ECLI:NL:RBMNE:2022:2841

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
21/730-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 7 september 2021, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Opposante had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 28 januari 2021. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. Opposante ging in verzet, stellende dat er twee betalingen waren gedaan, maar dat door een fout slechts één betaling was verwerkt.

Tijdens de zitting op 24 januari 2022, die via Skype plaatsvond, was de gemachtigde van opposante aanwezig, maar opposante zelf niet. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat opposante het griffierecht niet volledig had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingsherinnering op 27 juni 2021 was verzonden en dat de gemachtigde deze op 29 juni 2021 had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat opposante niet in verzuim was geweest, maar dat de gedeeltelijke betaling niet voldeed aan de vereisten voor ontvankelijkheid.

De rechtbank heeft ook het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van betaling afgewezen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de griffierechtnota correct was geadresseerd aan de gemachtigde en dat de informatie op de nota voldoende was om te weten om welke zaak het ging. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding van de termijn in deze procedure. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 730-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 op het verzet van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 28 januari 2021.
In de uitspraak van 7 september 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 24 januari 2021. Opposante is zelf niet verschenen, maar zijn gemachtigde wel. De BGHU is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 september 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposante het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 7 september 2021 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 7 september 2021 niet juist omdat er twee betalingen gedaan zijn, één van € 3,60 en één van € 6,40, terwijl op de herinnering maar één betaling is verwerkt. Het griffierecht is deels betaald als gevolg van een invoer-/typefout. Verder wordt er een beroep gedaan op betalingsonmacht. In de (aanvullende) verzetschriften van 30 december 2021 en 13 januari 2022 heeft opposante aangevoerd dat op de griffierechtnota niet het volledige adres van het object is vermeld en dat om die reden geen tijdige en correcte betaling kon worden verricht. Ook heeft de gemachtigde in privé een griffierechtnota ontvangen en is de nota ten onrechte niet op naam van opposante gesteld. Opposante heeft, onder het overleggen van verschillende stukken van verschillende gerechten, gewezen op de landelijke praktijk inzake de adressering van griffierechtnota’s. Daarnaast heeft opposante verwezen naar meerdere andere uitspraken waarin verzetten in soortgelijke zaken gegrond zijn verklaard. Het betreft onder meer een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 april 2019 (kenmerk BK-18/00984) en een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2559).
Daarnaast verwijst gemachtigde van opposante in zijn brief van 13 januari 2022 naar uitspraken van rechtbank Noord-Nederland waarin de verzetten gegrond zijn verklaard omdat – samengevat – gemachtigde stelt wel de eerste nota’s betaald te hebben en er geen creditnota’s zijn verzonden. Vanwege het ontbreken van nadere gegevens zijn de verzetten gegrond verklaard.
4. De rechtbank stelt vast dat met dagtekening 27 juni 2021 een aangetekende betalingsherinnering naar de gemachtigde van opposante is verzonden, met het verzoek om het verschuldigde griffierecht van € 360,- binnen vier weken te voldoen. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald. De rechtbank heeft via de Track&Trace van PostNL vastgesteld dat de brief van
27 juni 2021 door of namens de gemachtigde van opposante is ontvangen op
29 juni 2021. Nu de gemachtigde van opposante de betalingsherinnering heeft ontvangen, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
5. Beoordeeld moet worden of aan het niet (op tijd) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opposante terzake niet in verzuim is geweest.
Verwijzing naar uitspraken rechtbank Noord-Nederland/gedeeltelijke betalingen
6. In reactie op de verwijzing van opposante naar de recente uitspraken van Rechtbank Noord-Nederland merkt de rechtbank op dat opposante twee deelbetalingen heeft gedaan op de nota. Het griffierecht is niet volledig betaald. Dit heeft opposant ter zitting bevestigd. De uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland zien op de situatie dat opposante de nota geheel heeft betaald. De verzetsgrond slaagt dan ook niet. Dat er op de herinneringsnota maar één van de deelbetalingen is meegenomen en dat er in de uitspraak van 7 september 2021 niets wordt vermeld met betrekking tot de gedeeltelijke betalingen mag dan zo zijn, daarmee is opposante niet in haar belangen geschaad. Een gedeeltelijke betaling of het niet betalen van het griffierecht leiden beiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroepschrift. De opmerking van opposante dat er twee maal een deelbetaling is gedaan door een schrijf- of typefout doet hier niets aan af. Het is de verantwoordelijkheid van opposante om op tijd het gehele griffierecht te voldoen.
Tenaamstelling en gegevens griffierechtnota
7. Opposante heeft voorts aangevoerd dat de griffierechtnota op zijn naam gesteld had moeten worden en niet op naam van zijn gemachtigde in privé. De gemachtigde heeft in de beroepsprocedure verzocht om de nota aan te passen. Volgens de gemachtigde willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van nota’s wel in.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering aan mr. D.A.N. Bartels zijn verzonden naar het postadres van zijn [bedrijf 1] .. Nu in de overlegde machtiging is vermeld dat de machtiging is verstrekt om [bedrijf 1] in de persoon van mr. D.A.N. Bartels de mogelijkheid en toestemming te geven om voor de belangen van opposante op te komen, acht de rechtbank de tenaamstelling van de nota en herinnering en de adressering juist.
9. De rechtbank stelt verder vast dat op zowel de griffierechtnota als de betalingsherinnering onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep (UTR 21/760) is vermeld en de namen van opposante en verweerder. In de griffierechtnota en de betalingsherinnering is verder vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank stelt voorop dat wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, de correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde loopt. Dat het voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde van opposante beter uit zou komen indien de nota anders zou zijn vormgegeven of meer informatie zou bevatten, maakt niet dat de nota onjuist is. Er staat voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat. Het ligt vervolgens op de weg van de gemachtigde, die namens opposante het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen en opposante alle daarvoor benodigde informatie te verschaffen. Dat de gemachtigde die over deze informatie beschikt, dat heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere praktische werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze zonder meer te volgen.
10. Er is (op tijd) een beroep op betalingsonmacht en een verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht gedaan. Dit verzoek is op 15 juni 2021 afgewezen omdat het niet was onderbouwd met (financiële) gegevens van opposante, maar van de gemachtigde. Voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht is echter de financiële positie van de gemachtigde niet relevant. Het is namelijk opposante die het griffierecht uiteindelijk moet voldoen, dus het gaat er om dat opposante inzichtelijk maakt dat hij het griffierecht niet kan betalen.
11. De gemachtigde van opposante heeft in de verzetprocedure opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposante dit ook al tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan, de rechtbank dit verzoek bij brief van 15 juni 2021 terecht heeft afgewezen en het niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
12. Voor het overige heeft opposante in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
13. Opposante heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van
19 februari 2016 [1] en in zijn latere uitspraken.
14. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dat wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als er geen toereikende machtiging is overlegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 [2] . Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet overleggen van een toereikende machtiging.
15. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposante ontvangen op 9 februari 2021. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het verzet ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum ervan beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.