ECLI:NL:RBMNE:2021:6758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
UTR 19/658
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en psychiatrische stoornis in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2010 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser stelt dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd en dat hij duurzaam arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft echter geconcludeerd dat eiser meer arbeidsgeschikt is dan hij zelf denkt, met een vastgesteld arbeidsongeschiktheidspercentage van 37,80%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat het medisch onderzoek niet juist is en dat de geduide functies niet passend zijn. De rechtbank heeft een onafhankelijke deskundige benoemd om de situatie van eiser te beoordelen.

De deskundige, psychiater [psychiater 1], heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis, wat door de verzekeringsarts van het UWV werd betwist. De rechtbank heeft de bevindingen van de onafhankelijke deskundige gevolgd en geconcludeerd dat de eerdere medische beoordeling van het UWV niet juist was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen dertien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de deskundige. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiser heeft sinds 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat hij volledig arbeidsongeschikt werd geacht (80-100%).
2. Op 24 mei 2017 heeft eiser zich bij verweerder gemeld met een verzoek om een herbeoordeling, omdat zijn gezondheidssituatie zodanig is verslechterd, dat hij meent niet alleen volledig maar inmiddels ook duurzaam arbeidsongeschikt te zijn. Verweerder heeft eiser vervolgens beoordeeld. Uit de onderzoeken van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige volgt dat eiser, anders dan hij zelf dacht, meer arbeidsgeschikt is. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is met het besluit van op 9 november 2017 vastgesteld op 37,80%. Eiser krijgt zijn uitkering daarom nog ongewijzigd tot 30 november 2019 (uitlooptermijn 24 maanden) tenzij er iets in zijn situatie verandert. Voor 30 november 2019 zal verweerder dan vaststellen of eiser nog recht heeft op een uitkering en wat de hoogte van de uitkering moet zijn.
3. Eiser is tegen het besluit van 9 november 2017 in bezwaar gegaan. Hij stelt dat het medisch onderzoek niet juist is en de geduide functies niet passend zijn. De ziekteoorzaak van eiser ligt met name in psychische klachten. Eiser claimt kort gezegd chronische psychische klachten, waardoor hij volledig en blijvend arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft eiser in de bezwaarfase daarom nogmaals beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat eiser zelfs minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, met als gevolg dat de uitkering van eiser moet worden beëindigd. Op 13 september 2018 stelt verweerder eiser daarom schriftelijk in de gelegenheid om te reageren op dit voornemen. Eiser verweert zich tegen dit voornemen en stelt onder meer dat geen onafhankelijke deskundige bij het onderzoek betrokken is geweest. De daarop nog volgende verzekeringskundige en arbeidskundige beoordeling van verweerder leiden tot de beslissing op bezwaar van 28 december 2018, waarin is vastgesteld dat eiser 32,36% arbeidsongeschikt moet worden geacht. Omdat dit minder is dan 35% arbeidsongeschiktheid trekt verweerder eisers uitkering met ingang van 1 maart 2019 in.
4. Eiser heeft tegen het besluit van 28 december 2018 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Eiser is bij de bespreking van het beroep aanwezig, vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
6. Het onderzoek is vervolgens in overleg met partijen geschorst ten behoeve van het instellen van een onafhankelijk medisch onderzoek. Psychiater [psychiater 1] (hierna [psychiater 1] ) van [medische expertise] , heeft op verzoek van de rechtbank op 2 maart 2020 een deskundigenrapport uitgebracht. Verweerder en eiser hebben hierop schriftelijk gereageerd.
7. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens op 13 april 2021 het onderzoek gesloten.

