4.3.2Mus
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2. 1
De aangetroffen chats
Op 18 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 20 1] ’, veredeld als [medeverdachte 20] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 15] ’, veredeld als [medeverdachte 15] . [medeverdachte 20] vraagt aan [medeverdachte 15] : “wie zoek je” en “wat staat op (…) hoofd sir!!”. [medeverdachte 15] antwoordt dat hij “70 de hoofd geeft” met “onze yzers en fietsen”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘70 de hoofd’ € 70.000,- per liquidatie wordt bedoeld en dat met ‘yzers’ en ‘fietsen’ vuurwapens en auto’s worden bedoeld. [medeverdachte 20] antwoordt aan [medeverdachte 15] dat hij de service van de organisatie goed vindt. Verder wordt nog besproken dat [medeverdachte 20] “niets aan vijanden verkoopt alleen de dood. Alleen de dood” en dat hij “wist dat er oorlogskast was”, waarop [medeverdachte 15] antwoordt dat “die kast leeg moet op hun allemaal” en dat de kas(t) “nog laaaaaaang niet leeg is”. [medeverdachte 15] noemt dat ze “ratten moeten bestrijden broer” en vraagt “we zijn 1 team toch sir?”. [medeverdachte 20] antwoordt hierop: “Jaaa” en “Meer dan 1 ”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 20] en [medeverdachte 15] via de chat verder aan het verkennen zijn wat zij voor elkaar kunnen betekenen en dat het daarbij om het liquideren van personen gaat. Ook leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 15] daarbij zorgt dat er vuurwapens en auto’s beschikbaar zijn en dat hij geld in het vooruitzicht stelt. Uit het chatgesprek van 19 februari 2017 tussen [medeverdachte 20] en [medeverdachte 15] blijkt dat een ‘soldaat’ van [medeverdachte 20] ook daadwerkelijk een ‘yzer’ bij [medeverdachte 15] heeft opgehaald. [medeverdachte 20] geeft hiervan een ontvangstbevestiging aan [medeverdachte 15] .
In het vervolg van het chatgesprek van 18 februari 2017 worden door [medeverdachte 20] en [medeverdachte 15] personen besproken die worden gezocht. Eén van die personen wordt “ [bijnaam 3] ”, “ [bijnaam 3] ” of “ [bijnaam 3] ” genoemd. Deze persoon zou rijden in een witte Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] . Uit de politiesystemen blijkt dat [slachtoffer 17] in 2017 meermalen in een auto met dit kenteken is gecontroleerd. [medeverdachte 20] vraagt aan [medeverdachte 15] of hij “ [bijnaam 3] wil”. [medeverdachte 15] antwoordt hierop met “Ja graag!”. [medeverdachte 20] vraagt vervolgens voor “hoeveel” en zegt dat ‘ [bijnaam 3] ’ “heeel dichtbij is” en “zeg met wat je met hem wilt en de prijs kan komende week”. [medeverdachte 15] antwoordt “Laats wou hem lokken maar ging mis hij kwam met gepantserde wagen en nog aanhang met andere auto’s en die head was alleen hij zou ook zelf rijden!”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘head’ schutter wordt bedoeld. [medeverdachte 15] noemt vervolgens de prijs waar [medeverdachte 20] om vraagt: “Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”. [medeverdachte 20] antwoordt: “Ok”, “Maak er werk van” en “Ik hou je op de hoogte”. [medeverdachte 15] geeft nog mee dat het ook top is als [medeverdachte 20] hem in de fiets kan verbranden.
