Totstandkoming van de besluiten
Verweerder heeft op 11 juni 2019 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een hondenkennel aan de [adres] in [woonplaats] . Eisers zijn tegen de komst van die hondenkennel en hebben tegen het besluit eerst beroep bij de rechtbank en daarna hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ingesteld. De procedure bij de ABRvS loopt nog en eisers hebben in dat kader twee Wob-verzoeken ingediend die gaan over de hondenkennel. Deze Wob-verzoeken zijn vooral bedoeld om inzichtelijk te krijgen hoe de besluitvorming rond de vergunningverlening van de hondenkennel precies is verlopen en om die informatie te kunnen betrekken bij de hoger beroepsprocedure.
In het besluit op bezwaar van 20 oktober 2020heeft verweerder zijn primaire besluit van 10 juli 2019gehandhaafd. Dit besluit gaat - onder andere - over 42
e-mailberichten die betrekking hebben op de hondenkennel en die vallen onder onderdeel C van het Wob-verzoek van eisers van 24 april 2019. In onderdeel C van dat verzoek hebben eisers - kort samengevat - verzocht om directe en indirecte communicatie tussen de vergunningaanvrager en diens gemachtigden enerzijds en de gemeente anderzijds en de onderlinge communicatie tussen ambtenaren/wethouders en het college van burgemeester en wethouders inzake bestemmingplan [adres] , zienswijzen, ambtelijke adviezen etcetera. Verweerder heeft echter al eerder op 3 juli 2019een besluit genomen over diezelfde 42 e-mailberichten, omdat deze berichten ook vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van 11 april 2019. In een daaropvolgend besluit op bezwaar van 22 oktober 2020,dat dus ging over het besluit van 3 juli 2019, heeft verweerder deze e-mailberichten alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het beroep met nummer UTR 20/4367 gaat over het besluit van 20 oktober 2020, maar gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het beroep ook gericht tegen het aanvullende besluit van 22 oktober 2020, waarin verweerder een ander standpunt over de 42 e-mailberichten heeft ingenomen, dat niet geheel aan het bezwaar tegemoet kwam.
3. Verweerder heeft in het besluit van 30 oktober 2020vermeld dat hij nog 531
e-mailberichten heeft gevonden die onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken van eisers vallen. Verweerder heeft over de openbaarmaking daarvan beslist in dit besluit. Gelet op een eerdere uitspraak van deze rechtbank van 2 oktober 2020 dat gaat over het beroep van eisers tegen het niet-tijdig beslissen van verweerder, is het besluit van 30 oktober 2020 een besluit op bezwaar.Het beroep met nummer UTR 21/986 ziet op dit besluit.
4. In het besluit van 30 oktober 2020 heeft verweerder aangekondigd dat hij een afzonderlijk besluit zou nemen over 28 documenten waarbij nog derden waren betrokken, omdat aan deze derden eerst nog een zienswijze moest worden gevraagd. Nadat verweerder dat had gedaan, heeft hij op 10 november 2020een besluit genomen over deze resterende 28 documenten. Het beroep met nummer UTR 20/4370 ziet op dit besluit. Ook dit besluit merkt de rechtbank, gelet op een eerdere uitspraak van de rechtbank over het beroep tegen het niet-tijdig beslissen, aan als een besluit op bezwaar.
5. Verweerder heeft de documenten, die gaan over de gevraagde zienswijzen aan derden, aan de rechtbank toegestuurd met een beroep op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. De reden voor het verzoek om beperkte kennisneming is dat als eisers deze stukken zouden zien, zij informatie zouden verkrijgen die ook de inzet is van de Wob-procedure. Dit beroep zou dan geen zin meer hebben.De rechtbank heeft daarom het verzoek om beperkte kennisneming toegestaan in de beslissing van 28 mei 2021 in de procedure met nummer UTR 20/4370. Dat betekent dat eisers deze stukken niet mogen inzien, maar de rechtbank wel, als eisers daarvoor toestemming geven. Eisers hebben de rechtbank die toestemming gegeven en zij hebben de rechtbank ook gelijk toestemming gegeven om alle ongelakte Wob-documenten in te zien. De rechtbank heeft kennis genomen van deze documenten.