Het geschil

8. Eiser voert kort gezegd aan dat bij hem sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis en dat dit voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts] ( [verzekeringsarts] ) is miskend. De verzekeringsarts arts bezwaar en beroep heeft zich gebaseerd op het onderzoek van psychiater [psychiater 2] ( [psychiater 2] ) [1] , uit wiens onderzoek volgt dat geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis maar van een stoornis in de verbeelding en het voorstellingsvermogen van eiser waardoor min of meer (on)bewust, psychische symptomen worden voorgewend of benadrukt, teneinde een stoornis na te bootsen en zo een ziekterol te verkrijgen, niet zijnde simulatie.
9. Eiser voert aan dat verweerders conclusie niet aansluit op de visie van zijn eigen behandelaren en dat de verzekeringsarts daar te makkelijk aan voorbij is gegaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser nog informatie van zijn recente behandeling bij GGZ Centraal [2] ingebracht met de vermelding van de diagnose 298.9 Ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en een arbeidsdeskundige expertise. van [A] [3] . Eiser stelt dat de functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2015 in stand moest worden gelaten of moet worden aangescherpt vanwege zijn ernstige psychiatrische stoornis. Ook meent eiser dat er een urenbeperking aangenomen worden. Ook verzoekt eiser een onafhankelijke deskundige te benoemen. Eiser stelt verder dat nu de FML de beperkingen niet goed weergeeft, ook de arbeidsdeskundige is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten en daarmee de geduide functies niet passend zijn.
10. Verweerder ziet geen reden om zijn standpunt te herzien omdat [verzekeringsarts] vasthoudt aan de conclusie van [psychiater 2] en dat de door haar aangenomen beperkingen daarbij passend zijn.
11. De rechtbank moet hier dus vooral beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat vastgehouden moet worden aan de onderzoeksbevindingen van [psychiater 2] , namelijk dat bij eiser geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis en dat aan de informatie van de andere betrokken artsen minder waarde moet worden toegekend.

