ECLI:NL:RBMNE:2022:2611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
16.250571.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rechtmatigheid van Encrochat bewijs in een strafzaak met criminele organisaties en witwassen

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee criminele organisaties. De rechtbank oordeelde dat het verkregen bewijs via Encrochat rechtmatig was. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige hennepteelt en de verkoop van GBL, een grondstof voor GHB. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een cruciale rol speelde in beide organisaties, waarbij hij op professionele wijze samen met anderen hennep teelde en GBL verhandelde. Naast deelname aan de criminele organisaties werd de verdachte ook beschuldigd van eenvoudig witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op de samenleving. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging over de rechtmatigheid van het bewijs en oordeelde dat de dagvaarding geldig was. De verdachte werd schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.250571.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis maakt onderdeel uit van onderzoek 09Kaas en is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de volgende terechtzittingen:
  • 20 januari 2021, 8 april 2021, 7 juni 2021, 15 juli 2021, 28 juli 2021, 9 november 2021 en 23 november 2021 (pro forma-/regiezittingen);
  • 16 juni 2022 (inhoudelijke behandeling);
  • 23 juni 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouwen, mr. C. Stroobach en mr. S. Drent, beide advocaat te Diemen (hierna gezamenlijk te noemen: de raadsvrouw of de verdediging), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 8 april 2021 nader omschreven. Op de zitting van 16 juni 2022 is de tenlastelegging gewijzigd. De nader omschreven en gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
1. op 6 oktober 2020 te Montfoort samen met anderen een geldbedrag van 238.000 euro (eenvoudig) heeft (schuld)witgewassen;
2. op 6 oktober 2020 te Montfoort een pistool (categorie III) voorhanden heeft gehad;
3. in de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort heeft deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband met [medeverdachte 1] en een of meer ander(en), die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of 10a eerste lid en/of 11 derde, vijfde lid en/of 11a van de Opiumwet;
4. in de periode van 6 april 2020 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort samen met anderen GHB en/of cocaïne en/of crystal meth heeft geproduceerd en/of daarin heeft gehandeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
subsidiair is ten laste gelegd:
in de periode van 6 april 2020 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort samen met anderen een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet heeft voorbereid;
5. in de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Gorinchem samen met anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep of hasjiesj heeft geteeld en/of daarin heeft gehandeld.

