ECLI:NL:RBMNE:2022:2842

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
20/2846-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens ontbreken machtiging

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetsprocedure. De opposant, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had verzet aangetekend tegen de uitspraak van 2 augustus 2021, waarin zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van een toereikende machtiging. De zitting vond plaats via een Skypeverbinding op 24 januari 2022, waarbij de heffingsambtenaar niet aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de beoordeling in deze verzetsprocedure beperkt was tot de vraag of de eerdere uitspraak in stand kon blijven. De opposant stelde dat hij wel degelijk een machtiging had overgelegd, maar de rechtbank concludeerde dat er geen toereikende machtiging was ingediend. De rechtbank had de gemachtigde eerder in de gelegenheid gesteld om een correcte machtiging te overleggen, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank benadrukte dat het aan de gemachtigde was om ervoor te zorgen dat de machtiging voldeed aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de periode tussen de indiening van het beroepschrift en de uitspraak in de verzetprocedure niet meer dan anderhalf jaar bedroeg, waardoor er geen aanleiding was voor het toekennen van immateriële schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/2846-V, UTR 20/4473-V en UTR 20/4474-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 op het verzet van

mr. D.A.N. Bartels MRE, veronderstellenderwijs handelend namens

[opposant] ,te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 2 juli 2020 van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort.
In de uitspraak van 2 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een toereikende machtiging.
Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden via een Skypeverbinding op 24 januari 2022. Mr. D.A.N. Bartels heeft deelgenomen.
De heffingsambtenaar heeft niet deelgenomen (met bericht van verhindering).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 2 augustus 2021 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze verzetsprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2021 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2021 niet juist, omdat hij wel een machtiging heeft overlegd. Dat is de enige machtiging die hij heeft. Op de tweede brief heeft hij niet gereageerd omdat hij, omdat de rechtbank het dossier inmiddels had gesplitst, ervan uit kon gaan dat de machtiging akkoord was. Opposant maakt bezwaar tegen de ambtshalve splitsing en doet (nogmaals) een beroep op betalingsonmacht/verzoek om uitstel voor de betaling van het griffierecht. Ook maakt opposant wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn aanspraak op immateriële schadevergoeding.
4. Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Awb staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft Bartels bij brief van 13 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken een machtiging in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [opposant] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van
28 augustus 2020 heeft Bartels hierop gereageerd en een volmacht naar de rechtbank gestuurd. Op de volmacht stond geen naam van de volmachtgever en de handtekening van de volmachtgever is niet leesbaar. Bij brief van 28 juni 2021 is Bartels nogmaals in de gelegenheid gesteld om een machtiging in te dienen, waarin is aangegeven dat niet duidelijk is wie de overlegde volmacht heeft ondertekend en wordt aangegeven dat Bartels een machtiging moet overleggen waarop ook de naam van volmachtgever vermeld staat. Hierop heeft Bartels niet gereageerd. De opmerking van Bartels dat dit de enige machtiging is die hij heeft voegt niets toe. Als professioneel gemachtigde weet Bartels waaraan een machtiging dient te voldoen. Het is dan ook aan hem om bij zijn cliënt een juiste machtiging te vragen. Ook de stelling van Bartels dat hij ervan uit ging dat de machtiging akkoord was omdat het dossier inmiddels was gesplitst slaagt niet. Het al dan niet splitsen van een dossier heeft niets te maken met het voldoen aan de ontvankelijkheidsvereisten.
5. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overlegd. Bartels heeft geen goede reden gegeven waarom hij die, ondanks verzoeken van de rechtbank, niet heeft overlegd.
Splitsing
6. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van 7 augustus 2020 betrekking heeft op de WOZ-waarde van diverse objecten. Om die reden is op 1 december 2020 een splitsingsbrief verzonden. De rechtbank heeft alleen in de hoofdzaak griffierecht geheven. De stelling van opposant dat de rechtbank om oneigenlijke redenen de zaak administratief heeft gesplitst leidt niet tot een ander oordeel omdat opposant hierdoor niet in haar belangen wordt geschaad.
Tijdig beroep op betalingsonmacht/verzoek uitstel betaling griffierecht
7. Er is (op tijd) een beroep op betalingsonmacht en een verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht gedaan. Dit verzoek is op 17 februari 2021 afgewezen omdat het niet was onderbouwd met (financiële) gegevens van opposant, maar van de gemachtigde. Voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht is echter de financiële positie van de gemachtigde niet relevant. Het is namelijk opposant die het griffierecht uiteindelijk moet voldoen, dus het gaat er om dat opposant inzichtelijk maakt dat hij het griffierecht niet kan betalen.
8. De gemachtigde van opposant heeft in de verzetprocedure opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposant dit ook al tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan, de rechtbank dit verzoek bij brief van 17 februari 2021 terecht heeft afgewezen en het niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
9. Voor het overige heeft opposant in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
10. Opposant heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van
19 februari 2016 [1] en in zijn latere uitspraken.
11. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dat wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als er geen toereikende machtiging is overlegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 [2] . Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet overleggen van een toereikende machtiging.
12. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposant ontvangen op 10 augustus 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het verzet ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum ervan beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.