De overwegingen van de medisch deskundigen

12. Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder andere de rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts] ( [verzekeringsarts] ) van 9 augustus 2018 en 7 december 2018 ten grondslag gelegd.
Standpunt [verzekeringsarts]
13. [verzekeringsarts] schrijft in haar rapport van 9 augustus 2018 dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en acht eiser geschikt voor gangbare arbeid. [verzekeringsarts] beschrijft dat rondom de datum in geding (dan 1 november 2017) geen sprake is van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, met name geen psychose. Zij vindt steun voor deze conclusie in het expertiserapport van de door haar ingeschakelde psychiater [psychiater 2] , want die oordeelt dat er geen sprake is van een psychiatrische stoornis maar van een stoornis in de verbeelding en het voorstellingsvermogen van eiser, waardoor min of meer (on)bewust, psychische symptomen worden voorgewend of benadrukt, teneinde een stoornis na te bootsen en zo een ziekterol te verkrijgen, niet zijnde simulatie. Ook is het Van de Veer uit de stukken in het dossier gebleken dat als eiser niet te veel medicijnen slikt (oversedeert) hij in staat is redelijk te kunnen functioneren. Door oversedatie en bizar gedrag van eiser tijdens het onderzoek door [psychiater 2] , kon echter de ernst van de stoornis niet betrouwbaar worden vastgesteld. Ook wekt eiser de indruk meer te kunnen, dan hij laat zien. [verzekeringsarts] ziet op basis van deze bevindingen van [psychiater 2] geen medische redenen om de FML van 24 oktober 2017 te herzien. Zij acht eiser beperkt ten aanzien van veelvuldige productiepieken, persoonlijk risico en beperkt ten aanzien van conflicthantering, rechtstreeks contact met klanten en leidinggeven. En verder neemt zij dynamische beperkingen aan passend bij de nek- en rugklachten.
14. [verzekeringsarts] ziet, na nog aanvullende medische informatie [4] van eiser te hebben ontvangen, geen reden om haar standpunt te wijzigen. In het rapport van 7 december 2018 licht ze dit toe. [verzekeringsarts] beschrijft daarin dat niet is voldaan aan de criteria voor Geen Benutbare Mogelijkheden (GBM) omdat uit het beloop van het dossier blijkt dat bij eiser geen sprake is van sterk wisselende mogelijkheden. Bovendien concludeert zij dat niet is voldaan aan de voorwaarden op preventieve gronden of verminderde beschikbaarheid vanwege een ingezette behandeling. Ook schrijft zij dat op grond van het feit dat geen sprake is van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld er geen indicatie is voor een urenbeperking. Zij herhaalt dat de beperkingen op de FML in de rubriek persoonlijk functioneren en in de rubriek sociaal functioneren passen bij de conclusie van [psychiater 2] en de indruk die eiser bij de betrokken verzekeringsartsen heeft gewekt. Ook de hulpvraag bij GGZ Centraal ondersteunt, zo schrijft zij, de door [psychiater 2] gestelde diagnose, nagebootste stoornis, omdat hij ook daar blijk geeft van het willen handhaven van de ziekterol. Ook GGZ Centraal heeft volgens [verzekeringsarts] diagnostische twijfel tijdens de intakefase. Beperkingen ten aanzien van herinneren, aandacht en concentratie neemt zij vanwege het ontbreken van ernstige psychiatrische problematiek niet aan. De aanwezigheid van een nagebootste stoornis is wel een psychiatrische stoornis, maar geeft geen aanleiding tot aanpassing van de FML of het aannemen van een urenbeperking.
15. In beroep ziet [verzekeringsarts] [5] in de nieuw ingebrachte medische info [6] van eiser wederom geen reden voor een ander standpunt. Zij schrijft dat eiser onveranderd schimmen en stemmen ziet, zoals ook [psychiater 2] heeft beschreven. Er blijkt geen wijziging in het psychiatrisch toestandsbeeld ten opzichte van 1 november 2017. Ook bevestigt deze informatie volgens [verzekeringsarts] het beeld dat eiser bovenal erkenning wil van zijn ziekterol.
Standpunt behandelende artsen van eiser