Op 19 februari 2017 overdag en aan het begin van de avond stuurt [medeverdachte 15] naar [medeverdachte 20] een aantal berichten van ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 1] ’, veredeld als [medeverdachte 16] , door, al dan niet eerst doorgestuurd van het account ‘ [PGP gebruikersnaam C 3] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [C] . Deze berichten luiden: “ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 1] [02/19/2017 @ FW: [PGP gebruikersnaam C 3] 15.20] En sir fiets in de fik met die hond erin beste geen fouten sir”, “ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 1] [02/19/2017 @ 15.52] Hahahaha ok heel sterk bro mensen naar ons hart zijn dit” en “ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 1] [02/19/2017 @ 15.51] Laat m aub vndg slapen zou mooi zijn”. [medeverdachte 15] stuurt naar [medeverdachte 20] dat “iedereen jullie begint te mogen broer is alleen maar goed teken!”. Een paar uur later vraagt [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 15] “Bro hoe bgaat t met [bijnaam 3] hou me op de hoogte zien ze m vndg”. [medeverdachte 15] heeft dit doorgestuurd naar [medeverdachte 20] . Als [medeverdachte 20] hierop stuurt dat ze “al goed contact met degene die mee gaat helpen” hebben en dat “hij hem nu in positie moet zetten” antwoordt de persoon die vermoedelijk [C] is via de accounts van [medeverdachte 16] en [medeverdachte 15] “Met gods wil sir whoooooooppppp (…) ooooooooooooooooppppp dat wil ik horen whoooppppppp whooooppppp Jij ook bedankt bro!”. Om 23.47 uur laat [medeverdachte 20] aan [medeverdachte 15] weten dat “hij er vandaag niet was”, dat “de mensen die hem rijden en thuiszetten ons gaan seinen” en “dus nog heel even geduld iedereen staat klaar”. [medeverdachte 20] laat [medeverdachte 15] weten dat hij naar huis gaat, maar dat hij er “morgen weer op is”, “hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 17] ) zit al in de net… nu timeren” en “je voelt me.deze gaat nergens dan naar boven”.
De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 15] als [medeverdachte 16] betrokken zijn bij de opdracht aan [medeverdachte 20] tot het liquideren van [slachtoffer 17] en dat [medeverdachte 20] aan beiden verslag uitbrengt over de voortgang.
4.3.2.2
De rol van [verdachte]
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 17] , zoals meest subsidiair aan hem ten laste is gelegd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat [verdachte] het kenteken van de auto waarin [slachtoffer 17] werd rondgereden heeft doorgegeven aan [medeverdachte 20] , die het kenteken op zijn beurt heeft doorgegeven aan opdrachtgever [medeverdachte 15] .
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord niet kan worden bewezen. Er is slechts sprake van een strafbare poging als er sprake is van een begin van uitvoering. Daarvan is niet gebleken, zodat een poging tot moord in strafrechtelijke zin niet bewezen kan worden. Reeds daarom kan ook het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen worden, ook voor bewezenverklaring van die variant van de tenlastelegging moet immers tenminste vaststaan dat sprake was van een strafrechtelijke poging.
De rechtbank acht tenslotte ook de meer subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 17] niet bewezen. De aan [verdachte] verweten feitelijke gedraging bestaat volgens de tenlasteleggingen enkel uit het verwerven en voorhanden hebben van een PGP-telefoon. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoon bestemd was tot het begaan van het misdrijf – namelijk de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie – is niet voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Het voorhanden hebben van de PGP-telefoon kan daarom niet zonder meer als voorbereiding worden gekwalificeerd. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd in de deelonderzoek Mus.
4.3.3Barbera
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de verklaringen van [medeverdachte 1] voor dit deelonderzoek buiten beschouwing zal laten. De verweren die de verdediging op dat punt heeft gevoerd, kunnen daarom onbesproken blijven.
4.3.3. 1
Uitlokken van de liquidatie
Op 6 maart 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 20 2] ’, veredeld als [medeverdachte 20] en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 1] ’, veredeld als [medeverdachte 16] . [medeverdachte 16] vraagt aan [medeverdachte 20] of ‘ze die man in [plaats] willen doen’. [medeverdachte 20] antwoordt hierop bevestigend. [medeverdachte 16] geeft [medeverdachte 20] te kennen dat hij het op gaat zetten. [medeverdachte 20] laat aan [medeverdachte 16] weten dat ze klaar staan.
