In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, die op 11 december 2020 was gedaan. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 21 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet aangetekend, waarbij hij stelde dat zijn bezwaar tijdig was ingediend en dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de aanslag correct was verzonden.
De zitting vond plaats op 24 januari 2022 via een Skypeverbinding, waarbij de gemachtigde van de opposant aanwezig was, maar de heffingsambtenaar niet. De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak van 21 juli 2021 in stand kon blijven, omdat de opposant niet kon aantonen dat zijn bezwaar tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat zelfs als het bezwaar op 8 maart 2020 was ontvangen, het alsnog niet op tijd was ingediend. De rechtbank verwierp ook het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht, omdat de opposant niet voldoende financiële gegevens had overgelegd.
De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de eerdere uitspraak te herzien en verklaarde het verzet ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de periode tussen het indienen van het beroep en de uitspraak in de verzetprocedure niet meer dan anderhalf jaar bedroeg. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden en dat de uitspraak openbaar zou worden gemaakt.