16. Uit de eiser overgelegde informatie van eisers behandelaren [behandelaar 1] en [behandelaar 2] blijkt dat zij een anders standpunt hanteren. Zij beschrijven dat wel dat sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening. [behandelaar 1] is in de lange begeleiding van eiser uiteindelijk tot de conclusie gekomen op grond van het vaststellen van hallucinaties en waandenkbeelden, dat er sprake is van een psychotische stoornis. [behandelaar 1] ziet dit bevestigd omdat antipsychotica alleen hierop werkzaam blijken te zijn. [B] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij GGZ Centraal hanteert evenals [behandelaar 1] de visie dat de klachten van eiser, waaronder de hallucinaties, de eerder gestelde diagnose: 298.9 Ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis bevestigen.
Rapport onafhankelijke deskundige [psychiater 1]
17. Het bleef voor de rechtbank op grond van de stukken en wat tijdens de zitting is besproken onduidelijk of de in dit dossier betrokken artsen bij het beoordelen van het ziektebeeld van eiser elkaar tegen spreken of juist aanvullend aan elkaar rapporteren. De rechtbank zag daarin aanleiding om psychiater [psychiater 1] , als onafhankelijke deskundige te benoemen. Het gaat om het beantwoorden van de vragen die door [verzekeringsarts] ook aan [psychiater 2] zijn gesteld: Is bij eiser sprake is van psychopathologie? Tot welke diagnose volgens DSM 5 per 1 maart 2019 moet dit leiden. Welke gevolgen zou dit voor eiser hebben voor het dagelijks functioneren?
18. [psychiater 1] heeft eiser gezien op 2 maart 2020 voor de psychiatrische expertise. Zij heeft informatie opgevraagd en gekregen van behandelaar [B] van GGZ Centraal. [psychiater 1] schrijft in haar rapport van 6 mei 2020 [7] , kort weergegeven, dat bij eiser kan worden gesproken van een man die al vanaf zijn jeugd kampt met psychische klachten als gevolg van traumatische gebeurtenissen in zijn kindertijd. Tijdens haar onderzoek staan voornamelijk psychotische verschijnselen op de voorgrond. Eiser heeft last van stemmen en beschrijft hallucinatoire verschijnselen, is achterdochtig en heeft waanachtige overtuigingen. Eiser gebruikte op 1 maart 2019 meer sederende medicatie dan nu tijdens het onderzoek van [psychiater 1] . [psychiater 1] merkt op dat de gesignaleerde symptomen bij eiser een klinisch significante lijdensdruk veroorzaken en hem beperkingen opleveren in het dagelijks functioneren. [psychiater 1] komt ook tot de diagnose volgens de DSM-5 criteria: 298.9, ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. [psychiater 1] merkt op dat deze classificatie ook op de datum in geding (1 maart 2019), al sprake was. Daarbij classificeert zij het ziektebeeld als ernstig, omdat eiser ernstig wordt beperkt in zijn dagelijks functioneren en daarbij een hoge lijdensdruk wordt gezien. Zij vermeldt dat beperkingen kunnen worden vastgesteld in persoonlijk functioneren namelijk op concerteren van de aandacht, zijnde een matige beperking in het algemeen en een ernstige beperking ten aanzien van werken in risicovolle situaties. Op het gebied van sociaal functioneren vermeldt zij beperkingen op eigen gevoelens uiten, matige beperking, emotionele problemen hanteren van anderen, ernstige beperking en op omgaan met conflicten, matige beperking.
Reactie [verzekeringsarts]
19.[verzekeringsarts] heeft naar aanleiding van het rapport van [psychiater 1] op 13 juli 2020 aanvullend gerapporteerd. Zij kan [psychiater 1] niet in haar diagnose volgen. Volgens [verzekeringsarts] zijn er geen aanwijzingen dat op de datum in geding sprake was van de door [psychiater 1] gestelde diagnose. Eiser heeft zich bij [psychiater 1] op een geheel andere wijze gepresenteerd dan bij [psychiater 2] , kennelijk omdat tijdens het onderzoek van [psychiater 1] geen sprake was van oversedatie. [verzekeringsarts] meent dat [psychiater 1] de stelling van [psychiater 2] dat geen sprake is van een psychotisch toestandsbeeld niet heeft weerlegd en dat had wel voor de hand gelegen. Blanken sluit in haar onderzoek volgens [verzekeringsarts] , ook te veel aan bij de door eiser tijdens het onderzoek geclaimde klachten. [verzekeringsarts] vindt rapport van [psychiater 1] daarom geen goede onderbouwing om de belastbaarheid van eiser te herzien.
Reactie eiser
20. Eiser heeft bij brief van 14 juli 2020 gereageerd op het rapport van [psychiater 1] . Hij kan zich in het rapport vinden. Het rapport ondersteunt het standpunt van eiser dat de klachten van eiser ernstiger zijn en de beperkingen door verweerder zijn onderschat.
Omdat de FML daarmee geen juiste weergave oplevert van de belastbaarheid van eiser moet ook worden betwijfeld of de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden.