6. Omdat de gedingstukken, zoals door verweerder aangeleverd, niet compleet waren en de ongelakte Wob-documenten aanvankelijk ook niet door verweerder waren ingestuurd, heeft de rechtbank op 22 maart 2022 een regiezitting gehouden. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de documenten die verweerder nog moest aanleveren. Ook is verweerder in de gelegenheid gesteld een aanvullende motivering te geven over de door hem verrichte zoekslag naar de gevraagde documenten. Eisers hebben tijdens die regiezitting hun belang naar voren gebracht. Zij hebben hun beroep toegespitst op de afhandeling van onderdeel C van het Wob-verzoek van 24 april 2022. Zij plaatsen vraagtekens bij de door verweerder verrichte zoekslag en zijn het niet eens met bepaalde door verweerder toegepaste weigeringsgronden. Hun beroep richt zich ook op verweerders besluitvorming over de 531 e-mailberichten. Over deze onderwerpen gaat deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt allereerst of verweerders zoekslag voldoende is geweest en daarna of hij openbaarmaking van de gevonden documenten heeft mogen weigeren op grond van de genoemde weigeringsgronden van de Wob. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
8. Van belang is dat op dit geding de Wob nog van toepassing is en niet de Wet open overheid (Woo). De Woo is weliswaar in werking getreden op 1 mei 2022 en de Wob is per die datum ingetrokken, maar de bestreden besluiten zijn van vóór die datum. Daarom is de Wob nog van toepassing.
9. Bij deze uitspraak hoort een bijlage waarin de relevante wetsartikelen zijn vermeld. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Heeft verweerder een juiste zoekslag gemaakt naar aanleiding van het Wob-verzoek?
10. De vraag of de zoekslag van verweerder voldoende is, valt uit elkaar in verschillende onderdelen. Het eerste onderdeel gaat over de vraag wat het gevolg is van het feit dat verweerder sommige Wob-documenten tijdens de procedure heeft vernietigd. Het tweede onderdeel gaat over de vraag of verweerder in de juiste periode heeft gezocht naar de gevraagde documenten. Het derde onderdeel gaat over de vraag of verweerders zoektermen gelet op de Wob-verzoeken in orde zijn. Het laatste onderdeel gaat erover of aannemelijk is dat er meer documenten zijn dan verweerder stelt.
Over de vernietigde documenten
11. Verweerder heeft naar aanleiding van de regiezitting de ongelakte Wob-documenten alsnog aan de rechtbank toegestuurd. Bij die gedingstukken zitten echter documenten die nog wél gelakt zijn, omdat verweerder niet meer over de ongelakte brondocumenten beschikt. Het gaat om de documenten 188, 194, 204, 210 tot en met 213, 215, 216, 219 en 291 tot en met 296. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat deze documenten gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt in het primaire besluit van 3 juli 2019 of het primaire besluit van 10 juli 2019 of het aanvullende besluit van 22 oktober 2020. Verweerder heeft verder toegelicht dat deze documenten, die allemaal dateren uit 2014 en 2015, op enig moment - naar aanleiding van de Wob-verzoeken van eisers - ter inzage zijn gelegd op het gemeentehuis. De documenten zijn voor dat doel geprint en de geweigerde passages zijn fysiek weggelakt. De brondocumenten bevonden zich nog in e-mailboxen van (oud)medewerkers en zijn op enig moment apart gezet om te behouden in het kader van de lopende Wob-verzoeken. Bij een reorganisatie in 2021 zijn deze e-mailboxen echter verplaatst en verweerder vermoedt dat zij bij een opschoningsactie per ongeluk toch zijn vernietigd, omdat niet is onderkend dat het om Wob-stukken ging.
12. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring van verweerder. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat de documenten er nog wel zijn. De rechtbank neemt daarom aan dat de ongelakte versies van deze documenten niet meer bij verweerder berusten. Verweerder had deze documenten moeten bewaren, omdat zij voorwerp van geschil waren in een lopende beroepszaak bij de rechtbank. De vernietiging van deze documenten is volgens vaste rechtspraak dan ook onrechtmatig.Dit betekent dat het beroep van eisers op dit punt gegrond is. De rechtbank zal later in deze uitspraak toelichten wat hiervan verder het gevolg moet zijn.
Over de onderzochte periode
13. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder hun Wob-verzoek van 24 april 2019 wat betreft onderdeel C te beperkt heeft opgevat. Verweerder heeft naar documenten gezocht vanaf medio 2017, terwijl eisers hun verzoek niet hebben beperkt in tijd. Zij wijzen erop dat verweerder in het verweerschrift van 13 april 2022 ook heeft erkend dat hij alleen maar heeft gezocht naar de communicatie tussen de gemeente en de vergunninghouder en adviesbureau ruimtelijke ordening [bedrijf] B.V. in de periode vanaf 1 juni 2017 tot heden. Eisers hebben wel een beperking in tijd genoemd in hun Wob-verzoek van 24 april 2019, maar dat ging over onderdeel B van het verzoek, waarin zij hebben gevraagd om de communicatie tussen de gemeente en de provincie over de hondenkennel.
