ECLI:NL:RBMNE:2022:1325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3979
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de Wet WIA en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 8 februari 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betreffende zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser had eerder een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) die was gewijzigd naar een mate van 37,80% arbeidsongeschiktheid. Dit besluit was genomen na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 20 april 2021, waarin het UWV werd opgedragen om een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling uit te voeren. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 17 augustus 2021, waarin het UWV zijn eerdere beslissing handhaafde.

Tijdens de zitting op 8 februari 2022, die via MS Teams plaatsvond, is eiser verschenen met zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2021 gebrekkig zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser ten onrechte niet beperkt is geacht op bepaalde aspecten van de FML, zoals het hanteren van emotionele problemen van anderen en het vasthouden van de aandacht. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om binnen twee weken te laten weten of zij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen en heeft hen zes weken de tijd gegeven om dit te doen.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar kan dit wel worden ingesteld tegelijkertijd met een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3979-T

proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Met het besluit van 17 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw beslist op de bezwaren van eiser tegen het besluit van 9 november 2017, waarbij eisers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was gewijzigd naar een mate van 37,80% arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft daarmee gevolg gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank van 20 april 2021 (UTR 19/658). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft op basis van de uitspraak van de rechtbank en het daaraan ten grondslag liggende deskundigenrapport van 2 maart 2020 een verzekeringsgeneeskundige beoordeling en een arbeidsdeskundige beoordeling uitgevoerd. Op basis daarvan is eiser per 1 november 2017 voor 36,48% arbeidsongeschikt geacht op grond van de Wet WIA. Gelet daarop verandert de hoogte van eisers uitkering niet en heeft verweerder het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022 via MS Teams. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen, inhoudende dat:
- eiser in de FML van 21 mei 2021 aanvullend beperkt wordt geacht op het aspect 1.1 met een score 1, op het aspect 1.2 met een score 1 en op het aspect 2.6 met een score 2;
- verweerder op basis van deze aangevulde FML een arbeidsdeskundige beoordeling verricht;
- verweerder zo nodig vervolgens een verzekeringsgeneeskundige beoordeling verricht over de duurzaamheid van de beperkingen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2021 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebrekkig is. Die motivering sluit niet aan op wat de rechtbank in de uitspraak van 20 april 2021 heeft geoordeeld.
3. Op de zitting is komen vast te staan dat eiser ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen (aspect 2.6) in de FML van 21 mei 2021 ten onrechte niet beperkt is geacht. Partijen zijn het daar over eens. Conform de uitspraak van de rechtbank is eiser op dit aspect ernstig beperkt. De rechtbank oordeelt dat die beperking overeen komt met een score 2 (“ernstig beperkt”) op de FML.
4. De rechtbank oordeelt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van het vasthouden van de aandacht (aspect 1.1) en het verdelen van de aandacht (aspect 1.2) ten onrechte een normaalscore heeft aangehouden. Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat eiser beperkt is op het concentreren van de aandacht en partijen zijn het erover eens dat die beperking (in ieder geval) in de aspecten 1.1 en 1.2 op de FML tot uitdrukking moet komen. De rechtbank oordeelt dat de beperking op deze aspecten dan overeenkomst met een score 1 (“beperkt”). De toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vasthouden van de aandacht, dat eiser zijn aandacht gedurende minstens een half uur kan richten op één informatiebron, volstaat in het licht van de uitspraak van de rechtbank daarom niet.
5. De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij aanvoert dat hij beperkt is ten aanzien van het zelfstandig handelen (aspect 1.6), handelingstempo (aspect 1.7) en overige beperkingen in het persoonlijk functioneren (aspect 1.8). De rechtbank ziet daarvoor in de uitspraak van de rechtbank geen aanknopingspunt. De beperking op het concentreren van de aandacht moet niet (ook) in deze rubrieken tot uitdrukking worden gebracht. Eiser heeft ook geen medische onderbouwing gegeven om van dit eerdere oordeel af te wijken met een aanvullende beperking.
6. De rechtbank volgt eiser ook niet voor zover hij stelt dat hij ten aanzien van de beperking op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (aspect 1.9) voor meer situaties beperkt moet worden geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser conform de uitspraak van de rechtbank terecht beperkt geacht voor werk zonder verhoogd persoonlijk risico met de toelichting dat eiser in verband met medicatiegebruik niet op hoogte en niet met gevaarlijke machines kan werken. Eiser heeft niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hij op dit aspect verdergaand beperkt moet worden geacht.
7. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Daartoe stelt de rechtbank gelet op het voorgaande vast dat geen andere uitkomst mogelijk is dan dat eiser in de FML van 21 mei 2021 aanvullend beperkt wordt geacht op het aspect 1.1 met een score 1, op het aspect 1.2 met een score 1 en op het aspect 2.6 met een score 2. Verweerder moet vervolgens op basis van de aangevulde FML van 21 mei 2021 een arbeidsdeskundige beoordeling verrichten. Een nieuwe verzekeringsgeneeskundige beoordeling is dus niet nodig. Voor zover eiser op basis van deze arbeidsdeskundige beoordeling 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht, moet een verzekeringsarts bezwaar en beroep de duurzaamheid van de beperkingen beoordelen. Afhankelijk van de uitkomst van de voorgaande arbeidsdeskundige (en verzekeringsgeneeskundige) beoordeling moet verweerder een nieuw besluit nemen.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2022.
De griffier is verhinderd De rechter is verhinderd
het proces-verbaal te ondertekenen. het proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.