Het eerste PGP-chatgesprek waaraan [medeverdachte 15] deelneemt dateert van 9 maart 2017 om 21.42 uur, op het moment dat duidelijk is dat de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 20] is mislukt. De rechtbank leidt uit de inhoud van deze chats en uit de inhoud van nadien gevoerde chats af dat [medeverdachte 15] samen met [medeverdachte 16] de opdracht heeft gegeven tot de liquidatie en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst blijkt uit het chatgesprek dat vanaf 9 maart 2017 om 21.42 uur wordt gevoerd dat [medeverdachte 15] op de hoogte was van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 20] . [medeverdachte 15] zegt tegen [medeverdachte 20] dat het niet mis mag gaan. [medeverdachte 20] antwoordt hierop dat [medeverdachte 15] ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 1] ’ het moet laten uitleggen. [medeverdachte 20] stuurt vervolgens naar [medeverdachte 16] dat hij het ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 15] ’ moet uitleggen. [medeverdachte 20] laat nog wel aan [medeverdachte 15] weten dat hij vindt dat de ‘ [.] ’ het niet goed heeft gedaan en hij vraagt zich af hoe dat kan terwijl ‘jullie’ hem betalen. [medeverdachte 20] geeft vervolgens aan naar de ‘heads’ te gaan om ze te bedaren.
Een paar uur na de mislukte liquidatie vraagt [medeverdachte 20] aan [medeverdachte 16] wat hij de ‘heads’ kan zeggen. [medeverdachte 16] antwoordt hierop dat er morgen wat ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld) wordt gestuurd voor de moeite en dat [medeverdachte 20] dat dan met [medeverdachte 16] kan delen. [medeverdachte 20] vindt dit goed. In de nacht van 10 op 11 maart 2017 vraagt [medeverdachte 20] aan [medeverdachte 15] wat het adres is. [medeverdachte 15] antwoordt hierop “ [straat] ”. [medeverdachte 20] zegt tegen [medeverdachte 15] dat hij iemand stuurt en geeft vervolgens dat adres aan [E] door. [medeverdachte 15] vraagt aan [medeverdachte 20] of het klopt dat ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 16 1] ’ 35 heeft afgesproken. [medeverdachte 20] antwoordt hierop “Ja ik zei voor jullie 2 1500. Geef ik heads de rest”. [medeverdachte 20] laat aan [medeverdachte 15] weten dat de persoon die hij heeft gestuurd er staat. [medeverdachte 15] antwoordt om 00.25 uur dat hij het al heeft gegeven. [E] is die nacht om 00.05 uur door de politie op de [straat] te [plaats] gecontroleerd.
In hetzelfde gesprek vraagt [medeverdachte 20] aan [medeverdachte 15] of [medeverdachte 15] het redelijk vindt. [medeverdachte 15] antwoordt dat dit de eerste keer is en “die man heeft nog niet van je gehoord maar zodra er progres volgt zal je zien heb het je al eens verteld geef me 2 snel en je zal geen geld problemen hebben broer!” Vervolgens antwoordt [medeverdachte 20] : “Dank voor het gebaar mijn broer. We staan aan je zij. Sorry dat we je niet konden geven wat je hoorde te krijgen, maar ik hoop dat er nog een kans volgt om deze voor u naar [.] te sturen.. gr mijn broer”.
Uit een chatbericht tussen [medeverdachte 20] en [medeverdachte 15] van 18 februari 2017 blijkt dat er voor een geslaagde liquidatie € 70.000.- aan [medeverdachte 20] wordt betaald door de organisatie waar [medeverdachte 15] deel van uitmaakte. Uit het feit dat [medeverdachte 20] in het deelonderzoek Barbera geld krijgt voor de moeite, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 20] ook voor de moord op het beoogde slachtoffer een geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld.