14. Verweerder heeft in reactie hierop gesteld dat hij, ondanks hij in het verweerschrift een concrete zoekperiode heeft genoemd bij onderdeel C, ook in oudere bestanden heeft gezocht naar documenten die vallen onder dit onderdeel van het verzoek. Dat blijkt volgens hem ook uit de aangetroffen documenten die ook dateren van voor 2017. Daarbij heeft verweerder bij de andere onderwerpen waarnaar is gezocht wel een ruimere zoekperiode gehanteerd. De bij de zoekslag naar andere onderwerpen gehanteerde zoektermen zouden er volgens verweerder toe hebben geleid dat ook eventuele communicatie tussen de gemeente en de vergunninghouder of [bedrijf] B.V. boven tafel zou zijn gekomen. Daarmee is de zoekslag volgens verweerder naar dit onderwerp dus toch niet beperkt geweest in tijd.
15. De rechtbank volgt verweerders redenering niet. Zij stelt vast dat verweerder in het verweerschrift van 13 april 2022 expliciet heeft meegedeeld dat de zoekperiode naar communicatie tussen de gemeente en de vergunninghouder of [bedrijf] B.V. liep van 1 juni 2017 tot en met heden. Verweerder stelt nu dat dit feitelijk niet zo is geweest en wijst op het resultaat van de zoekslag die volgens hem ook documenten van voor 2017 heeft opgeleverd. De rechtbank heeft echter gekeken of zij documenten heeft aangetroffen die betrekking hebben op de communicatie tussen de gemeente en de vergunninghouder of [bedrijf] B.V. van voor 2017, maar zij heeft deze niet aangetroffen tussen de Wob-stukken. Ook ziet de rechtbank niet hoe de gebruikte zoektermen bij de andere onderwerpen noodzakelijkerwijs ook zouden moeten leiden tot het vinden van deze communicatie. Verweerder heeft immers bij die andere onderwerpen, zo blijkt uit het verweerschrift, niet gezocht op de zoekterm ‘ [bedrijf] B.V.’ wat wel een relevante zoekterm is voor dit onderwerp. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder niet afdoende heeft kunnen onderbouwen dat hij wel heeft gezocht naar communicatie tussen de gemeente en de vergunninghouder of [bedrijf] B.V. in de periode van voor 2017. Gelet op het Wob-verzoek van eisers had verweerder dat wel moeten doen. Nu hij niet aannemelijk kan maken dat hij dat heeft gedaan, is sprake van strijd met artikel 3:2 van de Awb en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal later in deze uitspraak toelichten wat hiervan het gevolg moet zijn.
Over de gebruikte zoektermen
16. Eisers voeren aan dat verweerders zoekslag in de door hem gevonden 9000 e-mails niet in orde is. Deze zoekslag zou slechts hebben geleid tot 531 e-mailberichten en eisers zien niet in hoe dat kan. Zij vinden dat de door verweerder gebruikte zoektermen niet compleet zijn en zij stellen dat er meer zoektermen denkbaar zijn die verweerder had moeten gebruiken om alles waarom zij hebben gevraagd te vinden.
17. De rechtbank geeft eisers hierin geen gelijk. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht in welke digitale systemen hij heeft gezocht. Hij heeft per subonderdeel van de Wob-verzoeken toegelicht welke zoektermen hij heeft gebruikt en hij heeft daarmee een integrale zoekslag uitgevoerd. Daarbij heeft verweerder gezocht op basis van het ‘of/of’-principe, wat veel afzonderlijke resultaten opleverde. Als voorbeeld heeft verweerder verwezen naar de zoekterm ‘ [adres] ’ dat zowel resultaten opleverde op het woord ‘ [straat] ’ als op het getal ‘188’. Dat verweerder aanvankelijk 9000 e-mails heeft aangetroffen en dat aantal heeft teruggebracht naar 531 is met deze brede zoektermen naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk. Eisers hebben gesteld dat dit ‘of/of’-principe er feitelijk toe leidt dat er méér dan 20 zoektermen zijn gebruikt. Dat is juist, maar rechtvaardigt niet de conclusie dat het onderzoek niet zorgvuldig is. Integendeel: verweerder heeft met dit principe zoveel mogelijk documenten proberen te vinden waarnaar eisers op zoek zijn en heeft daarna een verdere selectie verricht van relevante documenten.
18. Dat verweerder andere zoektermen had moeten gebruiken, volgt de rechtbank evenmin. De zoekterm ‘dierenpension’, die eisers als voorbeeld noemen, had weliswaar ook gebruikt kunnen worden als zoekterm, maar dat betekent niet dat verweerders zoektermen dus niet voldoende zijn geweest. De zoektermen die verweerder heeft aangedragen dekken de lading naar het oordeel van de rechtbank namelijk voldoende. Met die zoektermen en de manier waarop daarmee is gezocht, zullen de op de deze bestuurlijke aangelegenheid betrekking hebbende documenten ook gevonden zijn. Eisers hebben daar overigens tijdens de zitting al voorbeelden van gegeven: documenten waar het woord ‘dierenpension’ in voorkomt, zitten immers bij de gevonden Wob-documenten en zijn kennelijk gevonden door het gebruik van andere zoektermen, zoals het adres of de naam van de aanvrager. Tijdens de zitting heeft verweerder verder toegelicht dat de e-mails van medewerkers die nog steeds in dienst waren van de gemeente ook geheel bij de zoekslag zijn betrokken en daarmee onderdeel uitmaken van de aangetroffen documenten. Deze documenten zijn los van de genoemde zoektermen gevonden en bij de beoordeling van het verzoek betrokken. De rechtbank oordeelt dat eisers’ beroepsgrond over de zoekslag in de digitale systemen dus voor het overige niet slaagt.