3.VOORVRAGEN

Geldigheid dagvaarding
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 4 primair onvoldoende concreet is, omdat het niet duidelijk is tegen welke handelingen verdachte zich dient te verweren. Daarmee voldoet de dagvaarding niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De dagvaarding ten aanzien van feit 4 primair dient daarom partieel nietig te worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen reden is om de dagvaarding ten aanzien van feit 4 primair nietig te verklaren. Artikel 261 Sv is niet geschonden. De dagvaarding is geldig.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. De omschrijving van hetgeen verdachte onder feit 4 primair in de tenlastelegging wordt verweten, is voldoende feitelijk en in samenhang met de inhoud van het dossier moet het verdachte duidelijk zijn geweest welke handelingen hem worden verweten. Blijkens de door de verdediging ten aanzien van dit feit inhoudelijk gevoerde verweren was het voldoende duidelijk van welke strafbare handelingen verdachte onder dit feit werd verdacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde voldoende duidelijk is, waarmee is voldaan aan het vereiste uit artikel 261 Sv. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De dagvaarding is geldig.
Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.RECHTMATIGHEID VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat al het bewijs rechtmatig is verkregen. De verweren van de verdediging ten aanzien van de Encrochatberichten dienen te worden verworpen. Verwezen is naar een overzichtsartikel van Schermer en Oerlemans waarin de jurisprudentie over (de rechtmatigheid van het) Encrochatbewijs uiteen is gezet. Uit dat artikel volgt dat de rechtbanken tot nu toe het Encrochatbewijs toelaatbaar hebben geacht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de onderschepping in Frankrijk als de analyse van de Encrochatdata in het onderzoek 26Lemont in Nederland in strijd is met het recht op privacy van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu die inbreuken onvoldoende zijn gecompenseerd, is het onverenigbaar met artikel 6 EVRM om de Encrochatgesprekken te bezigen tot het bewijs. De verdediging heeft niet kunnen controleren hoe (door middel van welke zoeksleutels) de Encrochatdata is doorzocht. Daarmee heeft de verdediging de betrouwbaarheid van het bewijs niet kunnen toetsen.
Een tweede inbreuk heeft plaatsgevonden op het recht op het eerlijk proces van artikel 6 EVRM, nu door het ontbreken van de vordering en machtiging (ten aanzien van het delen van informatie uit onderzoek 26Lemont met het onderzoek 09Kaas) in het dossier door de verdediging niet kan worden getoetst of er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld voorafgaand aan het doorzoeken en vervolgens delen van de Encrochatdata uit 26Lemont met opsporingsonderzoek 09Kaas. Deze beperking op het inzagerecht is eveneens onvoldoende gecompenseerd.
De verdediging meent dat wanneer naar de gehele procedure wordt gekeken er geen sprake is van
overall fairness. De Encrochatgesprekken moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs, omdat het gebruik hiervan een schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM oplevert.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en is van oordeel dat er geen sprake is van schending van de artikelen 6 en 8 EVRM. De rechtbank zet haar overwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen hieronder uiteen.
4.3.1
Interceptie van de Encrochatdata
De verdediging heeft aangevoerd dat met de onderschepping van de Encrochatdata middels de interceptietool een inbreuk is gemaakt op het recht op privacy ex artikel 8 EVRM. Deze inbreuk is volgens de verdediging niet bij wet voorzien en was ook niet noodzakelijk in een democratische samenleving.
Onderzoek Encrochat en feitelijke uitvoering interceptie
Nu de verdediging over de feitelijke gang van zaken omtrent het onderzoek naar het bedrijf Encrochat, de feitelijke uitvoering van de interceptie in Frankrijk en de overdracht van de Encrochatdata naar Nederland geen specifieke verweren heeft gevoerd, verwijst de rechtbank naar de feitelijke uiteenzetting in de overwegingen van de rechtbank Midden-Nederland in de vonnissen van de megastrafzaak 03Appel20 (zie daarvoor rechtsoverweging 3.4 in (onder meer) ECLI:NL:RBMNE:2022:1389). De rechtbank zal de feitelijke gang van zaken zoals in deze vonnissen uiteen is gezet, als uitgangspunt nemen voor de beoordeling van de rechtmatigheidsverweren.
Het internationaal vertrouwensbeginsel
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere EVRM-lidstaat, zoals Frankrijk, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels en dus of er in het desbetreffende land al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen. De rechtbank let hierbij op de overwegingen van de Hoge Raad over het in het kader van het EVRM geldende vertrouwensbeginsel in het arrest van 5 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL5629). Dat brengt mee dat het eveneens niet ter toetsing staat van de Nederlandse strafrechter of met de onderzoekshandelingen een inbreuk is gemaakt op het recht van verdachte op respect voor zijn privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Daarbij neemt de Hoge Raad tevens in aanmerking dat (i) gelet op de rechtspraak van het EHRM aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van artikel 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd en (ii) het in de Nederlandse strafzaak niet ten toets staande buitenlandse recht van doorslaggevende betekenis is voor de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een dergelijke inbreuk.
Schending van artikel 8 (en 6) EVRM: interceptie in Frankrijk
De inzet van de interceptietool, waarbij op alle Encrochattoestellen wereldwijd vastgelegde data en communicatie is verzameld, heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Er is geen sprake van Nederlandse (mede)verantwoordelijkheid. Het vertrouwensbeginsel is om die reden van toepassing ten aanzien van alle door de Franse opsporingsdiensten verrichte onderzoekshandelingen. Gelet op het internationaal vertrouwensbeginsel dat hiervoor uiteen is gezet, toetst de rechtbank de rechtmatigheid van de interceptie van de Encrochatdata in Frankrijk niet.
De verdediging heeft in dit kader voorts aangevoerd dat artikel 6 EVRM is geschonden, nu zij geen toegang heeft gekregen tot (Franse) stukken die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de inzet van de interceptietool in Frankrijk.
De rechtbank is van oordeel dat indien, zoals de verdediging wenst, gecontroleerd moet worden of de inzet van de interceptietool in Frankrijk voldeed aan de vereisten van artikel 8 EVRM, de Nederlandse strafrechter alsnog via een omweg van artikel 6 EVRM de rechtmatigheid van het Franse strafrechtelijke optreden zou toetsen, hetgeen in strijd is met de bedoeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Omdat Frankrijk gebonden is aan de verplichtingen die uit het EVRM voortvloeien, stuit een eventuele toets door de rechtbank aan artikel 8 EVRM af op het hiervoor besproken vertrouwensbeginsel, hetgeen daarom ook geldt voor een daaruit voortvloeiende toets aan artikel 6 EVRM.
4.3.2
Verwerking van de Encrochatdata in Nederland
Feitelijke uitvoering van verwerking van de data in Nederland
Op 13 maart 2020 heeft het Openbaar Ministerie schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris te Rotterdam een machtiging verleent tot het binnendringen en onderzoeken in een geautomatiseerd werk ex artikel 126uba Sv in combinatie met een bevel tot opnemen van (tele)communicatie ex artikel 126t Sv, welke (tele)communicatie plaatsvindt via de IMEI-nummers van de NN-gebruikers van Encrochat. De rechter-commissaris heeft op 27 maart 2020 onder voorwaarden de gevorderde machtiging verleend voor een periode van maximaal vier weken en op grond van deze machtiging heeft de officier van justitie op 1 april 2020 een bevel 126uba Sv afgegeven. Deze machtiging (met instandhouding van de gestelde voorwaarden) en het bevel zijn beide meerdere malen verlengd. Met ingang van 1 april 2020 kwamen Encrochatberichten en andere data van de op dat moment nog onbekende gebruikers van Encrochat ter beschikking van het Nederlandse onderzoeksteam van 26Lemont voor opsporingsdoeleinden. Deze berichten en andere data worden samen ook wel de “dataset 26Lemont” (hierna: de dataset) genoemd. Vervolgens heeft de Nederlandse politie de dataset op verschillende manieren geanalyseerd en verwerkt ten behoeve van reeds bestaande of nog te starten onderzoeken.
De rechtbank overweegt dat de onderzoekshandelingen inhoudende het verwerken en analyseren van de Encrochatberichten (zowel in onderzoek 26Lemont als onderzoek 09Kaas) zijn verricht door Nederlandse opsporingsambtenaren in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is in deze fase niet langer van toepassing. Dat betekent dat eventuele vormverzuimen bij de verwerking van de Encrochatdata in Nederland gevolgen zouden kunnen hebben voor de strafzaak tegen de verdachte.
De verdediging heeft gesteld dat bij de bestudering van de Encrochatdata in onderzoek 26Lemont een inbreuk is gemaakt op het recht op privacy ex artikel 8 EVRM en dat deze inbreuk niet bij wet is voorzien.
Inbreuk artikel 8 EVRM
Evident is dat het kennis (kunnen) nemen van de dataset 26Lemont en de daarin opgenomen Encrochatberichten voor de gebruikers van Encrochat, zoals verdachte, een inbreuk op het recht van privéleven betekent. De rechtbank zal de verwerking van deze Encrochatdata toetsen aan artikel 8 EVRM.
Uit artikel 8 EVRM vloeit voort dat inmenging van het openbaar gezag in ieders recht op privéleven en correspondentie alleen is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien, een legitiem doel heeft en noodzakelijk is in een democratische samenleving waarbij dient te worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij wet voorzien
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat artikel 126uba Sv de juiste wettelijke grondslag is voor het doorzoeken en analyseren van de Encrochatdata. Uit het eerste lid onder d volgt dat de bevoegdheid strekt tot vastlegging van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn opgeslagen, voor zover redelijkerwijs nodig om de waarheid aan de dag te brengen. Uit de Memorie van Toelichting bij de inwerkingtreding van dit artikel blijkt dat de vastlegging van gegevens niet beperkt is tot de vaststelling van bepaalde kenmerken, maar dat het geautomatiseerde werk kan worden doorzocht en dat in het belang van het onderzoek gegevens of gegevensbestanden kunnen worden vastgelegd. Dit is niet beperkt tot de gegevens die zijn opgeslagen, maar kan ook betrekking hebben op gegevens die na het tijdstip van afgifte van het bevel worden opgeslagen. [1] Artikel 126uba Sv biedt dus de mogelijkheid om een geautomatiseerd werk te hacken, de data op te slaan en te analyseren met als doel om die data in een strafrechtelijke procedure te gebruiken. Het feit dat de hack zelf (het binnendringen in het geautomatiseerde werk) door de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee artikel 126uba Sv niet meer van toepassing is op hetgeen na die hack is gebeurd: het analyseren van de data. Anders gezegd: als artikel 126uba Sv het meerdere toestaat (het hacken, opslaan en daarna onderzoeken) dan staat artikel 126uba Sv ook het mindere toe. De opslag en verwerking van de data wordt daarnaast gereguleerd door de artikelen 9 en 10 van de Wet politiegegevens. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verwerking van de dataset bij de wet is voorzien.
Rechtmatig gebruik dataset
De rechtbank is van oordeel dat de inbreuk een legitiem doel diende, te weten het voorkomen en vervolgen van ernstige strafbare feiten.
Ten aanzien van de vraag of de inbreuk noodzakelijk was in een democratische samenleving en voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit verwijst de rechtbank allereerst naar de machtiging van rechter-commissaris Schols van 27 maart 2020 in onderzoek 26Lemont en de door hem gestelde voorwaarden. Op basis van door de officier van justitie overgelegde informatie uit lopende strafrechtelijke onderzoeken waarbij gebruik is gemaakt van Encrochat heeft de rechter-commissaris in de machtiging overwogen dat het aannemelijk is dat communicatie via Encrochat in een groot tot zeer groot aantal gevallen betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband. Het op enige wijze kennisnemen van die communicatie acht de rechter-commissaris dan ook dienstbaar aan en noodzakelijk voor het onderzoek naar ernstige te plegen of gepleegde strafbare feiten. In het kader van de toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit acht de rechter-commissaris van belang dat het niet mogelijk was om op een andere effectieve wijze dan zoals gevorderd onderzoek te doen naar de inhoud van deze communicatie en er geen of zeer weinig andere (effectieve) en minder ingrijpende methoden van opsporing en onderzoek ten dienste staan voor wat betreft deze ernstige, in georganiseerd verband gepleegde of te plegen strafbare feiten. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is de rechter-commissaris tegemoet gekomen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze voorwaarden golden al op het moment dat Nederland de dataset ontving uit Frankrijk.
Conclusie
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de waarborgen van artikel 8 EVRM in acht genomen zijn en dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag in het privéleven van verdachte. Nu er volgens de rechtbank geen sprake is van het verwerken van Encrochatdata in Nederland in strijd met artikel 8 EVRM, levert het gebruik van de Encrochatdata niet om die reden mogelijk een inbreuk op artikel 6 EVRM op. De rechtbank zal daarom niet ingaan op het verweer zoals door de verdediging is gevoerd in de punten 53-64 van de pleitnotities – Rechtmatigheid Encrochatdata.
4.3.3
Schending artikel 6 EVRM in het onderzoek 09Kaas
Toestemming delen informatie 26Lemont met 09Kaas
Zoals hiervoor overwogen heeft de rechter-commissaris op 27 maart 2020 een (algemene) machtiging verleend op basis van artikel 126uba Sv. Uit de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden volgt dat de dataset niet grenzeloos onderzocht en doorzocht mocht worden en dat de berichten van gebruikers die niet verdacht werden van het plegen van strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd en een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en die niet behoorden tot onderzoeken die op de op voorhand overgelegde lijst stonden, in beginsel op geen enkele wijze konden worden onderzocht. Verder was de officier van justitie voor toekomstige onderzoeken gehouden om die voor te leggen aan de rechter-commissaris, zodat telkens een tussentijdse rechterlijke toetsing plaatsvond voor het gebruik van de dataset ten behoeve van onderzoeken waarbij sprake was van ernstige, het maatschappelijk verkeer ontwrichtende feiten, gepleegd in georganiseerd verband, zoals benoemd in artikel 126o Sv.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2022 (ondertekend op 28 februari 2022) van de rechter-commissaris ROT011 volgt dat de rechter-commissaris zich op 15 oktober 2020 akkoord heeft verklaard met het gebruik van data/informatie uit 26Lemont ten behoeve van onderzoek 09Kaas voor zover het de verdenking betrof ter zake van de aanschaf van GBL en handel in GBL, het wassen van cocaïne en witwassen. Op 11 augustus 2021 heeft de rechter-commissaris in aanvulling daarop ingestemd met het overdragen van informatie uit 26Lemont naar 09Kaas in verband met de verdenking van betrokkenheid bij grootschalige hennepteelt.
