In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 7 september 2021, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Opposante had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 28 januari 2021. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. Opposante ging in verzet, stellende dat er twee betalingen waren gedaan, maar dat door een fout slechts één betaling was verwerkt.
Tijdens de zitting op 24 januari 2022, die via Skype plaatsvond, was de gemachtigde van opposante aanwezig, maar opposante zelf niet. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat opposante het griffierecht niet volledig had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingsherinnering op 27 juni 2021 was verzonden en dat de gemachtigde deze op 29 juni 2021 had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat opposante niet in verzuim was geweest, maar dat de gedeeltelijke betaling niet voldeed aan de vereisten voor ontvankelijkheid.
De rechtbank heeft ook het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van betaling afgewezen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de griffierechtnota correct was geadresseerd aan de gemachtigde en dat de informatie op de nota voldoende was om te weten om welke zaak het ging. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding van de termijn in deze procedure. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.