De rechtbank leidt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden af dat [medeverdachte 16] en [medeverdachte 15] gezamenlijk [medeverdachte 20] hebben geprobeerd te bewegen tot het liquideren van het beoogde slachtoffer door [medeverdachte 20] een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen. Uit hetgeen de rechtbank hierna overweegt met betrekking tot de uitvoering van de liquidatie, blijkt dat in het kader van de uitlokking ook aan [medeverdachte 20] is verteld wat de verblijfplaats van het slachtoffer zou zijn op het moment van de voorgenomen liquidatie, dat het over een Marokkaanse man uit [plaats] gaat die [slachtoffer 20] heet, die lang en kaal is en die in een auto van het merk Mazda rijdt.
4.3.3.2
Het beoogde slachtoffer
In de politiesystemen gaven de zoektermen ‘ [slachtoffer 20] , ‘ [plaats] ’ en ‘Mazda’ een hit op [slachtoffer 20] . [slachtoffer 20] heeft van 24 januari 2017 tot en met 26 november 2018 een Mazda op naam gehad. In 2017 was hij kaal en hij is 1 .80 meter lang. [slachtoffer 20] heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en wordt al jaren in verband gebracht met de handel in harddrugs. De rechtbank leidt op basis van het voorgaande af dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 20] het doelwit van de beoogde liquidatie op 9 maart 2017 was.
4.3.3.3
Plaats van de voorgenomen moord
Op 4 maart 2017 heeft [medeverdachte 20] aan [medeverdachte 9] gevraagd wat het adres is van café [café] en of dit café nog open is voor publiek of dat het dicht is. Café [café] was gelegen aan de [adres] te [plaats] . In dit café werden tot januari 2017 de clubbijeenkomsten van de afdeling [afdeling] van [motorclub] gehouden.
In de avond van 9 maart 2017 heeft [medeverdachte 20] contact met [medeverdachte 11] (die geen verdachte is in dit onderzoek). Om 19.33 uur laat [medeverdachte 11] aan [medeverdachte 20] weten dat hij thuis is op de [adres] te [plaats] en dat dat vlakbij het café is. [medeverdachte 11] vraagt aan [medeverdachte 20] wat ze rijden en of hij thuis of bij het café moet wachten. [medeverdachte 20] antwoordt hierop dat [medeverdachte 11] ze vanzelf ziet en dat hij thuis op ze moet wachten. Om 20.42 uur vraagt [medeverdachte 11] aan [medeverdachte 20] of hij al wat weet. [medeverdachte 20] antwoordt hierop om 20.45 uur dat [medeverdachte 11] moet wachten. Daarna vinden er nog (al dan niet gemiste) telefoonoproepen plaats tussen [medeverdachte 20] en [medeverdachte 11] . Daarvan is de inhoud niet bekend geworden.
Uit de hierna te noemen chatberichten tussen [medeverdachte 20] en [medeverdachte 16] blijkt dat het beoogde doelwit ook bij een café zou komen. De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het de bedoelding was dat [slachtoffer 20] op de avond van 9 maart 2017 in of in de nabijheid van café [café] te [plaats] zou worden geliquideerd.
4.3.3.4
De voorbereidingshandelingen voor de (mislukte) liquidatie
4.3.3.4
Gebruik van de PGP-telefoon door [medeverdachte 20]
Op 9 maart 2017 vanaf 20.28 uur hebben [medeverdachte 20] en [medeverdachte 16] contact via de PGP. Uit de chatberichten valt op te maken dat er iets te gebeuren staat. [medeverdachte 16] stuurt namelijk een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’, vermoedelijk [C] , door met de inhoud “Sir, het kan zijn dat hij daar eerder is om te kijken weet maar nooit”. Om 20.41 uur stuurt [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 20] dat “hij er is”. Om 20.43 uur laat PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’ via PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 2] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ via [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 20] weten dat hij om 9 uur exact naar binnen loopt. ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ zegt daarover “Dus hy staat daar gewoon sir 9uur gaat ie na binnen dus als ze zyn auto zien hem erin doen direct” en “Dus laat heads goed kyken hy moet daar zyn nu in auto sir 9uur gaat ie na binnen”. [medeverdachte 16] zegt tegen [medeverdachte 20] dat ze ready moeten staan. De rechtbank leidt uit de inhoud van de berichten en het gebruik van het woord ‘heads’ af dat PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’ het doelwit is dat om 9 uur ergens zou komen en dat vervolgens moest worden geliquideerd.