Over documenten die er volgens eisers moeten zijn maar die niet zijn overgelegd
19. Eisers stellen verder dat bij de stukken vooral de ambtelijke adviezen en overleggen ontbreken, die er volgens hen wel moeten zijn. Zij wijzen erop dat uit het rapport ‘Onderzoek naar de totstandkoming van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord in de gemeente Stichtse Vecht’ van bureau Berenschot van 12 juni 2017,blijkt dat er een schriftelijk advies van een ambtenaar moet zijn met de strekking om de hondenkennel uit het bestemmingsplan te halen. Dit advies zit niet bij de documenten en hoort daar wel bij te zitten, volgens eisers. Zij verwijzen verder naar document 48. Hieruit zou blijken dat er nader overleg zou hebben plaatsgevonden met de provincie. Eisers menen dat dit ook tot een (schriftelijk) ambtelijk advies in documentvorm moet hebben geleid.
20. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust en zo’n mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Dit is vaste rechtspraak.
21. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij geen ambtelijk advies heeft gevonden waarin de raad is geadviseerd om de hondenkennel buiten de bestemmingsplanprocedure te houden. Hij leest in de door eisers aangedragen documenten ook niet dat zo’n advies er zou moeten zijn. Hij heeft evenmin verslagen van overleggen met de provincie gevonden over dit onderwerp. Verweerder heeft niet alleen gezocht in de digitale systemen, maar ook in het papieren dossier dat over de bestemmingsplanprocedure gaat, en heeft ook daar zo’n advies of verslag niet aangetroffen. Verweerder heeft dus na onderzoek geen andere ambtelijke adviezen of verslagen van overleggen gevonden dan die op de inventarislijst zijn genoemd.
22. De rechtbank vindt deze mededeling van verweerder niet ongeloofwaardig. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt dat deze documenten er wel moeten zijn naar het rapport van Berenschot waarin staat:
“Op 27 augustus stuurt de aanvrager van de hondenkennel een brief aan de raad waarin wordt verzocht het perceel aan de [straat] buiten het bestemmingsplan te laten. Deze brief is gestuurd na overleg met en op suggestie van ambtenaren van de gemeente. De inschatting is dat in de raad in het kader van de behandeling van het bestemmingsplan veel weerstand zou zijn tegen de hondenkennel en dat dit het omgevingsvergunning traject in de wielen zou rijden.”Uit deze passage kan weliswaar worden afgeleid dat er ambtenaren van de gemeente hebben overlegd met de aanvrager voordat de brief van de aanvrager aan de raad is gestuurd, maar daaruit blijkt niet dat er vooraf een concreet schriftelijk advies is uitgebracht over deze kwestie. Ook het door eisers genoemde document 48 wijst er niet op dat er concrete adviezen of verslagen van overleggen zijn gemaakt, die verweerder niet heeft overgelegd, terwijl die er wel moeten zijn.
23. Tijdens de zitting hebben eisers gesteld dat zij stappen in het besluitvormingsproces missen, die er zeker zouden moeten zijn. Dat ziet de rechtbank echter niet; eisers hebben zelf al een opsomming gegeven van beschikbare openbare documenten; dat er naast de Wob-documenten nog concrete documenten ontbreken is niet aannemelijk geworden. Uit de documenten, waar eisers zelf ook uit citeren, blijkt hoe het besluitvormingsproces precies is verlopen. Dat er andere, meer formele of informele, documenten of ambtelijke tussenstappen zouden moeten zijn volgt daar niet uit. Overigens is het voorstelbaar dat de weerstand tegen en onderzoeken naar de haalbaarheid van de hondenkennel de procedure van het bestemmingsplan zouden vertragen en het daarom hier uiteindelijk geen onderdeel van uitmaakte. Voor de door eisers genoemde “doorgestoken kaart” om eisers buitenspel te zetten, heeft de rechtbank in de documenten geen aanleiding gevonden.
