 maart 2022 en de daarin opgenomen beperkingen sluiten nu wel aan op het oordeel van de rechtbank in haar uitspraak van 20 april 2021. Wat eiser daar in zijn zienswijze tegenin brengt leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
9. Eisers beroepsgrond over de laatste FML slaagt niet. De rechtbank ziet in de dossierstukken een bevestiging van de door verweerder geschetste gang van zaken. Uit de door verweerder nagezonden FML van 25 mei 2021 volgt dat op het aspect 2.7 een score 1 (“beperkt”) is vastgesteld. Dit strookt met wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 21 mei 2021 heeft gemotiveerd en wat uit de medische expertise van [A] volgt. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 mei 2021 volgt verder dat hij bij de arbeidsdeskundige duiding is uitgegaan van deze FML van 25 mei 2021. Verweerder heeft in beroep bij de FML van 10 maart 2022 vervolgens deze score 1 op het aspect 2.7 gehandhaafd. Hoewel de gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient, kan de rechtbank op basis hiervan niet concluderen dat verweerder is afgeweken van wat ten grondslag lag aan het bestreden besluit en van wat in de tussenuitspraak is geoordeeld. Van een onjuiste of gebrekkige motivering in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en FML van 10 maart 2022 is dan ook geen sprake. De rechtbank ziet hierin evenmin strijd met het beginsel van reformatio in peius en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er op dit aspect geen wijziging in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling heeft plaatsgevonden.
10. Eiser heeft in reactie op verweerders laatste arbeidskundig rapport verder aangevoerd dat de geduide functies Productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) voor eiser ongeschikt zijn. Bij de functie Productiemedewerker textiel is sprake van sterk belastend werk voor de handen en vingers en dat is niet passend bij de beperkingen van eiser. Bij de functie Productiemedewerker industrie is sprake van sterk belastend werk voor de handen en vingers en sprake van samenwerken. Vanwege de beperkingen van eiser is ook deze functie dan niet passend. Ter onderbouwing verwijst eiser daarbij naar het rapport van de door hem ingeschakelde arbeidsdeskundige [B] van 1 april 2022.
11. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank constateert dat eiser in de FML van 25 mei 2021, herhaald in de FML van 10 maart 2022, niet beperkt is geacht op het aspect 1.7 (handelingstempo). Op het aspect 4.3.8 (hand- en vingergebruik) is een beperking opgenomen ten aanzien van repetitieve hand/vingerbewegingen, met de toelichting: “indien hoogfrequent t.a.v. rechterhand, links normaal”. Op het aspect 2.9 (samenwerken) is eiser niet beperkt geacht, met de toelichting: “niet intensief”. Uitgaande van de juistheid van deze beperkingen, is in de arbeidsdeskundige rapportages toereikend gemotiveerd dat de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Ten aanzien van de aspecten 1.7 (handelingstempo) en 2.9 (samenwerken) vindt geen overschrijding van de belastbaarheid plaats. Ten aanzien van het aspect 4.3.8 (hand- en vingergebruik) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat in de geduide functies weliswaar sprake is van repetitieve hand/vingerbewegingen, maar dat deze in een vrij constant tempo (en dus niet hoogfrequent) voorkomen. Gezien deze toelichting bij de beperking worden de geduide functies geschikt geacht voor eiser. De rechtbank ziet in de stelling van eiser onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen.
12. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn betrokken bij het herstellen van het gebrek. Volgens eiser heeft verweerder hiermee niet voldaan aan het verzoek van de rechtbank om een ander duo in te schakelen.
13. De beroepsgrond slaagt niet. Op de zitting van 8 februari 2022 die aan de tussenuitspraak vooraf ging is dit punt van eiser ook aan de orde gekomen, waarop de rechtbank aan de gemachtigde van verweerder heeft gevraagd of erover is nagedacht om een andere verzekeringsarts bij de beoordeling te betrekken. Uit de tussenuitspraak volgt echter niet dat het gebrek alleen hersteld kan worden als een andere verzekeringsarts en een andere arbeidsdeskundige de nadere beoordeling zouden verrichten. De rechtbank heeft ook nu geen aanleiding om te oordelen dat dat had moeten gebeuren. Het is waar dat dezelfde verzekeringsarts en dezelfde arbeidsdeskundige in dit dossier meerdere rapporten hebben geschreven en dat deze door de rechtbank eerder als ontoereikend zijn aangemerkt. Dat betekent echter nog niet dat sprake is van vooringenomenheid en eiser heeft verder ook niet onderbouwd waarom daarvan sprake zou zijn.
14. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak en in de daarna gevoerde correspondentie het gebrek naar het oordeel van de rechtbank toereikend heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat eiser per 1 november 2017 voor 36,48% arbeidsongeschikt wordt geacht en zijn uitkering op grond van de Wet WIA dienovereenkomstig wordt uitbetaald.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De deskundigenkosten voor het inschakelen van arbeidskundige expertise stelt de rechtbank overeenkomstig de door eiser overgelegde facturen vast op € 1.239,75 (€ 937,25 voor de aanvankelijke expertise en € 302,50 voor de nadere expertise na de tussenuitspraak). De proceskosten die verweerder aan eiser moet vergoeden zijn in totaal dus € 3.137,25.