Aldus is voldaan aan de in de initiële 126uba-machtiging opgenomen voorwaarde dat het onderzoek 09Kaas aan de rechter-commissaris ter toetsing is voorgelegd, voordat de Encrochatdata uit 26Lemont ten behoeve van dat onderzoek beschikbaar zijn gemaakt. De verdediging heeft terecht opgemerkt dat er geen proces-verbaal door de officier van justitie in het dossier is opgenomen waaruit blijkt welke informatie uit het onderzoek 09Kaas destijds aan de rechter-commissaris is voorgelegd. De processen-verbaal waar de officier van justitie in dit kader op heeft gewezen, zijn immers gedateerd ná de datum waarop de machtiging door de rechter-commissaris is verleend. Die processen-verbaal kunnen derhalve niet aan de machtiging ten grondslag hebben gelegen. Dit is ook – zoals de verdediging terecht opmerkt – niet conform de inhoud van de regiebeslissing van de rechtbank op dit punt. De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit de inhoud van het dossier voldoende duidelijk blijkt welke informatie aan de machtiging ten grondslag moet hebben gelegen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Op 6 oktober 2020 heeft in het kader van de Opiumwet een doorzoeking plaatsgevonden op het woonadres van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] . Tijdens deze doorzoeking trof de politie onder meer grote contante geldbedragen, een vuurwapen, een factuur van een GBL-bestelling en een bruine agenda aan. Uit de inhoud van die bruine agenda blijkt dat op pagina 140 diverse namen met daarachter Encrochatgebruikersnamen staan geschreven. Op pagina 141 staat geschreven ‘encrophone’. Op het moment dat de vordering aan de rechter-commissaris werd voorgelegd was voornoemde informatie (zowel de aangetroffen goederen bij de doorzoeking als de inhoud van de bruine agenda) bekend bij de politie. Het ligt voor de hand dat deze informatie dan ook is gedeeld met de rechter-commissaris, wat ook blijkt als naar de inhoud van de verleende toestemming wordt gekeken. De rechter-commissaris spreekt namelijk over onderzoek gericht op GBL en GHB-handel, cocaïne, witwassen en opereren in georganiseerd verband. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris op basis van de destijds beschikbare informatie de toestemming tot het delen van de data uit onderzoek 26Lemont met onderzoek 09Kaas in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
De rechtbank constateert op basis van het voorgaande geen schending van artikel 6 EVRM, nu het de verdediging op grond van de inhoud van het dossier voldoende duidelijk kon zijn welke informatie er aan de verleende toestemming van de rechter-commissaris ten grondslag heeft gelegen. Aan de beoordeling of er voldoende
counterbalancing measureszijn geboden aan de verdediging komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.3.4
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de rechtmatigheid van de Encrochatdata, is de rechtbank van oordeel dat al het bewijs dat in het dossier is opgenomen rechtmatig verkregen is. De rechtbank verwerpt daarom de verweren van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is het primaire standpunt van de officier van justitie dat het bedrag van € 238.000 afkomstig is uit de drugshandel van verdachte. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat indien het aangetroffen contante geld afkomstig is uit de kaashandel, verdachte dit in ieder geval voor het jaar 2018 niet heeft opgegeven aan de Belastingdienst en derhalve sprake is van het voorhanden hebben van geld dat afkomstig is uit een fiscaal misdrijf. Voor wat betreft feit 3 gaat het volgens het Openbaar Ministerie in ieder geval om een criminele organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet. Ten aanzien van feit 4 is de officier van justitie van mening dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, inhoudende het medeplegen van het bereiden, vervoeren, verkopen, leveren en bezit van GHB, cocaïne, crystal meth en MDMA.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde witwassen, met dien verstande dat enkel voor een bedrag van € 1.490 geen bewijsverweer is gevoerd. Dit bedrag is afkomstig van de GBL-handel van verdachte. Er is dan slechts sprake van eenvoudig witwassen. Van het medeplegen moet verdachte worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat maximaal een bedrag van € 85.168,07 van het geld dat is aangetroffen in de poef afkomstig is van een fiscaal misdrijf en bewezen kan worden verklaard als eenvoudig witwassen.
De verdediging heeft ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen ten laste gelegd onder feit 2 geen bewijsverweer gevoerd.
Voor feit 3, deelneming aan een criminele organisatie, is door de verdediging primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat het samenwerkingsverband gericht op artikel 11 en 11a van de Opiumwet veel kleiner is geweest dan door het Openbaar Ministerie is betoogd, inhoudende dat het gaat om drie personen voor de periode van maart 2019 tot en met september 2020 (met uitzondering van de maanden augustus 2019 tot en met november 2019). Partiële vrijspraak dient te volgen voor samenwerking met [medeverdachte 1] , nu niet kan worden bewezen dat [medeverdachte 1] heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 4 primair ten laste gelegde voor zover de verdenking ziet op de handelingen ten aanzien van cocaïne, crystal meth of andere harddrugs (niet zijnde GHB). Verdachte is slechts een tussenpersoon geweest door het doorsturen van berichten en dat is onvoldoende voor een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ook is er geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en bepaalde Encrochatgebruikers. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de pleegplaats Montfoort niet kan worden bewezen en daarom vrijspraak dient te volgen. Ten aanzien van de handelingen die zien op GHB (en GBL) dient vrijspraak te volgen van het vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken en afleveren daarvan.
Ten aanzien van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging gesteld dat een gedeeltelijke vrijspraak moet volgen van de ten laste gelegde handelingen met betrekking tot het onderdeel ‘PGP-software’ en het onderdeel ‘locaties’.
Voor wat betreft feit 5 heeft de verdediging verweer gevoerd ten aanzien van de periode die hoogstens maart 2019 tot en met september 2020 (met uitzondering van de maanden augustus 2019 tot en met november 2019) betreft. Volgens de verdediging kan bovendien niet worden gesproken van het telen en handelen van hennep in de uitoefening van beroep of bedrijf, omdat geen sprake was van een dusdanig professioneel karakter.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 5
Bewijsmiddelen [2]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022:
Het klopt dat ik in de periode tussen 1 januari 2019 en 6 oktober 2020 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hennep heb geteeld. Ten behoeve van de hennepteelt heb ik een groepsapp aangemaakt met de naam ‘Het echte werk APP’ met als deelnemers [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en ik. In die app is te zien wanneer we hebben geoogst en wanneer de cycli hebben plaatsgevonden. De hennepkwekerij draaide in mijn eigen pand aan de [adres] te [woonplaats] . We hadden ongeveer 1000 hennepplanten in de kwekerij. Het hele pand was geïsoleerd. Er was afzuiging aanwezig. De aanwezige lampen werkten automatisch met een tijdsschakelaar. De voeding en het water konden we regelen door handmatig op een knop te drukken. We hebben ook geprobeerd om CO² toe te voegen. Ik kocht de hennepstekjes en regelde de knippers. Ik heb zelf ook geknipt. Ik heb de hennep zelf vervoerd en verkocht. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en ik hadden met elkaar een verdeling voor de opbrengst van de hennephandel afgesproken.
Mijn account op Wickr was ‘ [accountnaam 1] ’. [3]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 april 2021:
O: Uit onderzoek is gebleken dat u gebruik maakte van een lphone 11 Pro, en daarvoor van een lphone 10.
V: Klopt dat?
A: Zou kunnen ja. Volgens mij degene die jullie hebben meegenomen.
V: In de Iphone 10 staat een contactpersoon opgeslagen onder de naam ' [WhatsApp naam 2] '. Wie is deze persoon?
A: [medeverdachte 2] . [4]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft Chat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] :
Ik zag dat er in de periode van 5 januari 2019 tot en met 30 augustus 2019 een groep chat had plaatsgevonden op WhatsApp tussen [WhatsApp naam 1] , gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer] , [verdachte] (owner), gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer] , en [WhatsApp naam 2] , gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik zag dat [verdachte] de groep chat had aangemaakt en deze groep chat de naam "Het echte werk APP" had gegeven. [5] Ik heb uit het WhatsApp-gesprek berichten gefilterd welke sterke aanwijzingen hebben dat verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zich bezighielden met het inrichten van een hennepkwekerij, telen en verkopen van hennep(planten). [6]
4-3-2019 20:16:30 [WhatsApp naam 2]
Ik kan Boilers fixen 1 x 120l of 2 x 50l wat hebben we nodig? [7]
15-3-2019 11:46:24 [verdachte]
Krijg net bericht dat het wat later kan worden want hij weet niet of die er 1000 haalt
15-3-2019 12:22:15 [verdachte]
Hij heeft er niet meer als 600 hij heeft het maandag pa compleet
15-3-2019 12:24:16 [WhatsApp naam 2]
Zetten we er die 600 toch en de rest maandag [8]
12-4-2019 17:50:38 [verdachte]
Mogguh [WhatsApp naam 1] wanneer wil jij die netten doen ik ga vandaag die stopgroei er wel op blazen vanavond om 7 uur als de pitjes uit staan ga je dan mee?
16-4-2019 08:37:52 [WhatsApp naam 2]
Hoe gaan de lampen uit?
16-4-2019 08:38:33 [WhatsApp naam 1]
Doe de groepen in de meterkast maar uit (foto 3) [9]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft onderzoek telefoon Iphone 11 Pro ( [verdachte] ) (deel 1):
Ik heb gekeken naar de inhoud van de chats via Wickr. [10] Ik zag dat er op 30-9-2020 een chat plaatsvond tussen twee personen met de namen ‘ [accountnaam 1] ’ en ‘ [accountnaam 2] ’. [11]
30-9-2020 19:50:25 [accountnaam 1] Maat ben nu heel de dag al knippen. [12]
Ik zag dat er op 2-10-2020 een chat plaatsvond tussen twee personen met de namen ‘ [accountnaam 1] ’ en ‘ [accountnaam 3] ’.
2-10-2020 08:22:59 [accountnaam 1] Ik heb een zak wiet liggen [13] 2-10-2020 08:23:50 [accountnaam 1] Is denk wel 100g [14]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft de doorzoeking op 6 oktober 2020:
Op 06 oktober 2020 heb ik een onderzoek op het perceel [adres] [woonplaats] verricht. Ik zag naast de woning, ter hoogte van de achterdeur, een blauwe vuilniszak staan tegen de woning [adres] aan. Ik zag direct dat de vuilniszak vol hennepafval zat. Ambtshalve is mij de geur van hennep bekend. Uit de vuilniszak kwam een zogenaamde geur van hennep. Ik zag dat de resten uit takjes, bladeren, verdroogde/beschimmelde henneptopjes en vilt bestond. Ambtshalve is mij bekend dat vilt gebruikt wordt rondom een kweekplantje/stekje. [15]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is op basis van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van grootschalige, professionele hennepteelt. Voor het medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan daarvan slechts sprake zijn als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of een bijdrage van voldoende gewicht is, kan de rechter onder andere rekening houden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Verdachte heeft verklaard dat zij met elkaar de hennepkwekerij runden. Dit blijkt ook uit de groepschat ‘Het echte werk APP’, die naar eigen zeggen door verdachte speciaal voor de hennepkwekerij was aangemaakt. In die chat werd veelvuldig over de hennepkwekerij gesproken, waarbij zij constant met elkaar afstemden en elkaar op de hoogte hielden over “het bedrijf”. Ook was er tussen verdachte en zijn compagnons een winstverdeling afgesproken. De rechtbank overweegt dat de eigen bijdrage van verdachte cruciaal is geweest voor zowel het opzetten als het draaiende houden van de hennepkwekerij. Zo heeft verdachte onder meer de locatie verzorgd, regelde hij de plantjes en de knippers en verkocht en vervoerde hij de hennep. Er is dus sprake van een door verdachte geleverde bijdrage van voldoende gewicht.
Dat er sprake is geweest van professionele hennepteelt blijkt onder meer uit het feit dat er in een periode van ruim anderhalf jaar sprake is geweest van hennepteelt, de inrichting van de hennepkwekerij (isolatie, afzuiging en lampen met tijdsschakelaar), de hoeveelheid planten (verdachte spreekt over ongeveer 1000 planten), de rolverdeling (waarbij de rechtbank ook het extern inschakelen van knippers betrekt) en de chatgesprekken die zijn gevoerd tussen verdachte en zijn medeverdachten. Uit de verklaring van verdachte volgt dat er sprake was van in ieder geval meer dan 200 hennepplanten in de kwekerij. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de uitoefening van beroep/bedrijf in vereniging hennep heeft geteeld in de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 oktober 2020, de dag van zijn aanhouding.
Feit 4
Bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022:
Ik had een encrotelefoon. De accountnamen [accountnaam 4] en maanoog waren mijn Encrochat-accountnamen. Mijn account op Wickr was ‘ [accountnaam 1] ’. Ik heb GHB verkocht. De verkoop van GHB deed ik samen met [accountnaam 6] , genaamd [B ] . Ik heb de GHB opgehaald. Ik gaf dat vervolgens aan [accountnaam 6] . Het klopt dat er in de Encrochats tussen mij en andere personen is gesproken over ice. Met de term ice wordt crystal meth bedoeld. Ik heb geprobeerd om crystal meth te verkopen. Het getal 19 in de Encrochat met [accountnaam 5] gaat over kilo’s. [16]
De Encrochatberichten tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5]:
2020-04-01 06:00:55 [accountnaam 5] @encrochat.com
Heb 30kg ice liggen [17]
2020-04-01 14:56:21 [accountnaam 5] @encrochat.com
Heb er 44 [18]
2020-04-01 14:56:35 [accountnaam 5] @encrochat.com
Kan je vragen of die ze voor 69 wilt hebben
2020-04-01 15:08:22 [accountnaam 5] @encrochat.com
2020-04-01 15:08:32 [accountnaam 5] @encrochat.com
Dat heb ik nu bij de hand
2020-04-01 15:58:30 [accountnaam 4] @encrochat.com
Kan 25 kilo al weg doen
2020-04-01 16:35:15 [accountnaam 5] @encrochat.com
Kan ze ook naar jou brengen als je wily [20]
2020-04-01 18:53:16 [accountnaam 5] @encrochat.com
2020-04-02 07:53:00 [accountnaam 5] @encrochat.com
Ben je zo thuis
2020-04-02 08:39:08 [accountnaam 5] @encrochat.com
Ben er kwart voor 12 godd
2020-04-02 08:39:29 [accountnaam 5] @encrochat.com
En ben wel met die maat van me moet ik ergens anders komen of gewoon bij jou ?
2020-04-02 09:07:26 [accountnaam 4] @encrochat.com
Kom maar [22]
2020-04-02 15:01:14 [accountnaam 5] @encrochat.com
Ik kan er wel 19 naar jou brengen nu