24. Ook volgt de rechtbank eisers niet in hun betoog dat ten onrechte niet zou zijn gezocht op de communicatie van de wethouder. Dat verweerder in het besluit van 20 oktober 2020 het Wob-verzoek van eisers anders heeft geformuleerd dan zij zelf hebben gedaan en in zijn algemeenheid spreekt over communicatie tussen ‘medewerkers,’ betekent niet dat verweerder daaronder niet ook de wethouder heeft geschaard. Bij de openbaar gemaakte documenten bevindt zich ook communicatie van en met de wethouder. Alleen al daaruit blijkt dat verweerder die communicatie ook heeft meegenomen in de beoordeling van de Wob-verzoeken van eisers. De beroepsgrond van eisers slaagt daarom niet.
25. Verweerder heeft verder toegelicht dat hij niet meer de beschikking heeft over de
e-mailboxen van oud-medewerkers. De reden daarvoor is dat de e-mailsystemen in 2017, dus nog vóór de Wob-verzoeken van eisers, zijn uitgeschakeld wegens hun ouderdom en onveiligheid. De e-mailaccounts van oud-medewerkers die in 2016 uit dienst zijn getreden zijn niet meer beschikbaar. Verweerder beschikt evenmin over WhatsApp-berichten die betrekking hebben op de Wob-verzoeken. Hij heeft daarover verklaard dat de medewerkers in de periode voorafgaand aan de Wob-verzoeken, in de periode 2016 tot 2019, over mobiele werktelefoons beschikten, maar dat WhatsApp niet als dienst voor medewerkers vanuit de gemeente werd aangeboden. Hoewel het mogelijk was om WhatsApp op deze telefoons te downloaden, heeft het berichtenverkeer plaatsgevonden buiten de (beveiligde) systemen van de gemeente om. Het berichtenverkeer is dan ook niet centraal opgeslagen. Wanneer medewerkers uit dienst treden, wordt de inhoud van de telefoons buiten de beveiligde omgeving gewist voordat de telefoon overgedragen wordt aan een andere medewerker. Dit betekent dat eventueel berichtenverkeer van oud-medewerkers ook niet meer beschikbaar is.
26. Eisers hebben aangevoerd dat de mailboxen van de oud-medewerkers wel bij verweerder (moeten) berusten. Dat de accounts niet meer beschikbaar zouden zijn is namelijk in strijd met de op verweerder rustende verplichtingen uit de Archiefwet. Eisers vermoeden dat verweerder op deze manier wil voorkomen dat documenten waarnaar zij op zoek zijn, openbaar zouden moeten worden gemaakt.
27. De rechtbank geeft eisers hierin geen gelijk. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat hij niet meer over de e-mailaccounts van oud-medewerkers beschikt vanwege een reorganisatie van het systeem in 2017, dus nog ruim voor de Wob-verzoeken van eiseres. Verweerder heeft dit vanaf heb begin gezegd en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan die mededeling te twijfelen. Dat verweerder op deze manier probeert om documenten waar eisers naar op zoek zijn achter te houden, ziet de rechtbank niet. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen van eisers gekomen dat dit het geval is. Uit de diverse besluiten blijkt dat verweerder zich heeft ingespannen om zoveel mogelijk documenten boven tafel te krijgen en er zijn vervolgens ook veel documenten gevonden en openbaar gemaakt. Van verweerder mag niet worden verwacht dat hij een verouderd, inmiddels onveilig en niet bruikbaar digitaal systeem laat herbouwen om te onderzoeken of er toch nog relevante gegevens naar boven komen. Voor zover e-mailberichten van oud-medewerkers in strijd met de archiefregels niet zijn behouden, betekent dit op zichzelf niet dat de door verweerder gegeven toelichting waarom hij de documenten niet meer heeft -wat betreft toepassing van de Wob - ongeloofwaardig is. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende geloofwaardig toegelicht dat de e-mailaccounts van oud-medewerkers niet meer toegankelijk zijn en hij dus niet over e-mails kan beschikken.
Dat geldt ook voor de mogelijke WhatsApp berichten van oud-medewerkers.
De conclusie over de zoekslag
28. Samenvattend komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte Wob-stukken heeft vernietigd en dat hij niet heeft aangetoond dat hij voldoende heeft gezocht naar correspondentie tussen de vergunninghouder, [bedrijf] B.V. en de gemeente in de periode vóór juni 2017. Verweerder heeft echter wel een zorgvuldige zoekslag verricht naar de overige documenten en hij heeft daarbij de vermelde twintig zoektermen mogen gebruiken. Ook hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat er nog andere documenten bij verweerder berusten.
Heeft verweerder passages in de Wob-stukken mogen weigeren openbaar te maken?Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob
29. De rechtbank stelt vast dat verweerder de meerderheid van de gevonden documenten openbaar heeft gemaakt, met uitzondering van de daarop aanwezige persoonsgegevens. Deze gegevens heeft hij weggelakt met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Eisers hebben aangevoerd dat zij geen interesse hebben in die namen, maar zij willen dat de rechtbank wel controleert of verweerder echt alleen gegevens heeft weggelakt die de persoonlijke levenssfeer betreffen.
