ECLI:NL:RBMNE:2022:2840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
21/1413-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 27 september 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De opposant had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 4 februari 2021. De zitting vond plaats via Skype op 24 januari 2022, waarbij de opposant zelf niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De BGHU was afwezig met een bericht van verhindering.

De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de opposant het griffierecht niet op tijd had betaald. De rechtbank had geen twijfel over de uitkomst van de zaak en kon daarom zonder zitting uitspraak doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant voerde aan dat hij in verwarring was door het ontvangen van meerdere nota's en dat hij niet wist welke hij moest betalen. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie op de nota's voldoende was om te begrijpen om welke zaak het ging en dat het de verantwoordelijkheid van de opposant was om contact op te nemen met de rechtbank als hij twijfels had.

Daarnaast werd het verzoek van de opposant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de termijn in deze procedure. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1413-V, UTR 21/1415-V, UTR 21/1417-V t/m UTR 21/1423-V en UTR 21/1425-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2022 op het verzet van

[opposant] , opposant,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 4 februari 2021.
In de uitspraak van 27 september 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 24 januari 2021. Opposant is zelf niet verschenen, maar zijn gemachtigde wel. De BGHU is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 27 september 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 27 september 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 27 september 2021 niet juist omdat er twee nota’s zijn verzonden en hij niet wist welke hij moest betalen. De omschrijvingen op de nota’s zijn niet duidelijk en niet consistent. Opposant verwijst ook naar uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland waarin de verzetten gegrond zijn verklaard omdat – samengevat – gemachtigde stelt wel de eerste nota’s betaald te hebben en er geen creditnota’s zijn verzonden. Vanwege het ontbreken van nadere gegevens zijn de verzetten gegrond verklaard. Opposant maakt bezwaar tegen het ambtshalve splitsen. Daarnaast is er ook een nota gestuurd in zaak UTR 21/1417. Opposant doet een beroep op betalingsonmacht/verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht. Ook maakt opposant aanspraak op immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
4. De rechtbank stelt vast dat met dagtekening 23 mei 2021 een aangetekende betalingsherinnering naar de gemachtigde van opposant is verzonden, en dat met dagtekening 9 juli 2021 – na het afwijzen van het beroep op betalingsonmacht/verzoek om uitstel van betaling – nogmaals een aangetekende herinneringsnota is verstuurd met het verzoek om het verschuldigde griffierecht van € 49,- binnen vier weken te voldoen. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald. Op de herinneringsnota van 23 mei 2021 staat als kenmerk vermeld [adres] en op de herinneringsnota van 9 juli 2021 staat geen kenmerk van gemachtigde vermeld.
5. Beoordeeld moet worden of aan het niet (op tijd) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opposant terzake niet in verzuim is geweest.
Tenaamstelling en gegevens griffierechtnota
6. De rechtbank stelt vast dat op beide betalingsherinneringen onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep (UTR 21/1413) is vermeld en de namen van opposant en verweerder. In de griffierechtnota en de betalingsherinnering is verder vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. Dat het voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde van opposant beter uit zou komen indien de nota anders zou zijn vormgegeven of meer informatie zou bevatten, maakt niet dat de nota onjuist is. Er staat voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat. Dat opposant omdat hij twee nota’s heeft gehad daardoor niet wist welke hij moest betalen zou kunnen. Het had in dat geval echter op de weg van opposant gelegen om contact met het LDCR of de rechtbank op te nemen. Dat opposant er voor heeft gekozen om dan maar geen enkele nota te betalen en het beroep daarom niet-ontvankelijk is verklaard, komt voor rekening en risico van opposant.
Verwijzing naar uitspraken rechtbank Noord-Nederland/gedeeltelijke betalingen
7. In reactie op de verwijzing van opposant naar de recente uitspraken van Rechtbank Noord-Nederland merkt de rechtbank op dat dit geen invloed heeft op deze zaak. Of een verzet op grond van voornoemde uitspraken gegrond wordt verklaard kan alleen worden betaald op het moment dat opposant aantoont in elk geval één van de verzonden nota’s te hebben betaald.
Ambtshalve splitsing
8. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van 18 maart 2021 betrekking heeft op de WOZ-waarde van diverse objecten. Om die reden is op 16 april 2021 een splitsingsbrief verzonden. In dit geval is er per abuis ook een nota verzonden in zaak 21/1417. Dit had niet moeten gebeuren omdat de rechtbank alleen in de hoofdzaak griffierecht heft. Als opposant hierdoor (nog meer) in de war was geraakt had het – zoals eerder aangegeven – op de weg van opposant gelegen hierover contact op te nemen. Daarnaast heeft het niet betalen van de nota in de zaak 21/1417 geen consequenties voor de uitkomst. Ook de stelling van opposant dat de rechtbank om oneigenlijke redenen de zaak administratief heeft gesplitst leidt niet tot een ander oordeel omdat opposant hierdoor niet in haar belangen wordt geschaad.
Beroep op betalingsonmacht/verzoek om uitstel van betaling
9. Er is (op tijd) een beroep op betalingsonmacht en een verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht gedaan. Dit verzoek is op 7 juli 2021 afgewezen omdat het niet was onderbouwd met (financiële) gegevens van opposant, maar van de gemachtigde. Voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om uitstel van het betalen van griffierecht is echter de financiële positie van de gemachtigde niet relevant. Het is namelijk opposant die het griffierecht uiteindelijk moet voldoen, dus het gaat er om dat opposant inzichtelijk maakt dat hij het griffierecht niet kan betalen.
10. De gemachtigde van opposant heeft in de verzetprocedure opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposant dit ook al tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan, de rechtbank dit verzoek bij brief van 7 juli 2021 terecht heeft afgewezen en het niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
12. Voor het overige heeft opposant in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
13. Opposant heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van
19 februari 2016 [1] en in zijn latere uitspraken.
14. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dat wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als er geen toereikende machtiging is overlegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016 [2] . Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet overleggen van een toereikende machtiging.
15. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposant ontvangen op 19 maart 2021. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het verzet ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum ervan beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.