2020-04-02 15:01:55 [accountnaam 4] @encrochat.com
Ja je mag ze brengen bij mij [23]
2020-04-02 15:02:35 [accountnaam 4] @encrochat.com
Ik regel het wel gooi maar oo bij me als het kan [24]
2020-04-02 17:06:56 [accountnaam 5] @encrochat.com
Zitten er 12 in die doos en 4 in did koffwr en 3 in die tas
2020-04-02 17:07:39 [accountnaam 4] @encrochat.com
Joo
2020-04-02 17:07:42 [accountnaam 4] @encrochat.com
Ik zie het
2020-04-02 17:07:47 [accountnaam 5] @encrochat.com
Oke top
2020-04-02 18:00:49 [accountnaam 4] @encrochat.com
Alles is veilig [25]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft gesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 6] :
2020-05-04 11:21:15 [accountnaam 6] @encrochat.com
Had jij al nieuww ghb?
2020-05-04 11:50:15 [accountnaam 4] @encrochat.com
Joo ja heb ik
2020-05-04 11:52:17 [accountnaam 6] @encrochat.com
Top waar ophalen ? 20L
2020-05-04 12:06:54 [accountnaam 4] @encrochat.com
Haal je het bij mij op die 20l
2020-05-04 12:07:23 [accountnaam 6] @encrochat.com
Jaa is goed
2020-05-04 17:30:49 [accountnaam 6] @encrochat.com
Ghb is opgehaald en betaald [26]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft encrochat tussen [accountnaam 4] en [G] :
Ik zag dat er in de periode van 4 april 2020 tot en met 28 mei 2020 een gesprek (chat) plaatsvond tussen de gebruiker van accountnaam ‘ [accountnaam 4] ’ en de gebruiker van de accountnaam ‘ [G] ’. [27]
1-5-2020 16:36:44 [G] Bestelling morgen
1-5-2020 16:36:51 [G] 200 gbl
1-5-2020 16:37:02 [G] 100gbl
1-5-2020 16:37:14 [G] 80L kant en klaar
1-5-2020 18:04:47 [accountnaam 4] Morgen dus 300 bl en 80 hb ?
Ik zag dat ‘ [accountnaam 4] ’ de 80 liter kant en klaar kennelijk ’80 hb’ noemde. Ambtshalve weet ik dat ‘hb’ als afkorting voor de harddrug GHB wordt gebruikt. GBL is de grondstof van de harddrug GHB. Op het moment dat je GBL vervaardigt naar GHB, dan heb je het dus voor de klanten zogezegd ‘kant en klaar’. [28]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft onderzoek telefoon Iphone 11 Pro ( [verdachte] ) (deel 2):
Ik zag dat er in de periode van 30-09-2020 tot en met 05-10-2020 een chat plaatsvond tussen twee personen met de namen ‘ [accountnaam 1] ’ en ‘ [accountnaam 12] ’. [29]
4-10-2020 18:16:23 [accountnaam 12] Kan je nog kant en klaar maken
4-10-2020 20:07:32 [accountnaam 1] Ja deze week kant en klaar. [30]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft onderzoek telefoon Iphone 11 Pro ( [verdachte] ) (deel 3):
Ik heb onderzoek gedaan naar de inhoud van de telefoon van verdachte [verdachte] , de betreffende Iphone 11 Pro. [31] Ik zag onder andere ook de volgende tekst:
60 hb [G]
120 hb [G]
Inmiddels is bekend dat men met ‘hb’ de harddrug GHB bedoelt. Kennelijk heeft verdachte [verdachte] onder andere aan een persoon genaamd ‘ [G] ’ (vermoedelijk [G] ) meerdere liters GHB geleverd of voor gereserveerd. [32]
Bewijsoverwegingen
Voorhanden hebben crystal meth
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de chat tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] en de verklaring van verdachte ter zitting wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 2 april 2020 19 kilo crystal meth aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij geen crystal meth voorhanden heeft gehad en dat het in de chat om wiet zou gaan, niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In bovengenoemde chat tussen verdachte (gebruikmakend van het account [accountnaam 4] ) en [accountnaam 5] wordt gesproken over
ice, waarmee volgens de verdachte de harddrug crystal meth wordt bedoeld. In die chat met [accountnaam 5] leest de rechtbank dat [accountnaam 5] meerdere malen aangeeft bepaalde hoeveelheden crystal meth te hebben. [accountnaam 5] stuurt daarbij foto’s met daarop crystal meth afgebeeld. Dat het zou gaan om wiet, wordt door de inhoud van de chat weersproken. Verdachte geeft op een gegeven moment aan dat [accountnaam 5] de 19 wel bij hem thuis mag brengen. Op basis van de daaraan voorafgaande chatberichten is de rechtbank van oordeel dat dit betrekking heeft op 19 kilo crystal meth. [accountnaam 5] legt daarna uit dat die 19 kilo is verdeeld over ‘12 in die doos, 4 in die koffer en 3 in die tas’. [accountnaam 4] antwoordt hierop dat ‘hij het ziet’ en hij sluit af met het bericht ‘alles is veilig’. Naar oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte hiermee bevestigt dat hij de 19 kilo crystal meth van [accountnaam 5] bij hem thuis heeft ontvangen. Daarmee heeft verdachte opzettelijk crystal meth aanwezig gehad.
Medeplegen handel in GHB
Daarnaast is de rechtbank op basis van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [accountnaam 6] GHB heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. Voor het medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan daarvan slechts sprake zijn als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of een bijdrage van voldoende gewicht is, kan de rechter onder andere rekening houden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij samenwerkte met [accountnaam 6] ten behoeve van de verkoop van GHB. Deze verklaring wordt ondersteund door het chatgesprek tussen verdachte ( [accountnaam 4] ) en [accountnaam 6] , waarin te lezen is dat verdachte en [accountnaam 6] de verkoop van 20L GHB met elkaar afstemmen. Met het handelen van verdachte zelf, de verkoop van de GHB en het vervoeren ervan (want de GHB is door verdachte opgehaald), is ook de eigen materiële bijdrage van voldoende gewicht gegeven.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan de handel in cocaïne of overige harddrugs en zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 3
Bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen met betrekking tot criminele organisatie, hennepteelt
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022:
Het klopt dat ik in de periode tussen 1 januari 2019 en 6 oktober 2020 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hennep heb geteeld. Ten behoeve van de hennepteelt heb ik een groepsapp aangemaakt met de naam ‘Het echte werk APP’ met als deelnemers [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en ik. In die app is te zien wanneer we hebben geoogst en wanneer de cycli plaatsvonden. De hennepkwekerij draaide in mijn eigen pand aan de [adres] te [woonplaats] . We hadden ongeveer 1000 hennepplanten in de kwekerij. Het hele pand was geïsoleerd. Er was afzuiging aanwezig. De aanwezige lampen werkten automatisch met een tijdsschakelaar. De voeding en het water konden we regelen door handmatig op een knop te drukken. We hebben ook geprobeerd om CO² toe te voegen. Ik kocht de hennepstekjes en regelde de knippers. Ik heb zelf ook geknipt. Ik heb de hennep zelf vervoerd en verkocht. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en ik hebben met elkaar een verdeling voor de opbrengst van de hennephandel afgesproken. Mijn account op Wickr was ‘ [accountnaam 1] ’. [33]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 april 2021:
V: In de Iphone 10 staat een contactpersoon opgeslagen onder de naam ' [WhatsApp naam 2] '. Wie is deze persoon?
A: [medeverdachte 2] . [34]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft ‘Chat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ’:
Ik zag dat er in de periode van 5 januari 2019 tot en met 30 augustus 2019 een groep chat had plaatsgevonden op WhatsApp tussen [WhatsApp naam 1] , gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer] , [verdachte] (owner), gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer] , en [WhatsApp naam 2] , gekoppeld aan telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik zag dat [verdachte] de groep chat had aangemaakt en deze groep chat de naam "Het echte werk APP" had gegeven. [35] Ik heb uit het WhatsApp-gesprek berichten gefilterd welke sterke aanwijzingen hebben dat verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zich bezighielden met het inrichten van een hennepkwekerij, telen en verkopen van hennep(planten).
5-1-2019 10:52:09 [WhatsApp naam 2]
Kunnen we allemaal do starten
5-1-2019 10:52:38 [WhatsApp naam 1]
Ik waarschijnlijk niet. Savonds geen probleem
5-1-2019 10:53:17 [verdachte]
Oke ik kan wel alvast do en vrijdag
6-1-2019 16:02:01 [WhatsApp naam 1]
COMPLETE LEEGVERKOOP STEENWOL FABRIEK!! ALLE DIKTES!
6-1-2019 16:02:59 [verdachte]
Kijk is even top
6-1-2019 16:07:29 [WhatsApp naam 1]
We hebben 27 pakken nodig
6-1-2019 17:04:08 [WhatsApp naam 2]
Hebben 60 platen hout nodig ruim genomen van 1.22 x 2.44 x 18,mn [36]
12-4-2019 17:50:38 [verdachte]
Mogguh [WhatsApp naam 1] wanneer wil jij die netten doen ik ga vandaag die stopgroei er wel op blazen vanavond om 7 uur als de pitjes uit staan ga je dan mee?
15-4-2019 09:27:06 [WhatsApp naam 1]
Foto 1 en 2
16-4-2019 08:37:52 [WhatsApp naam 2]
Hoe gaan de lampen uit?
16-4-2019 08:38:33 [WhatsApp naam 1]
Doe de groepen in de meterkast maar uit (foto 3) [37]
15-5-2019 11:02:49 [WhatsApp naam 2]
Regel jij ff 900 kleintjes ik red dat nu niet
15-5-2019 11:25:53 [verdachte]
Zal ik ze bestellen?
15-5-2019 11:26:20 [verdachte]
We kunnen ze ook laten voor groeien Zijn ze sterk
21-5-2019 13:21:44 [WhatsApp naam 1]
Wanneer is het hakdag?
21-5-2019 13:25:44 [verdachte]
Zondag
21-5-2019 21:57:49 [verdachte]
Bouwnet beringse vuilniszakken groot strijkzakken
kilo zakken houten bakken
overallen knip knipschaar
omsnoeischaar wd40
24-5-2019 08:11:01 [WhatsApp naam 2]
[WhatsApp naam 1] wil jij vandaag of morgen een jerrycan A en B gaan halen in Breda voor de kleintjes rest heb ik genoeg ...
Ik zag dat in dit gesprek de volgende foto's werden verstuurd:
Foto 1, betreft een foto van apparatuur, waarop de waardes van de hennepkwekerij te zien zijn. [38]
Foto 2, betreft een foto van apparatuur, waarop de waardes van de hennepkwekerij te zien zijn.
Foto 3, Ik zag dat deze foto werd gestuurd door [WhatsApp naam 1] . Ik zag dat dit een foto betrof van een meterkast. Ik zag dat [WhatsApp naam 1] het volgende in een chat stuurde: "Doe de groepen in de meterkast maar uit".
Ambtshalve is bekend dat verdachte [medeverdachte 3] elektricien is van beroep. [39]
16-6-2019 16:05:30 [verdachte]
Ik heb heel land af gegaan oo te verkopen
16-6-2019 16:06:19 [verdachte]
Heb een bod krijg voor de rommel 2000 en voor gene wat beter was 2500
16-6-2019 16:06:49 [WhatsApp naam 2]
Ik kan de beste zakken wel verkopen
16-6-2019 16:06:53 [WhatsApp naam 1]
Kan je een kilo geven aan mij dan ga ik nog ergens langs
16-6-2019 16:10:55 [WhatsApp naam 2]
Wat kan je nou totaal vangen?
16-6-201916:11:10 [verdachte]
Totaal 52K [40]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft onderzoek telefoon Iphone 11 Pro ( [verdachte] ) (deel 1):
Ik heb gekeken naar de inhoud van de chats via Wickr. [41] Ik zag dat er op 30-9-2020 een chat plaatsvond tussen twee personen met de namen ‘ [accountnaam 1] ’ en ‘ [accountnaam 2] ’. [42]
30-9-2020 19:50:25 [accountnaam 1] Maat ben nu heel de dag al knippen. [43]
Ik zag dat er op 2-10-2020 een chat plaatsvond tussen twee personen met de namen ‘ [accountnaam 1] ’ en ‘ [accountnaam 3] ’.
2-10-2020 08:22:59 [accountnaam 1] Ik heb een zak wiet liggen [44] 2-10-2020 08:23:50 [accountnaam 1] Is denk wel 100g [45]
Bewijsmiddelen met betrekking tot criminele organisatie, voorbereidingshandelingen harddrugs
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022:
Ik had een encrotelefoon. De accountnamen [accountnaam 4] en maanoog waren mijn Encrochat-accountnamen. Ik heb wel een paar honderd liters GBL verkocht. Ik weet dat GBL een benodigde grondstof is voor het maken van GHB. Mijn opbrengst van de verkoop was 6 tot 8 euro per liter GBL. Anderen pakten hun eigen deel. Ik kocht GBL in en daarna verkocht ik het weer door. [A] (encronaam [accountnaam 7] ), in de notities genoemd ‘ [bijnaam] ’, haalde GBL naar Nederland vanuit het buitenland. Ik heb de GBL wel eens opgehaald. Ik heb een keer een adres verzorgd waar de GBL gebracht kon worden die vanuit het buitenland werd opgestuurd. Ik zat met [accountnaam 6] , genaamd [B ] , in de GBL-business. [B ] had ook klanten. Als het in de chat gaat over gb, wordt GBL bedoeld.
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft gesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 6] :
Ik zag dat er in de periode van 30 maart 2020 tot en met 26 mei 2020 een gesprek (chat) plaatsvond tussen de gebruiker van accountnaam ' [accountnaam 4] ' en de gebruiker van de accountnaam ' [accountnaam 6] ’.
2020-03-30 17:13:31 [accountnaam 4] @encrochat.com
15 euro in ibc
2020-03-30 17:13:48 [accountnaam 4] @encrochat.com
En in jercan 16
2020-03-30 17: 13:55 [accountnaam 4] @encrochat.com
Ik ben er niet blij mee
2020-03-30 17:14:20 [accountnaam 4] @encrochat.com
Voor welke prijs kan je verkopem
2020-03-30 17:14:28 [accountnaam 6] @encrochat.com
Nee snap ik was niet de de afspraak
2020-03-30 17:14:29 [accountnaam 4] @encrochat.com
En dan heb ik het over veel verkopeen
2020-03-30 17:14:48 [accountnaam 6] @encrochat.com
24-30
2020-03-30 17:15:19 [accountnaam 6] @encrochat.com
Kan makkelijj [46]
2020-03-30 17:15:24 [accountnaam 4] @encrochat.com
[accountnaam 4] : I need the 10l jerycan
[accountnaam 4] : Yes you pomp soo we can do it in jerycans
[accountnaam 7] : Let me check if can fix the refilling for you in 10 l cans
[accountnaam 7] : But then you need to pay me 16
[accountnaam 7] : OK?
[accountnaam 4] : 15 bro pleas
[accountnaam 4] : I need to ern allso somthing
[accountnaam 7] : I check the refilling and how long it takes
[accountnaam 4] : Okey thanks let me now
2020-03-30 17:16:16 [accountnaam 4] @encrochat.com
We krijgen dan wel meteen 9000 liter
2020-03-30 17:16:25 [accountnaam 6] @encrochat.com
Jaa die prijs maar
2020-03-30 17:17:02 [accountnaam 4] @encrochat.com
Ja ik laat het je zien want dan verdienen we niet mega veel [47]
2020-05-11 18:13:42 [accountnaam 6] @encrochat.com
[accountnaam 8] : Voor hoeveel doe jij nu bl weg maat
[accountnaam 8] : Zeg 100 a 200l
[accountnaam 8] : Welke prijzen hanteer jij
2020-05-11 18:14:08 [accountnaam 6] @encrochat.com
Wat zal ik hierop zeggen? Hij weet dus niet dat wij het samen doen
2020-05-11 18:14:29 [accountnaam 4] @encrochat.com
Ja idd ja
2020-05-11 18:15:02 [accountnaam 6] @encrochat.com
Wat zal ik abtwoorden?
2020-05-11 18:15:12 [accountnaam 4] @encrochat.com
Je mag van mij zeggem dat we samen doen
2020-05-11 18:15:18 [accountnaam 4] @encrochat.com
Is ook zo
2020-05-11 18:15:32 [accountnaam 6] @encrochat.com
Ja idd [48]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte op 16 april 2021:
V: Wat voor een telefoon heeft u?
A: Een apple 11 pro.
V: Wat voor een telefoon had u daar voor? [49]
A: Een Iphone 11 Pro ook.
V: En daarvoor?
A: Apple.
0: Uit onderzoek is gebleken dat u gebruik maakte van een lphone 11 Pro, en daarvoor van een lphone 10.
V: Klopt dat?
A: Zou kunnen ja. Volgens mij degene die jullie hebben meegenomen. [50]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft onderzoek notitie ‘Geld’, met als bijlage ‘Rapportage notitie ‘Geld’’:
Ik heb nader onderzoek gedaan naar data van de Iphone, gekoppeld aan de desktop van de computer die stond in het kantoor van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Tijdens het onderzoek in de data heb ik gekeken naar het kopje ‘Notes’ (notities). Ik zag dat één van de notities als titel ‘Geld’ heette. Ik zag dat deze notitie was aangemaakt op 19-3-2018. [51]