30. De rechtbank heeft daarom een steekproef uitgevoerd op de Wob-documenten en de volgende documenten beoordeeld: 1, 7, 15, 20, 35, 44, 54, 71, 81, 96, 123, 132, 145, 155, 164, 184 en 206. De daarin weggelakte passages zijn inderdaad gegevens die de persoonlijke levenssfeer betreffen. Verweerder heeft die gegevens mogen weigeren openbaar te maken met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder deze weigeringsgrond ruimer zou hebben toegepast. Voor zover eisers dat betogen, slaagt die beroepsgrond niet.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob
31. Eisers stellen verder dat bij productie 207 een bijlage behoort die onderdeel uitmaakt van hun tweede Wob-verzoek. Zij hebben op enig moment een gelakte kopie van dit stuk ontvangen en vinden dat er teveel passages zijn geweigerd openbaar te maken met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Eisers twijfelen er ook bij de overige Wob-documenten aan of verweerder een juiste toepassing heef gegeven aan artikel 11, eerste lid, van de Wob en vinden dat verweerder deze weigeringsgrond te breed heeft ingezet.
32. De rechtbank stelt vast dat productie 207 bestaat uit twee e-mailberichten van 23 augustus 2018. Eén e-mailbericht is van 15:25 uur en het andere is van 15:28 uur. Op de inventarislijst van verweerder staat dat deze twee e-mailberichten horen bij het primaire besluit van 3 juli 2019, dat een reactie is op het Wob-verzoek van 11 april 2019. Naar aanleiding van dit primaire besluit, hebben eisers gevraagd om niet alleen de e-mailberichten, maar ook de bijbehorende bijlage te mogen ontvangen. Het gaat om het ROM Integraal advies zienswijzen hondenpension ‘ [adres] [woonplaats] ’ van de Omgevingsdienst regio Utrecht van onbekende datum. Verweerder heeft vervolgens in een deelbesluit van 13 augustus 2019over de openbaarmaking van dit advies besloten. Daarbij heeft verweerder naast artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, ook toepassing gegeven aan artikel 11, eerste lid, van de Wob, omdat het advies volgens hem persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Hij heeft daarom het advies gedeeltelijk openbaar gemaakt. In een afzonderlijk besluit van 20 oktober 2020heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. Dit is echter niet hetzelfde besluit als het eerdergenoemde besluit van 20 oktober 2020 waartegen het beroep met nummer UTR 20/4367 zich richt. In het aanvullende besluit van 22 oktober 2020 onder punt 9 heeft verweerder over deze bijlage het volgende toegelicht:
“Bij de nummers 6 en 12 ontbreekt volgens u een bijlage, terwijl er geen melding is gemaakt van een reden dat deze niet openbaar gemaakt zou kunnen worden.Onze reactie:Deze bijlagen hebben wij met deelbesluit 3 van 13 augustus 2019 (verzonden op 14 augustus 2019) openbaar gemaakt.”
33. Bij de ongelakte gedingstukken heeft verweerder echter niet het advies gevoegd. Hij heeft de ongelakte versie van het advies tijdens de zitting alsnog overgelegd. De rechtbank merkt op dat de datum van het overgelegde advies de printdatum is en niet de datum van het advies zelf, maar dat zij aanneemt dat het inderdaad om de bijlage bij de e-mailberichten van 23 augustus 2019 gaat, zoals verweerder stelt.
34. Hoewel verweerder in zijn besluit van 22 oktober 2020 feitelijk alleen verwijst naar de eerdere besluitvorming en in dat besluit uitsluitend ingaat op de e-mailberichten van 23 augustus 2019, gaat de rechtbank wegens de gefragmenteerde besluitvorming en een rechtvaardige rechtsbescherming onder deze omstandigheden er toch vanuit dat dat besluit óók betrekking heeft op de bij die e-mailberichten behorende bijlage en zij zal dus de beroepsgrond van eisers over de bijlage bij dit geschil betrekken.
35. De vraag die voorligt is of verweerder op goede gronden, naast de namen van personen, zowel van ambtenaren als van de indieners van zienswijzen, ook passages in dat advies heeft mogen weigeren met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob, omdat het om persoonlijke beleidsopvattingen zou gaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij heeft in de eerste set van de gedingstukken bij het primaire besluit van 13 augustus 2019een gelakte versie van verweerder ontvangen zoals verweerder deze openbaar heeft gemaakt. Deze gelakte versie heeft zij vergeleken met de ongelakte versie die verweerder alsnog tijdens de zitting heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat het Rom Integraal advies is opgesteld ten behoeve van intern beraad. Het gaat immers om een bespreking van de ingediende zienswijzen op het bestemmingsplan. De weggelakte passages zijn vervolgens inderdaad persoonlijke beleidsopvattingen en verweerder heeft mogen weigeren deze passages openbaar te maken.
