ECLI:NL:RBMNE:2022:2844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
21/385-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak op bezwaar inzake heffingen gemeente Amersfoort

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, die op 11 december 2020 was gedaan. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 21 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet aangetekend, waarbij hij stelde dat zijn bezwaar tijdig was ingediend en dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de aanslag correct was verzonden.

De zitting vond plaats op 24 januari 2022 via een Skypeverbinding, waarbij de gemachtigde van de opposant aanwezig was, maar de heffingsambtenaar niet. De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak van 21 juli 2021 in stand kon blijven, omdat de opposant niet kon aantonen dat zijn bezwaar tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat zelfs als het bezwaar op 8 maart 2020 was ontvangen, het alsnog niet op tijd was ingediend. De rechtbank verwierp ook het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht, omdat de opposant niet voldoende financiële gegevens had overgelegd.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de eerdere uitspraak te herzien en verklaarde het verzet ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de periode tussen het indienen van het beroep en de uitspraak in de verzetprocedure niet meer dan anderhalf jaar bedroeg. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden en dat de uitspraak openbaar zou worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/385-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 11 december 2020 van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort.
In de uitspraak van 21 juli 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022 via een Skypeverbinding. Namens opposant heeft zijn gemachtigde deelgenomen.
De heffingsambtenaar is niet verschenen (met bericht van verhindering).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 21 juli 2021 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze verzetsprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2021 in stand kan blijven Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2021 niet juist omdat hij het bezwaar wel op tijd heeft ingediend. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gestempeld op 13 mei 2020. De email die opposant gestuurd heeft op 6 juni 2020 is niet beantwoord. De heffingsambtenaar moet aantonen dat de aanslag juist is verstuurd. Het adres waarnaar de aanslag is gestuurd is een oud adres. Het verzet dient gegrond te worden verklaard. Opposant doet (nogmaals) een beroep op betalingsonmacht/verzoek om uitstel voor de betaling van het griffierecht. Ook maakt opposant wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn aanspraak op immateriële schadevergoeding.
4. De rechtbank volgt opposant niet in zijn stelling dat het bezwaar niet te laat is ingediend. Zelfs als de rechtbank ervanuit zou gaan dat de aanslag opposant pas op 8 maart 2020 (datum dagtekening bezwaarschrift) zou hebben bereikt en daarmee de bezwaartermijn zou aanvangen, had het bezwaar op 21 april 2020 bij verweerder ingediend moeten zijn. De stelling van opposant dat de heffingsambtenaar alleen heeft gestempeld op 13 mei 2020, daarmee suggererend dat de heffingsambtenaar het bezwaar al eerder heeft ontvangen, slaagt niet. Op de kopie van de envelop die in het dossier zit staat een poststempel van 12 mei 2020.
Tijdig beroep op betalingsonmacht/verzoek uitstel betaling griffierecht
4. Er is (op tijd) een beroep op betalingsonmacht en een verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht gedaan. Dit verzoek is op 20 mei 2021 afgewezen omdat het niet was onderbouwd met (financiële) gegevens van opposant, maar van de gemachtigde. Voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht is echter de financiële positie van de gemachtigde niet relevant. Het is namelijk opposant die het griffierecht uiteindelijk moet voldoen, dus het gaat er om dat opposant inzichtelijk maakt dat hij het griffierecht niet kan betalen.
5. De gemachtigde van opposant heeft in de verzetprocedure opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposant dit ook al tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan, de rechtbank dit verzoek bij brief van 20 mei 2021 terecht heeft afgewezen en het niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
6. Voor het overige heeft opposant in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
7. Opposant heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van
19 februari 2016 [1] en in zijn latere uitspraken.
8. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dat wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als er geen toereikende machtiging is overlegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 [2] . Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet overleggen van een toereikende machtiging.
9. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposant ontvangen op 21 januari 2021. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
10. Ter informatie aan opposant deelt de rechtbank nog mee dat met betrekking tot de dubbele betalingen van het griffierecht opposant contact dient op te nemen met het Landelijk Diensten Centrum voor de Rechtspraak.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het verzet ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum ervan beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.