Title: Geld
[bijnaam]
1250 tel
24000 betaalt 21-12
30000
60000
20000 betaalt 15-02
40000 betaalt 25-02
[B ]
maart, april, mei 1000
Nieuw contract
1500 betaalt Jun
1500 betaalt Julie
1500 betaalt aug
1500 betaalt sep
1500 betaalt okt
1500 betaalt nov
1500 betaalt dec [52]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft onderzoek telefoon Iphone 11 Pro ( [verdachte] ) (deel 3):
Ik zag onder het kopje notities dat verdachte [verdachte] meerdere notities in zijn telefoon had aangemaakt. Ik zag dat één van deze notities de titel 'BL Nieuw’ had. Uit het onderzoek is gebleken dat men met BL de stof GBL bedoeld. Ik zag dat deze notitie was aangemaakt op 8 september 2020. Eerder in dit onderzoek werd tijdens de doorzoeking van 6 oktober 2020 een factuur aangetroffen van GBL. Opvallend is dat op deze factuur de aanschaf van ‘20T’ GBL stond. Ook is opvallend dat deze factuur op 7 september 2020 is getekend.
Ik zag dat er in de notitie onder andere de volgende tekst stond:
[accountnaam 9] : Bl nieuw
-20 [accountnaam 8]
-300 [C]
-110 [D]
5520
Ik zag er een opsomming was gemaakt van meerdere aantallen, met daar achter de naam voor wie het was. Ik zag dat er onder aan de rij het aantal 5520 stond. Ik heb vervolgens de aantallen in het rijtje bij elkaar opgeteld. Ik zag dat 5520 het totaal bedrag was. [53] Ik zag dat er bij notitie ‘BL Nieuw’, Modified 30-09-2020 stond. Dit houdt in dat deze notitie voor het laatst is gewijzigd op 30 september 2020.
‘Bl’
Ik zag in de notitie nog een notitie die mijn aandacht wekte. Ik zag deze notitie de titel ‘Bl’ had.
50 [E]
1500 [accountnaam 8]
100 [F]
220 [accountnaam 10]
60 [accountnaam 11]
300 [G]
320 [G]
200 [G]
80 [accountnaam 11]
10 [G] .
50 [E] [54]
30 [H]
Ik zag dat deze notitie kennelijk weer een opsomming was van aantallen liters GBL die verdachte [verdachte] aan diverse personen had geleverd of gereserveerd. Ik zag dat er meerdere malen namen stonden van ‘ [G] ’ of ‘ [G] , of namen die mogelijk iets verkeerd geschreven waren. [G] is, zoals in eerdere processen-verbaal van bevindingen bleek, een grote afnemer van GBL bij verdachte [verdachte] . Ik zag onder andere ook de volgende tekst:
60 hb [G]
10 [G]
480 [accountnaam 8]
160 [accountnaam 11]
150 [G]
120 hb [G]
Ik zag dat er meerdere malen ‘hb’ genoemd werd achter een aantal. Inmiddels is bekend dat men met ‘hb’ de harddrug GHB bedoeld. Kennelijk heeft verdachte [verdachte] onder andere aan een persoon genaamd ‘ [G] ’ (vermoedelijk [G] ) meerdere liters GHB geleverd of voor gereserveerd. [55]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft encrochat tussen [accountnaam 4] en [G] :
Ik, Van Ginkel, zag dat er in de periode van 4 april 2020 tot en met 28 mei 2020 een gesprek (chat) plaatsvond tussen de gebruiker van accountnaam ‘ [accountnaam 4] ’ en de gebruiker van de accountnaam ‘ [G] ’. [56]
30-04-2020 21:75:35 [G] @encrochat.com Oke zaterdag heb ik 2 orders denk ik
30-04-2020 21:25:49 [accountnaam 4] @encrochat.com Oke oke
30-04-2020 21:25:53 [G] @encrochat.com Mijn vaste klant voor 70 kant en klaar
30-04-2020 21:26:08 [G] @encrochat.com En 100L BL en 10 kant en klaar
30-04-2020 21:27:47 [accountnaam 4] @encrochat.com Ik heb mega veel [57]
01-05-2020 16:36:44 [G] @encrochat.com Bestelling morgen
01-05-2020 16:36:51 [G] @encrochat.com 200 gbl
01-05-2020 16:37:02 [G] @encrochat.com 100gbl
01-05-2020 16:37:14 [G] @encrochat.com 80L kant en klaar
01-05-2020 18:04:47 [accountnaam 4] @encrochat.com Morgen dus 300 bl en 80 hb ?
Ik zag dat ‘ [accountnaam 4] ’ de 80 liter kant en klaar kennelijk '80 hb’noemde. Ambtshalve weet ik dat ‘hb’ als afkorting voor de harddrug GHB wordt gebruikt. GBL is de grondstof van de harddrug GHB. Op het moment dat je GBL vervaardigt naar GHB, dan heb je het dus voor je klanten zogezegd ‘kant en klaar’.
02- 05-2020 09:32:32 [accountnaam 4] @encrochat.com Ik bericht me maat of die die 80l gemaakt wil brengen [58]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft locatie [adres] te [woonplaats] , met als bijlage 1 ‘de factuur’:
Op 6 oktober 2020 vond er op het terrein en in de woning van het adres [adres] te [woonplaats] een doorzoeking plaats. Tijdens de doorzoeking werd er in het kantoor van de woning een factuur aangetroffen, van een bedrijf genaamd ' [bedrijf] '. Ik zag dat er op deze factuur de tekst 'Gamma-butyrolacton' stond. Ik weet ambtshalve dat dit een grondstof is om de harddrug GHB van te maken en dat hiervoor vaak de afkorting GBL gebruikt wordt. Ik zag dat er achter deze tekst '20T' stond. Dit zou er op kunnen duiden dat het mogelijk over 20 ton zou kunnen gaan. Ik zag dat er op de factuur een Nederlands adres genoemd stond, namelijk ' [adres] [woonplaats] '. [59] Kennelijk stond er op voornoemde factuur van GBL het adres van de opa van [verdachte] als afleveradres genoemd. [60]
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader criminele organisatie
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow). Een organisatie in de zin van voormeld artikel is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Om van deelneming in de zin van artikel 11b Ow te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt.
Criminele organisatie hennepteelt
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen ten aanzien van de hennepteelt een structurele samenwerking van aanzienlijke duur en rolverdeling af tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Zo was verdachte verantwoordelijk voor onder meer het aankopen en aanleveren van de stekjes en het knippen van de hennep. [medeverdachte 3] hield zich bezig met de elektriciteit. Uit de whatsappgesprekken uit de ‘het echte werk’-app volgt dat verdachte veelvuldig contact heeft met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over de gang van zaken rondom de hennepkwekerij. Uit de afgesproken winstverdeling leidt de rechtbank af dat het uiteindelijke doel van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] was om de gekweekte en geknipte hennep te verkopen met het oog op financieel gewin. De communicatie in de groepschat ‘Het echte werk APP’ gaat ook over de prijzen waarvoor de hennep verkocht kan worden. Het doel van de organisatie was dus gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft deelgenomen aan een structureel en duurzaam samenwerkingsverband, dat zich richtte op het opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden hennep (artikel 11 Opiumwet). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk, te weten de handel in hennep. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie in de periode tussen 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte 1] deelnam aan de criminele organisatie, nu onvoldoende uit het dossier is gebleken dat zij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd dan wel ondersteuning gaf aan gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Criminele organisatie voorbereidingshandelingen harddrugs
Ten aanzien van de werkwijze die verdachte hanteerde ten aanzien van de handel in GBL is de rechtbank van oordeel dat ook hier sprake is van een structureel en duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Verdachte werkte in het kader van de handel in GBL (een belangrijke grondstof voor de productie van GHB) samen met in ieder geval één ander, te weten [B ] ( [accountnaam 6] ). Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte GBL inkocht bij een zekere [accountnaam 7] , in zijn aantekeningen aangeduid als “ [bijnaam] ” en door verdachte op de terechtzitting [A] genoemd. De ingekochte GBL werd vervolgens door verdachte tegen een hogere prijs in Nederland verkocht door verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [B ] ( [accountnaam 6] ). Verdachte was als tussenpersoon betrokken bij de invoer van GBL, zoals volgt uit de factuur voor de levering van GBL vanuit het buitenland op het adres van de opa en oma van verdachte in Nederland. Uit de chat tussen verdachte en [accountnaam 6] blijkt dat zij veelvuldig contact hadden over de verkoop van de GBL, waaronder het afstemmen van de in- en verkoopprijzen. De rechtbank leidt uit die chat verder af dat verdachte en [accountnaam 6] als samenwerkingsverband naar buiten traden, namelijk richting een (mogelijke) afnemer van GBL met Encronaam ‘ [accountnaam 8] ’. Deze persoon mocht worden verteld dat zij “het samen doen”, wat ook zo is, chat verdachte. Verdachte heeft verder verklaard dat er sprake was van een winstverdeling. De rechtbank gaat ervan uit, mede gelet op de tenaamstelling, dat de notities van verdachte betrekking hebben op zijn handel in GBL. Die notities duiden naar oordeel van de rechtbank eveneens aan hoe grootschalig de handel van verdachte en zijn medeverdachte is geweest. Uit alles blijkt dat verdachte samen met anderen uit was op financieel gewin door het in georganiseerd verband plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte samen met in ieder geval een ander heeft deelgenomen aan een structureel en duurzaam samenwerkingsverband, dat zich richtte op het opzettelijk voorbereiden van de handel in harddrugs (artikel 10a Opiumwet). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk, te weten de handel in harddrugs. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie in de periode tussen 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020.
Ook ten aanzien van deze criminele organisatie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte 1] deelnam aan de criminele organisatie.
Feit 2
Bewijsmiddelen
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2020, met fotobijlagen, genummerd PL0900-2020325487-8, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een onderzoek in het kader van de Wet Wapens en Munitie, doorgenummerde pagina’s 126 en 127.
Feit 1
Bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022:
Ik heb de envelop met een bedrag van € 1.490 in contanten, die op het nachtkastje in mijn slaapkamer lag, gekregen uit de verkoop van GBL. Samen met mijn partner [medeverdachte 1] heb ik sinds 2018 (dus ook in 2019 en 2020) structureel een gedeelte van de omzet van mijn kaashandel, ongeveer 15%, afgeroomd. Wij hielden dit bij in een paars kinderschriftje waarin we de omzetten per week per markt opschreven. [medeverdachte 1] gaf het afgeroomde deel van de weekomzet aan mij en ik stopte het geld in de poef in de woonkamer van mijn woning in [woonplaats] . Dit betekent dat ik een gedeelte van 15% van de omzet niet heb opgenomen in mijn bedrijfsadministratie en ook niet heb opgegeven bij de Belastingdienst, zodat ik daar geen belasting over hoefde te betalen. De aangifte inkomstenbelasting voor 2018 had ik al gedaan, waarbij ik een deel van 15% van de jaaromzet dus niet als omzet heb aangegeven. [61]
Een proces-verbaal van bevindingen, betreft analyse overig administratief beslag, met als bijlage ‘paars schrift met pucca code’:
Op 6 oktober 2020 vond een doorzoeking plaats aan de [adres] te [woonplaats] . Tijdens deze doorzoeking werd een paars schrift met pucca in beslag genomen. [62] Het betreft 16 beschreven pagina's. Per pagina wordt een overzicht gegeven in een soort handgeschreven kolom. [63] Uit de opgeschreven getallen volgt voor het jaar 2018 (weeknummers 1 tot en met 52) een omzet van totaal € 567.787,13. [64]
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 6 oktober 2020 zag ik, verbalisant, in de woning op het perceel [adres] te [woonplaats] , aan de voorzijde van de woonkamer van verdachte een goud gekleurde poef/bank staan. Ik zag en voelde dat dit voorwerp een opening aan de bovenzijde had. In deze poef zag ik een groot aantal verpakkingen geld liggen. Het briefgeld was verpakt in verschillende pakketten. Tijdens het tellen van het geld hoorden wij verdachte zeggen dat de pakketten geld verpakt zouden moeten zijn in pakketten van honderd briefjes. Bij het tellen constateerden wij dat het inderdaad ging om stapeltjes van 100 geldbiljetten. [65]
Een proces-verbaal van bevindingen, met als bijlage een overzicht van de inbeslaggenomen goederen tijdens de doorzoeking in de woning aan [adres] te [woonplaats] : [66]
Slaapkamer nachtkastje bovenste lade € 990
slaapkamer sporttas (hing aan staande kapstok) € 1.000
slaapkamer in rechterbroekzak (mannen broek) € 4.335
Woonkamer in Hocker € 39.950
Woonkamer in Hocker € 65.000
Woonkamer in Hocker € 100.000
Woonkamer in Hocker € 18.150
Kantoor op bureau € 2.000
Kantoor op bureau € 2.000 [67]
Kantoor in dressoir € 3.075 [68]
Bewijsoverwegingen
Eenvoudig witwassen
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde witwassen dient komen vast te staan dat verdachte een goed voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig is uit enig (eigen) misdrijf van verdachte. Op basis van voornoemde bewijsmiddelen overweegt de rechtbank dat een bedrag van € 1.490 afkomstig is uit de handel in GBL van verdachte, welke handel onder feit 3 bewezen is verklaard in het kader van deelneming aan de criminele organisatie die gericht is op het plegen van misdrijven in de zin van artikel 10 derde en vijfde lid Opiumwet. Daarmee is de criminele herkomst van dat bedrag gegeven, hetgeen verdachte ook bekent. Verdachte heeft aldus een bedrag van € 1.490 witgewassen. Gelet op het feit dat verdachte het bedrag van € 1.490 enkel heeft verworven dan wel voorhanden heeft gehad, zal de rechtbank het feit kwalificeren als eenvoudig witwassen. Het medeplegen van dit geldbedrag met een of meer anderen acht de rechtbank niet bewezen.
Ten aanzien van het overige in de woning aangetroffen contante geld, het bedrag van in totaal € 236.500,-, heeft de verdediging – onder verwijzing naar bijlage 2 bij de pleitnotitie – weergegeven dat dit voor het overgrote deel voortkomt uit het vanaf 1 januari 2018 door verdachte en [medeverdachte 1] afromen van de omzet van de kaashandel. Volgens de verdediging werd de daadwerkelijke omzet per week per verkooplocatie weergegeven in het Pucca schriftje. Van de contante omzet werd niet alles afgestort op de bankrekening. In het kasboek werd slechts (om en nabij) vermeld wat er op de bankrekening contant werd afgestort. Het restant van de contante omzet werd niet in de administratie verwerkt. Het verschil tussen de totaalomzetten zoals vermeld in het Pucca schriftje over de jaren 2018 – 2020 en de in de administratie opgenomen omzet beloopt € 232.812,76. Over de aldus afgeroomde bedragen werd geen omzetbelasting betaald en de winst werd door het niet registreren van omzet zodanig gedrukt dat door verdachte veel minder inkomstenbelasting werd afgedragen.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring concreet, verifieerbaar en niet hoogst onaannemelijk is. Dit oordeel is tot stand gekomen na een wat ongebruikelijk procesverloop. Tot de inhoudelijke behandeling op 16 juni 2022 was het einddossier 09FOORT (het financieel onderzoek naar verdachte) niet bij de processtukken gevoegd. Tijdens de inhoudelijke behandeling hebben alle partijen ingestemd met het voegen van deze stukken bij de processtukken. Eerder, zoals bij de verhoren door de rechter-commissaris, beschikte de rechtbank dus niet over deze stukken. Tijdens de inhoudelijke behandeling verklaarde verdachte aanvankelijk dat het afromen van de omzetten plaatsvond vanaf 2018 en dat dit niet plaatsvond in 2017. Dit sluit aan bij de verklaring van [medeverdachte 1] d.d. 28 september 2021 bij de rechter-commissaris:

Wordt alles opgegeven bij de fiscus?
A: Eerst altijd wel, maar de laatste anderhalf/twee jaar haalden we er wel eens wat uit en gaven we dat niet op bij de belastingdienst. Er gaat wel structureel wat uit. We zetten dat niet in de computer.
Deden jullie dat altijd?
Elke week, ja.
Waarom deed u dat?
Het werd me gevraagd en ik denk dat het is om minder belasting te betalen.”
Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris, heeft de rechtbank verdachte geconfronteerd met de jaarstukken van zijn onderneming, meer specifiek het meerjarenoverzicht op pagina 126 en de winst- en verliesrekening op pagina 129 van het einddossier 09FOORT. Hieruit volgt dat de brutomarge (omzet minus inkoopwaarde van de omzet, uitgedrukt als percentage van de omzet) in de jaren van 2015 tot en met 2018 stijgt van ongeveer 30% naar ongeveer 33%, waarbij er van 2017 op 2018 in dit percentage geen noemenswaardige verandering te zien is. Door het invoeren van de zoekterm “brutomarge kaashandel” op Google kreeg de rechtbank ter zitting een beeld van de gemiddelde marges in de branche. Over de jaren 2015 – 2018 wijzigde de gemiddelde brutomarge in de kaashandel branche als geheel over deze jaren niet noemenswaardig.
Indien de genoemde verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] juist zouden zijn, dan zou de brutomarge over 2017, een jaar waarin volgens verdachte en [medeverdachte 1] géén omzet uit de boeken werd gehouden, flink hoger moeten zijn dan de brutomarge over 2018 (een jaar waarin dit wel op grote schaal gebeurde). Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat de werkelijke brutomarge over 2018 veel hoger is dan uit de oorspronkelijke boekhouding (p. 126 en 129 dossier 09Foort) volgt, maar heeft het verschil met 2017 (dan wel het ontbreken van een verschil in de in het dossier gevoegde boekhouding) niet kunnen verklaren.
Tijdens pleidooi is door de verdediging niet op dit punt ingegaan, maar is wel een beroep gedaan op de inkeerregeling van artikel 69 Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR). Bij repliek heeft de officier van justitie onder meer aangevoerd dat de verdediging haar stelling dat verdachte over 2018 gebruik heeft gemaakt van de inkeerregeling niet met stukken heeft onderbouwd. Tussen repliek en dupliek heeft de rechtbank verdachte nogmaals voorgehouden dat zijn verklaring dat pas vanaf 2018 omzetten werden afgeroomd problematisch is en daarmee minder geloofwaardig. De rechtbank heeft benoemd dat er vanuit de administratie twee scenario’s plausibel zijn, ofwel er werd in 2018 en daarna geen omzet afgeroomd, ofwel dit afromen vond wel plaats, maar dan ook in de voorafgaande jaren, gelet op de vrijwel gelijkblijvende trend in de brutomarge over die jaren in de administratie, die aansluit bij de trend qua brutomarge in de gehele kaasbranche tussen 2015 en 2018. Na een korte onderbreking voor overleg met de boekhouder, heeft de raadsvrouw van verdachte de gecorrigeerde aangifte inkomstenbelasting over 2018 (gedateerd 15 juni 2022) aan de rechtbank en de officier van justitie toegezonden per e-mail, waarin tevens was bijgevoegd de gecorrigeerde jaarrekening over 2018. Uit deze gecorrigeerde jaarrekening over 2018 is inderdaad een veel grotere brutomarge te herleiden dan de brutomarge uit de oorspronkelijke stukken (de omzet is immers fors verhoogd met het afgeroomde contante geld, de inkoopwaarde blijft gelijk). Deze gecorrigeerde brutomarge is ook fors hoger dan de uit de administratie te herleiden brutomarge over het jaar 2017. Het verschil tussen 2017 en 2018 zou volgens de verdediging deels zijn te verklaren door een prijsverhoging, gecombineerd met toegenomen inkoopvoordeel in verband met hogere inkoopvolumes. Deels zou het verschil volgens de verdediging ook zijn te verklaren doordat er ook in 2017 al contante geldbedragen niet in de administratie werden verwerkt, echter niet zo grootschalig en structureel als vanaf 2018 het geval was.
Het is met name vanwege deze laatste opmerking vanuit de verdediging dat de rechtbank de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het contante geld dat in diens woning is aangetroffen aannemelijk acht. Het is op voorhand al niet heel aannemelijk dat met ingang van 1 januari 2018 er van de één op de andere dag een praktijk ontstaat van een goed bijgehouden schaduwboekhouding waarin omzetten worden geregistreerd voordat ze worden afgeroomd. Dit is nog minder aannemelijk als de administratie doet vermoeden dat sprake is van een ook al voor 2018 bestaande praktijk. Dat een bepaalde mate van belastingontduiking over de periode vóór 2018 door de verdediging is erkend, maakt dat de administratie van verdachte beter kan worden begrepen. De gecorrigeerde jaarrekening over 2018 sluit ook aan bij de omzetten, zoals verantwoord in het paarse Pucca schriftje, waardoor aannemelijk wordt dat dit ook werkelijk de behaalde omzetten zijn geweest. Het is dan ook niet onaannemelijk dat het in de woning aangetroffen contante geldbedrag van € 236.500,- voor het overgrote deel afkomstig is uit afgeroomde weekomzetten van de kaashandel van verdachte. Dit leidt de rechtbank tot het volgende.
Voor wat betreft de omzet van de kaashandel van € 85.168,07 (15% van € 567.787,13) die verdachte niet heeft opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2018 geldt dat dit bedrag afkomstig is uit enig eigen misdrijf van verdachte, namelijk het in artikel 69 van de AWR strafbaar gestelde delict, inhoudende het opzettelijk onjuist indienen van een bij de belastingwet voorziene aangifte. [69] Verdachte heeft dit geld verworven met zijn kaashandel en voorhanden gehad door het te bewaren in de poef (hocker) in de woonkamer. Verdachte heeft aldus een bedrag van € 85.168,07 witgewassen. Gelet op het feit dat verdachte geen verhullings- of verbergingshandelingen heeft verricht, zal de rechtbank het feit kwalificeren als eenvoudig witwassen.
Van een succesvol beroep op de inkeerregeling van artikel 69 AWR kan geen sprake zijn. Artikel 69, derde lid van de AWR bepaalt dat het recht op grond van dat artikel vervalt indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat – kort gezegd – deze onjuistheid of onvolledigheid bij de Belastingdienst bekend zal worden. Verdachte heeft niet vrijwillig alsnog de verzwegen omzetten opgegeven bij de Belastingdienst; dit is een direct gevolg van de inbeslagname door de politie van zowel de administratie van verdachte als diens schaduwboekhouding (het Pucca schriftje met werkelijke weekomzetten) in het kader van een onderzoek ter zake witwassen. Hij had derhalve op grond van deze inbeslagname redelijkerwijs moeten vermoeden dat de verzwegen omzet bekend zou worden bij de Belastingdienst.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het bedrag van € 85.168,07 heeft witgewassen tezamen en in vereniging met zijn partner [medeverdachte 1] . Het afromen van 15% van de omzet gebeurde in overleg tussen verdachte en zijn partner. Zij waren beiden op de hoogte van deze werkwijze. [medeverdachte 1] hield de bedrijfsadministratie en de omzet bij en gaf het bedrag in contanten vervolgens aan verdachte, die het geld wegstopte in de poef in de woonkamer.
Partiële vrijspraak
Voor het resterende bedrag dat overblijft van het ten laste gelegde bedrag (€ 151.341,93) is de rechtbank van oordeel dat niet onaannemelijk is dat dit ook voor het overgrote deel voortvloeit uit niet in de administratie verwerkte afgeroomde weekomzetten van de kaashandel.
Op basis van de verklaring van verdachte kan echter niet tot eenzelfde redenering worden gekomen als ten aanzien van het hiervoor besproken bedrag van € 85.168,07, nu verdachte de aangiften inkomstenbelasting voor 2019 en 2020 nog niet heeft ingediend. De verdediging heeft aangegeven dat bij de aangifte inkomstenbelasting over 2019 en 2020 van de werkelijke omzet zal worden uitgegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat naar aanleiding van die aangiften dan tevens de te weinig betaalde omzetbelasting over 2019 en 2020 zal worden afgedragen. Op basis van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het bedrag van € 151.341,93 niet uit enig (eigen) misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van witwassen voor dit bedrag.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1.