36. De rechtbank heeft vervolgens de overige documenten waarop verweerder de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft toegepast bekeken, omdat eisers vinden dat verweerder deze beroepsgrond te breed heeft ingezet. De rechtbank heeft de documenten 13, 14, 22, 26, 28, 30, 31, 77, 102, 117, 121, 145 en 138 ingezien en vastgesteld dat die documenten, op document 102 na, allemaal zijn opgesteld voor intern beraad en dat de passages die verweerder onder verwijzing naar artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft weggelakt, persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
Voor document 102 geldt dat op de inventarislijst staat dat dit document geweigerd is mede onder toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Bij lezing van het bestreden besluit blijkt echter dat dit een fout is. Op dit document heeft verweerder namelijk de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob toegepast. De fout op de inventarislijst, is een slordigheid die verder geen juridische gevolgen heeft. Verweerder heeft de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob op juiste wijze toegepast en de beroepsgrond van eisers dat verweerder deze weigeringsgrond te breed zou hebben ingezet, slaagt daarom niet.
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob
37. Eisers hebben verder gesteld dat de bijlage bij document 171 ontbreekt. In overleg met partijen heeft verweerder dit document na de zitting alsnog overgelegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijlage niet openbaar gemaakt kan worden omdat daarop de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob van toepassing zijn. Document 171 hoort bij het bestreden besluit van 30 oktober 2020 en daarin is toegelicht dat in de bijlage bedrijfs- en fabricagegegevens van de vergunningaanvrager zijn opgenomen. Het belang van openbaarmaking van de gegevens weegt volgens verweerder niet zwaarder dan het belang van de vergunningaanvrager om deze gegevens geheim te houden. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat openbaarmaking van de bijlage leidt tot onevenredige benadeling van de vergunningaanvrager.
38. De rechtbank stelt vast dat het formulier gegevens bevat waaruit wetenswaardigheden, meer in bijzonder de bedrijfsvoering en de afzet van het bedrijf kunnen worden afgelezen of afgeleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht geconcludeerd dat het formulier met bedrijfsgegevens van de aanvrager, dat specifieke informatie over diens bedrijf bevat, geweigerd mag worden openbaar te maken met toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.
39. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat eisers beroepsgronden tegen de gehanteerde weigeringsgronden niet slagen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hij (bepaalde passages van) documenten niet openbaar heeft gemaakt.
40. Eisers hebben tot slot verschillende beroepsgronden aangedragen waarom zij vinden dat de besluiten van verweerder niet zorgvuldig zijn genomen en niet compleet zijn. De rechtbank zal de door hen aangedragen argumenten hierna bespreken.
Inschakelen bezwaarcommissie
41. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de besluiten op bezwaar onvoldoende zorgvuldig heeft genomen, omdat hij geen bezwaarcommissie heeft ingeschakeld. Daar was tijd genoeg voor, al voordat door de rechtbank op de beroepen niet tijdig had beslist.
42. De rechtbank geeft eisers op zich gelijk wat betreft het tijdsaspect. Daarom zijn de beroepen niet tijdig ook gegrond verklaard. Verweerder heeft toegelicht dat nadien uit de uitspraken van de rechtbank van 2 oktober 2020, over de beroepen tegen het niet-tijdig beslissen, volgde dat hij binnen twee weken op de bezwaren van eisers moest beslissen op straffe van een gerechtelijke dwangsom. Het is op zichzelf begrijpelijk dat verweerder daarom in dit uitzonderlijke geval snel op de bezwaren heeft willen beslissen, zonder eerst de bezwaarschriftencommissie in te schakelen. Overigens is de aard van de bezwaarprocedure een heroverweging van het bestuursorgaan zelf, ook als een commissie hier eerst een advies over geeft.
43. Hoewel de rechtbank in de uitspraken van 2 oktober 2020 met de nummers UTR 20/2928 en UTR 20/2930 verweerder heeft opgedragen om beslissingen op bezwaar te nemen, geldt voor de daaropvolgende besluiten van 30 oktober 2020 en 10 november 2020 dat zij feitelijk geen reactie zijn op bezwaren van eisers tegen eerder genomen besluiten, maar deelbesluiten over een nog openstaand deel van de Wob-verzoeken. Er lagen dus geen bezwaarschriften voor waarover verweerder een advies kon vragen. De rechtbank oordeelt dat in de procedures UTR 20/4370 en UTR 21/986 die over die besluiten gaan, geen adviesplicht is geschonden.