De beoordeling van de rechtbank

21. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgrond dat sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis en dat zijn beperkingen zijn onderschat, slaagt. Zij legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
22. De rechtbank is van oordeel dat het psychiatrisch onderzoek van [psychiater 1] , zorgvuldig en volledig is. Volgens vaste rechtspraak wordt het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd [8] . Van feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, is de rechtbank niet gebleken. [psychiater 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank overtuigend gemotiveerd dat ervan uit moet worden gegaan dat op de datum in geding al sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis die meer beperkingen voor eiser met zich bracht dan die door verweerder zijn aangenomen. Meer specifiek betekent dit dat de rechtbank het oordeel van [psychiater 1] dat beperkingen op concentreren van de aandacht, zijnde een matige beperking in het algemeen en een ernstige beperking ten aanzien van werken in risicovolle situaties; op eigen gevoelens uiten, matige beperking; emotionele problemen hanteren van anderen, ernstige beperking en op omgaan met conflicten, matige beperking op eiser van toepassing zijn, volgt.
De rechtbank constateert dat de in de FML aangenomen beperking op item ‘persoonlijk functioneren’, te weten aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (in verband met medicatiegebruik niet op hoogte, niet met gevaarlijke machines), deels overeenkomt met de door [psychiater 1] genoemde beperking concentreren van de aandacht.
23. Dat [verzekeringsarts] in het deskundigenrapport van [psychiater 1] geen reden vindt om haar standpunt aan te passen volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt dat zowel de behandelaren van eiser, en daarbij nu ook [psychiater 1] , concluderen dat sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis. Dat [psychiater 2] en psycholoog [psycholoog] [9] twijfelen aan de objectiveerbaarheid van de klachten en spreken van aggravatie en malignering, is door [psychiater 1] weersproken. Zij merkt op dat voor wat betreft de objectiveerbaarheid van de klachten kan worden gesteld dat het verhaal van eiser plausibel overkomt, geen duidelijke inconsistenties bevat, ook niet ten aanzien van de meegezonden informatie en congruent is met de meegezonden bevindingen in het door haar verrichte psychiatrisch onderzoek. De behaalde score op de symptoomvaliditeitstest impliceert dat er weliswaar aanwijzingen zijn voor aanzetten van klachten (aggraveren). Echter meldt zij daarbij dat de symptoomvaliditeitstest gezien het psychotisch toestandsbeeld niet betrouwbaar geïnterpreteerd kan worden. Daarbij heeft [psychiater 2] in zijn rapport opgemerkt dat als eiser niet overgesedeerd is hij in staat kan worden geacht tot redelijk functioneren. Dat eiser tijdens het onderzoek bij [psychiater 1] nu blijkbaar minder gesedeerd was en toch een ernstig beeld liet zien, ontkracht deze opvatting van [psychiater 2] . Dat het onderzoek van [psychiater 1] in verhouding tot het onderzoek van [psychiater 2] teveel gebaseerd zou zijn op de actuele claimklachten van eiser, is onvoldoende om de rechtbank te doen twijfelen aan de bevindingen van [psychiater 1] , vooral ook omdat de behandelaren van eiser tot dezelfde diagnose als [psychiater 1] zijn gekomen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

24. De rechtbank stelt vast dat, gelet op het voorgaande, de medische beoordeling, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, niet juist is gebleken. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering en is dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op wat hierna wordt overwogen wordt daarom niet meer toegekomen aan een beoordeling van de zorgvuldigheid en arbeidskundige gronden.
25. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor de verdere besluitvorming een nadere medische en arbeidskundige beoordeling van verweerder vereist is. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van dertien weken.

De proceskosten

26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van een inhoudelijke schriftelijke zienswijze na het verslag van een deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
28. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het arbeidsdeskundige Overduin uitgebracht rapport. Uit de door eiser overgelegde factuur van 7 maart 2019 blijkt dat deze kosten totaal € 574,75 (inclusief BTW) bedragen. De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Bij de beantwoording van de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Aan dit criterium is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
29. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.176,75 (€ 1.602,- + € 574,75).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen dertien weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.176,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.DC Verzuimdiagnostiek; Psychiatrische expertise; [psychiater 2] , psychiater.
2.Brief van 15 augustus 2018; GGZ Centraal; [B] , Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige (SPV)
3.Landelijke Expertisebalie: Arbeidsdeskundige Expertise; [A] ; 19 maart 2019.
4.Brief 15 augustus 2018; GGZ Centraal; [B] (SPV), GGZ Central; evaluatie aanmelding crisiszorg GGZ Centraal; 5 juli 2018; [C] , Brief 26 juni 2018; reactie op expertise [psychiater 2] ; [behandelaar 1] ; psychiater,
5.Rapporten van [verzekeringsarts] van 7 mei 2019 en 8 oktober 2019
6.Medisch dossier van eiser; GGZ Centraal; 30 september 2019 en recent medicatieoverzicht.
7.[medische expertise] ; [psychiater 1] ; psychiater; rapport 6 mei 2019.
8.Zie bijvoorbeeld de uitpsraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019;2346.
9.Expertise in opdracht van UWV, 15 augustus 2018, [psycholoog] , psycholoog