op 6 oktober 2020 te Montfoort tezamen en in vereniging met een ander, één voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van 85.168,07 euro, hebben verworven en voorhanden hebben gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;

en
op 6 oktober 2020 te Montfoort één voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van 1.490 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;

2.

op 6 oktober 2020 te Montfoort een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;

3.

in de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in 11 derde, vijfde lid Opiumwet;

en
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en een ander, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10a eerste lid Opiumwet;

4.

in de periode van 6 april 2020 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden GHB, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

en
omstreeks 6 april 2020 te Montfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden Crystal Meth, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

5.

in de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Gorinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 11, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 200 eenheden van een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II).

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
medeplegen van eenvoudig witwassen
en
eenvoudig witwassen;
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
Feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 5:
medeplegen van het in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en het meewerken aan een gedragsinterventie.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen toepassing te geven aan artikel 57 Sr en separate hoofdstraffen voor de bewezen verklaarde feiten op te leggen. Volgens de verdediging dient aan verdachte in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd die het voorarrest overstijgt. De modaliteit van de taakstraf en de voorwaardelijke gevangenisstraf is passend voor een aantal feiten ingevolge soortgelijke jurisprudentie en de LOVS-oriëntatiepunten. De verdediging heeft verder aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met het verloop van het onderzoek, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de proceshouding van verdachte. Verdachte is ten aanzien van alle feiten first offender. Verdachte wil zijn medewerking verlenen aan eventuele bijzondere voorwaarden en toezicht door de reclassering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Gedurende een periode van anderhalf jaar heeft verdachte deelgenomen aan twee criminele organisaties. De ene organisatie hield zich bezig met hennepteelt en de verkoop van hennep, de andere organisatie was gericht op voorbereidingshandelingen voor de handel in GHB door zich bezig te houden met de verkoop van GBL. In beide organisaties had verdachte een cruciale rol. Hij faciliteerde onder meer de locatie, de stekken en de knippers, en vervoerde en verkocht de hennep voor de hennepkwekerij die ruim anderhalf jaar op grootschalige en professionele wijze heeft gedraaid. Wat betreft de handel in GBL was verdachte een tussenpersoon voor de invoer van GBL uit het buitenland naar Nederland en heeft hij zelf op grote schaal samen met een ander GBL verkocht. Daarmee heeft verdachte de GBL op de markt gebracht ten behoeve van de productie van en handel in GHB. Verdachte heeft ook zelf GHB verkocht. GHB is een zeer verslavende harddrug met een verwoestende werking op de fysieke en mentale gezondheid van gebruikers. Uit het dossier volgt dat verdachte op zeer grote schaal in GBL heeft gehandeld, in berichtenverkeer heeft verdachte het over IBC’s (intermediate bulk containers met een inhoud van 1.000 liter per stuk) vol GBL, waarop hij naar eigen zeggen zelf 6 tot 8 euro per liter winst maakte.
Daarnaast blijkt uit het berichtenverkeer dat verdachte bijna dagelijks bezig was met het zoeken naar (nog meer) mogelijkheden om op welke manier dan ook geld te verdienen aan de handel in zowel soft- als harddrugs. Uit alles blijkt dat verdachte enkel gericht was op zijn eigen financiële gewin en zich op geen enkel moment rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de samenleving en voor de gezondheid van de gebruikers van met name de GHB. Zelfs met betrekking tot zijn eigen legale kaasbedrijf heeft verdachte geen moeite gehad met strafbaar handelen: door een deel van zijn omzet niet op te geven bij de Belastingdienst hoefde hij minder omzet- en inkomstenbelasting te betalen, met als gevolg dat hij zelf meer geld overhield. De rechtbank heeft verdachte bij dit vonnis veroordeeld voor het witwassen van dat bedrag. Het aangetroffen wapen bij verdachte thuis kan de rechtbank niet anders zien dan in het licht van het hiervoor omschreven criminele milieu waarin verdachte zich bevond.
De rechtbank acht het gedrag van verdachte bijzonder kwalijk. Het is algemeen bekend dat zowel hard- als softdrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid, dat het bestaan van criminele organisaties zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving en dat met de aanwezigheid van wapens gevaarlijke en ongewenste situaties in de maatschappij kunnen ontstaan. Verdachte heeft de samenleving bovendien financieel benadeeld door opzettelijk zijn fiscale verplichtingen niet na te komen en hij heeft daarmee niet de verantwoordelijkheid genomen die van hem als zelfstandig ondernemer mag worden verlangd.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 18 februari 2022;
- een reclasseringsadvies van 19 april 2022, uitgebracht door Inforsa.
Uit het uittreksel volgt dat verdachte wel eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Dit speelt bij het bepalen van de hoogte van de straf daarom geen rol.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de reclassering het recidiverisico inschat als gemiddeld. Daarom achten zij langdurig toezicht en het inzetten van interventies noodzakelijk. Het gaat daarbij om een meldplicht en een gedragsinterventie (vormgegeven in een training). Ter zitting heeft verdachte verklaard baat te hebben bij het contact met de reclassering en aangegeven dat hij zijn medewerking wil verlenen, indien de bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Strafoplegging
De rechtbank geeft geen gehoor aan het verzoek van de verdediging om artikel 57 Sr buiten toepassing te laten en separate hoofdstraffen op te leggen. De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden om de samenloopregeling van artikel 57 Sr niet toe te passen.
De rechtbank is op basis van vergelijkbare strafzaken en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS van oordeel dat gelet op de aard en omvang van de strafbare feiten met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het reeds ondergane voorarrest van verdachte overstijgt. In tegenstelling tot de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de ernst, de aard en de omvang van de strafbare feiten geen ruimte bieden om over te gaan tot oplegging van een (of meerdere) taakstraf(fen). De rechtbank legt aan verdachte wel een voorwaardelijk strafdeel op als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij legt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op, inhoudende de meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan gedragsinterventie. Er geldt een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank wijkt bij de strafoplegging af van de eis van de officier van justitie, nu zij komt tot een kleinere bewezenverklaring en meer dan de officier van justitie rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank let daarbij in het bijzonder op het eigen kaasbedrijf van verdachte en de noodzaak van de continuering daarvan met het oog op het inperken van het recidiverisico.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.VOORLOPIGE HECHTENIS