44. In de procedure UTR 20/4367 lag wel een bezwaarschrift ter beoordeling voor. In die procedure is met de twee besluiten van 20 oktober 2020 en 22 oktober 2020 beslist op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 10 juli 2019. Gelet op de samenhang tussen de verzoeken en de samenhangende besluiten en de oordelen van de rechtbank in de beroepen niet tijdig, ziet de rechtbank aanleiding om te oordelen dat verweerder ook in dit geval van het inschakelen van de bezwaarcommissie mocht afzien. De opgelegde termijn was immers anders onhaalbaar.
Verbeurde gerechtelijke dwangsommen
45. Eisers stellen dat verweerder aan hen de rechterlijke dwangsom heeft verbeurd die volgt uit de uitspraken van 2 oktober 2020 over het niet-tijdig beslissen. Zij vinden dat verweerder nog steeds niet volledig heeft beslist op het Wob-verzoek van 24 april 2019. Zij willen dat de rechtbank dit vaststelt en dat verweerder waar hij wél heeft gereageerd op de bezwaren/verzoeken van eisers, dat heeft gedaan buiten de door de rechtbank gestelde termijn van twee weken.
46. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eisers de hoogte van de verbeurde dwangsommen vastgesteld willen zien in deze bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb een dwangsom aan de eerdere uitspraken verbonden. Uit deze bepaling en de geschiedenis van de totstandkoming ervanvolgt dat zo’n dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Volgens vaste rechtspraak kunnen eisers niet bij de bestuursrechter procederen over de hoogte van de dwangsom en zij zullen zich daarvoor tot de burgerlijke rechter moeten wenden.Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het beroep UTR 20/4367
Het beroep met nummer UTR 20/4367, dat gaat over de besluiten van 20 oktober 2020 en 22 oktober 2020 is gegrond, omdat verweerder de documenten 188, 194, 204, 210 tot en met 213, 215, 216, 219 en 291 tot en met 296 heeft vernietigd. Het niet meer beschikbaar zijn van deze gedingstukken komt voor rekening en risico van verweerder. De rechtbank gaat er van uit dat ten aanzien van deze documenten de in de besluiten genoemde weigeringsgronden van de Wob zich niet voordeden. De besluiten van 20 oktober 2020 en 22 oktober 2020 komen in zoverre voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3 van de Wob, gelezen in samenhang met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Omdat echter vaststaat dat de genoemde documenten nu niet meer beschikbaar zijn, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder in zoverre niet opnieuw op het bezwaar van eisers hoeft te beslissen. Zij laat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de twee besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb dan ook in stand.
Het beroep UTR 21/986
Het beroep met nummer UTR 21/986 dat gaat over het besluit van 30 oktober 2020 is ook gegrond. Verweerder heeft namelijk niet voldoende gemotiveerd dat hij ook heeft gezocht naar communicatie tussen de gemeente, de vergunninghouder en [bedrijf] B.V. van voor juni 2017. Het beroep is daarom gegrond wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en komt voor vernietiging in aanmerking voor zover het dit onderdeel van de zoekslag betreft. Verweerder moet op dit punt een nieuw besluit nemen. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder dat nieuwe besluit moet nemen met in achtneming van deze uitspraak en zij bepaalt de termijn daarvoor op zes weken na verzending van deze uitspraak.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek van eisers om aan deze termijn een gerechtelijke dwangsom als bedoeld in artikel 8:72, zesde lid, van de Awb, te verbinden in te willigen. Verweerder heeft op het grootse gedeelte van de twee Wob-verzoeken beslist en er rest nog maar een klein gedeelte waarop nu nog aanvullend beslist moet worden. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat verweerder niet binnen de gestelde termijn dit nieuwe besluit neemt en daarom is een dwangsom hier niet nodig.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen in deze zaak. De reden daarvoor is dat het nieuwe besluit met toepassing van de Woo genomen zal worden en de rechtbank wil hierop niet vooruit lopen.
UTR 20/4370Het beroep met nummer UTR 20/4370 dat gaat over het besluit van 10 november 2020 is ongegrond.
Hetgeen overigens in de beroepen is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Alle beroepen samen
De hiervoor neergelegde beoordeling houdt in dat verweerder alleen nog een nieuw besluit moet nemen over het verzoek van eisers om openbaarmaking van de communicatie tussen de gemeente en de vergunninghouder en [bedrijf] B.V. van vóór juni 2017. Verweerder zal daar nog een zoekslag voor moeten uitvoeren of gedegen moeten motiveren dat zo’n zoekslag, anders dan hij in het verweerschrift heeft weergegeven, al is uitgevoerd.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eisers in de procedures UTR 20/4367 en UTR 21/986 vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. Zij hebben op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op een bedrag van in totaal € 23,68 aan reiskosten, openbaar vervoer tweede klas, om bij de twee zittingen van de rechtbank aanwezig te kunnen zijn.