ECLI:NL:RBMNE:2022:2817

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
UTR 19/1756 en UTR 19/3265
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen besluiten Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2022 uitspraak gedaan over de proceskosten na de intrekking van het beroep door verzoekster tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. De verzoekster had in eerdere besluiten van de Belastingdienst over het kindgebonden budget en de huurtoeslag over de jaren 2012 tot en met 2017 bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft de beroepen op 26 september 2019 behandeld, maar het onderzoek werd heropend op 4 november 2019 in afwachting van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Na de herziening van de besluiten door de Belastingdienst op 1 maart 2022, heeft verzoekster haar beroepen ingetrokken tijdens de zitting op 1 juli 2022, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De Belastingdienst heeft aangegeven bereid te zijn om drie punten aan proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en de kosten vastgesteld op € 2.277,-, alsmede het griffierecht van € 94,- aan verzoekster te vergoeden. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de primaire besluiten onrechtmatig waren en dat de verzoekster recht had op vergoeding van de gemaakte proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/1756 en UTR 19/3265
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaken tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] ).

Procesverloop

In de besluiten van 20 juli 2017 (primaire besluiten I) heeft verweerder het kindgebonden budget en de huurtoeslag van verzoekster over de jaren 2012 tot en met 2015 definitief berekend.
In de besluiten van 31 december 2018 (primaire besluiten II) heeft verweerder het kindgebonden budget over de jaren 2016 en 2017 definitief berekend.
In het besluit van 17 april 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen de primaire besluiten I ongegrond verklaard.
In het besluit van 17 juli 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen de primaire besluiten II ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. [1]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 september 2019 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 4 november 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropent en de beroepen aangehouden in afwachting van een hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
De CRvB heeft op 23 februari 2021 uitspraak gedaan [2] en de ABRvS op 26 januari 2022 [3] .
Verzoekster heeft gereageerd op deze uitspraken en wat dit betekent voor de beroepsprocedures.
Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de ABRvS op 1 maart 2022 de bestreden besluiten I en II herzien en het bezwaar gegrond verklaard.
Verzoekster heeft de beroepen gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] .
Op de zitting heeft verzoekster de beroepen ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de door haar gemaakt proceskosten.
Verweerder heeft op de zitting meegedeeld dat hij bereid is om drie punten aan proceskosten te vergoeden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan op het verzoek.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.277,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 94,- aan verzoekster te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder is tegemoetgekomen aan de beroepen van verzoekster. Op de zitting heeft verweerder erkend dat de primaire besluiten onrechtmatig zijn. Vervolgens heeft verzoekster op de zitting de beroepen ingetrokken met het verzoek om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. Verweerder heeft op de zitting meegedeeld dat hij bereid is om voor de beroepsprocedures drie punten aan proceskosten te vergoeden. Over de proceskosten van de bezwaarprocedures heeft verweerder erop gewezen dat hij hiervoor in het nieuwe besluit van 1 maart 2022 al één punt heeft toegekend.
3. De rechtbank wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten toe. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 26 september 2019 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 1 juli 2022 met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Er wordt voor beide beroepsprocedures (dus met zaaknummers 19/1756 én 19/3265) één vergoeding toegekend, omdat deze worden aangemerkt als samenhangende zaken.
4. In het nieuwe besluit van 1 maart 2022 heeft verweerder al een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Voor zover verweerder de toegekende vergoeding voor de bezwaarfase nog niet heeft betaald, wordt verweerder opgedragen dit alsnog te doen.
5. Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 94,- moet vergoeden (€ 47,- per beroepsprocedure).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2022 door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het besluit van 17 april 2019 is geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/1756. Het beroep teen het besluit van 17 juli 2019 is geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/3265.