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd bij uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, nu het veroordelend vonnis op grond van artikel 75, eerste lid Sv een zelfstandige grond voor de voorlopige hechtenis vormt en er geen zwaarwichtige persoonlijke omstandigheden zijn die de schorsing (blijven) rechtvaardigen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er grote zwaarwegende persoonlijke belangen zijn om de schorsing van de voorlopige hechtenis voort te zetten. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing aan de regels heeft gehouden en bevindt zich niet meer in het criminele milieu. Verdachte heeft een goedlopend eigen bedrijf en een gezin met jonge kinderen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 5 EVRM volgt dat verdachte het recht heeft om zijn proces in vrijheid af te wachten zolang hij niet veroordeeld is door een rechter.
De rechtbank constateert dat verdachte al een aanzienlijke tijd (ongeveer negen maanden) voorlopig gehecht is geweest. Verdachte heeft een persoonlijk belang om niet een relatief groot deel van de straf in het zwaardere voorlopige hechtenis regime door te brengen. Bovendien acht de rechtbank het van belang dat verdachte de kans krijgt om de toekomst van zijn eigen bedrijf goed te regelen. Dit maakt dat zijn persoonlijk belang om eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten zwaarder weegt dan het maatschappelijk belang bij het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank wijst de vordering tot opheffing van de schorsing van de officier van justitie af. Dit betekent dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis zal voortduren.

11.BESLAG

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de volgende voorwerpen verbeurd te verklaren:
  • 1 STK Document (G2709372);
  • 1 STK Agenda (G2709403);
  • 1 STK Document (G2709426);
  • 1 STK Personenauto (Renault) (PL0900-MD5R020063_662200);
  • 1 STK Aanhanger (MD5R020063_662202);
  • 1 STK Palletwagen (PL0900- MD5R020063_662201);
  • 239.195,38 EUR (G2804913).
De volgende voorwerpen kunnen wat betreft de officier van justitie terug naar verdachte:
  • 1 STK Document (G2709321);
  • 2 STK Document (G2709329);
  • 1 STK Document (G2709336);
  • 1 STK Computer (G2709337);
  • 4 STK Document (G2709381);
  • 1 STK Vorderingen (Rabobank);
  • 1 STK Heftruck (PL0900-MD5R020063_662204).
Nu er afstand is gedaan van de drie wapens (G2708985, G2708967 en G2708964) en het hennepafval (G2712917) hoeft de rechtbank daar volgens de officier van justitie geen beslissing op te nemen.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de teruggave gevorderd van de personenauto (Renault), de aanhanger en de palletwagen. Verdachte beschikt, met toestemming van het Openbaar Ministerie, nog steeds over de auto, de heftruck en de palletwagen, maar de juridische beslissing tot teruggave dient nog te volgen. De aanhanger wordt door verdachte in zijn kaasbedrijf gebruikt en daarom wordt teruggave verzocht. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat het geldbedrag (met uitzondering van € 1.490) niet verbeurd dient te worden verklaard, omdat verdachte dan dubbel zou worden bestraft. Het geldbedrag wordt immers nog opgegeven aan de Belastingdienst, waardoor verdachte hierover belasting zal moeten afdragen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Document (G2709372);
  • 1 STK Agenda (G2709403);
  • 1 STK Document (G2709426)
verbeurd verklaren. Met betrekking tot en met behulp van deze voorwerpen zijn de onder 1, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten begaan.
De rechtbank zal een deel van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
86.658,07 EUR (G2804913);
verbeurd verklaren. Met betrekking tot dit voorwerp is het onder feit 1 bewezen verklaarde begaan.
Dat verdachte niet aan zijn fiscale verplichtingen zal kunnen voldoen bij verbeurdverklaring ligt niet voor de hand, gelet op de beslissing in dit vonnis tot teruggave van het grootste deel van het in beslag genomen contante geldbedrag. De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering aangekondigd, bij de behandeling van deze vordering zal het verbeurd verklaarde bedrag – indien dit wordt uitgewonnen – in mindering kunnen worden gebracht op de betalingsverplichting.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Wapen (G2708967);
  • 1 STK Wapen (G2708964);
  • 1 STK Wapen (G2708985);
  • 4 ZAK Hennepafval (G2712917),
onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Met betrekking tot het wapen (G2708985) is het onder 2 bewezen verklaarde feit begaan. Het hennepafval (G2712917) is geheel of grotendeels door middel van het onder 5 bewezen verklaarde feit verkregen. De overige twee wapens (G2708967 en G2708964) zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Document (G2709321);
  • 2 STK Document (G2709329);
  • 1 STK Document (G2709336);
  • 1 STK Computer (G2709337);
  • 4 STK Document (G2709381);
  • 1 STK Vorderingen (Rabobank);
  • 1 STK Personenauto (Renault) (PL0900-MD5R020063_662200);
  • 1 STK Aanhanger (MD5R020063_662202);
  • 1 STK Palletwagen (PL0900- MD5R020063_662201);
  • 1 STK Heftruck (PL0900-MD5R020063_662204);
  • 152.537,31 EUR (een deel van G2804913).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en het belang van strafvordering verzet zich niet
tegen teruggave.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en
  • 2, 3, 10, 10a, 11 en 11b van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van drie (3) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van één (1) jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering Inforsa op het adres Wittevrouwenkade 6. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Het doel van de meldplicht is om beter zicht te krijgen en behouden en meer controle uit te oefenen op het leven van verdachte. Het is gewenst dat er zowel meldplichtgesprekken als huisbezoeken plaatsvinden en tevens is het geïndiceerd dat de reclassering intensief contact zal onderhouden met het netwerk, waarbij er specifiek aandacht is voor de delictgerelateerde factoren;
* actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
-
wijst afde vordering tot opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
verbeurd:
  • 1 STK Document (G2709372);
  • 1 STK Agenda (G2709403);
  • 1 STK Document (G2709426);
  • 86.658,07 EUR (G2804913);
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Wapen (G2708967);
  • 1 STK Wapen (G2708964);
  • 1 STK Wapen (G2708985)
  • 4 ZAK Hennepafval (G2712917);
- gelast de
teruggaveaan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Document (G2709321);
  • 2 STK Document (G2709329);
  • 1 STK Document (G2709336);
  • 1 STK Computer (G2709337);
  • 4 STK Document (G2709381);
  • 1 STK Vorderingen (Rabobank);
  • 1 STK Personenauto (Renault) (PL0900-MD5R020063_662200);
  • 1 STK Aanhanger (MD5R020063_662202);
  • 1 STK Palletwagen (PL0900- MD5R020063_662201);
  • 1 STK Heftruck (PL0900-MD5R020063_662204);
  • 152.537,31 EUR (G2804913).
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en J.A. Spee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juli 2022. De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 oktober 2020, te Montfoort, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, één of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag(en) ter hoogte van ongeveer 238.000 euro, althans één of meer (grote) geldbedragen, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en), (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat
voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had;
en/of
(telkens) één of meer voorwerpen(en) te weten een geldbedrag(en) ter hoogte van ongeveer 238.000 euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht );
(Artikel art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2020 te Montfoort een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
(Artikel art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of
10a eerste lid en/of 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
(Artikel art 11b lid 1 Opiumwet)
4.
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd en/of geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden GHB en/of een of meer hoeveelheden cocaïne en/of een of meer hoeveelheden Crystal Meth en/of een of meer hoeveelheden andere soorten harddrugs, zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 6 oktober 2020 te Montfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen en/of telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelheden GHB en/of een of meer hoeveelheden andere soorten harddrugs, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB en/of een (ander) middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of
te bevorderen:
- een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden GBL en/of overige voor de productie/vervaardiging van harddrugs bestemde (grond)stoffen en/of
- een of meer telefoons (met daarop (onder andere) PGPsoftware en/of Encrochat) en/of
- een of meerdere locaties voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet)
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 6 oktober 2020 te Gorinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 11, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 500 gram hennep en/of 200 eenheden van een middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II).

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2015/2016, 34372, nr. 3, par. 2.3.2.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 16 maart 2021, 26 maart 2021 en 16 april 2021 (Dossier 09Kaas), genummerd 2020327232 (respectievelijk, Z, Z/A en Z/B), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 653. Daarnaast gaat het om de processen-verbaal die als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 13 juli 2021 en 19 juli 2021, (Dossier 09Foort), genummerd PL0900_2020325161, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 432. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven. Expliciet is weergegeven wanneer het gaat om processen-verbaal anders dan uit het Dossier 09Kaas.
3.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 16 juni 2022.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 april 2021, pagina 624.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 513.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 514.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 515.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 516.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 516.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 180.
11.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 182.
12.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 183.
13.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 180.
14.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 181.
15.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 oktober 2020, pagina 32.
16.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 16 juni 2022.
17.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 5.
18.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 7.
19.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 8.
20.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 9.
21.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 13.
22.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 15.
23.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 17.
24.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 18.
25.Een geschrift, te weten de uitdraai van het encrochatgesprek tussen [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , pagina 19.
26.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2020, pagina 490.
27.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2020, pagina 83.
28.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2020, pagina 85.
29.Een proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2020, pagina 186.
30.Een proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2020, pagina 188.
31.Een proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2020, pagina 190.
32.Een proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2020, pagina 192.
33.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 16 juni 2022.
34.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 april 2021, pagina 624.
35.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 513.
36.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 514.
37.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 516.
38.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 517.
39.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 518.
40.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2021, pagina 519.
41.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 180.
42.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 182.
43.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 183.
44.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 180.
45.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2020, pagina 181.
46.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2020, pagina 479.
47.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2020, pagina 480.
48.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2020, pagina 495.
49.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 april 2021, pagina 623.
50.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 april 2021, pagina 624.
51.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 februari 2021, pagina 197.
52.Bijlage ‘Rapportage notitie ‘Geld’ bij een proces-verbaal van bevindingen van 18 februari 2021, pagina 200.
53.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2020, pagina 190.
54.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2020, pagina 191.
55.Een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2020, pagina 192.
56.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2020, pagina 83.
57.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2020, pagina 84.
58.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2020, pagina 85.
59.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2020, pagina 459.
60.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2020, pagina 460.
61.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 16 juni 2022.
62.Een proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2021, pagina 52 (Dossier 09Foort).
63.Een proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2021, pagina 53 (Dossier 09Foort).
64.Bijlage ‘pucca schriftje’ bij een proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2021, pagina’s 54 tot en met 67 (Dossier 09Foort).
65.Een proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2020, pagina 41.
66.Een proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2020, pagina’s 25 en 26.
67.Bijlage overzicht inbeslaggenomen goederen bij een proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2020, pagina 27.
68.Bijlage overzicht inbeslaggenomen goederen bij een proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2020, pagina 28.
69.Hoge Raad 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2774.