Uit het vervolg van het chatgesprek blijkt dat [medeverdachte 20] in de minuten daarna meermalen aangeeft dat ze nog niets zien en dat hij meermalen vraagt of ‘ze’ binnen zijn. [medeverdachte 16] benadrukt daarop dat ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’ heeft aangegeven dat hij exact 21 uur naar binnen loopt, dus nog niet binnen is en dat hij in de omgeving moet staan. [medeverdachte 20] noemt dat er ‘popo’ (de rechtbank begrijpt: politie) in de buurt is en dat ‘ze’ er niet meer lang kunnen staan. [medeverdachte 16] antwoordt daarop dat ze zich dan moeten focussen en dat ze niet weg kunnen gaan. Om 21.06 uur stuurt ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam 2] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ via [medeverdachte 16] dat de “tent gesloten is”. [medeverdachte 16] stuurt ook nog het volgende bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ door: “Hé deze kanker heads zitten te kanker deze man gaat zo weg en weer niks hy is daar al 25min”. Om 21.09 uur stuurt [medeverdachte 16] naar [medeverdachte 20] : “ [PGP gebruikersnaam C 1] die café gesloten”.
Om 21.08 uur krijgt [medeverdachte 20] van [medeverdachte 16] de opdracht om te kijken waar die ‘wagi’ (de rechtbank begrijpt: auto) staat. Dit moet een Mazda zijn. Volgens [medeverdachte 16] moeten ‘ze’ rijden om de Mazda te zoeken “want man gaat max 10 min weg”. Om 21.21 uur stuurt ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam 2] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam C 2] ’ via [medeverdachte 16] naar [medeverdachte 20] “Ik ben weg hier”. Uit dit laatste bericht en het vervolg van het chatgesprek leidt de rechtbank af dat het kennelijk niet gelukt is om deze persoon te liquideren. Ook na dit moment heeft [medeverdachte 20] nog contact met [medeverdachte 16] om te bespreken waarom het niet is gelukt. Op de onder [medeverdachte 20] aangetroffen filmpjes van PGP-gesprekken is te zien dat vanaf 21.42 uur ook [medeverdachte 15] met [medeverdachte 20] gaat chatten.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat [medeverdachte 20] een PGP-telefoon in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld was om gebruikt te worden bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 20] , te weten het doorgeven van het moment waarop het beoogde slachtoffer ter plaatse zou zijn en het onderhouden van contact over de uitvoering.
4.3.3.4.2
Beoogde uitvoerders van de moord en gebruik bestelbus
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 20] ten tijde van het ter plaatse komen van het doelwit en het hierover chatten met [medeverdachte 16] voornamelijk telefonisch contact had of probeerde te hebben met [medeverdachte 19] . Dit is het geval om 20.42 uur, 20.43 uur, 20.49 uur, 20.52 uur, 21.01 uur, 21.10 uur, 21.14 uur en 21.17 uur. Om 21.18 uur straalde een toestel van [medeverdachte 19] aan op de mast [adres] in [plaats] .
In het chatgesprek van 9 maart 2017 stuurt [medeverdachte 16] om 21.08 uur “Stuur is foto van ingang van cafe”. [medeverdachte 20] antwoordt met “Ze zitten ervoor in bus”. Op 17 maart 2017, acht dagen na het moment van deze mislukte liquidatie, worden [verdachte] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] aangehouden. [medeverdachte 2] heeft dan een sleutel van een Volkswagen Caddy, een bestelbus, bij zich. De Caddy is in de nacht van 7 op 8 maart 2017, twee dagen voor de mislukte liquidatie van [slachtoffer 20] , in [plaats] gestolen. In het navigatiesysteem van deze Caddy stond het adres [straat] de [plaats] . De eigenaar heeft verklaard dit adres als enige van de adressen niet te hebben ingevoerd.
In de nacht van 8 op 9 maart 2017 hebben [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] WhatsApp-contact met elkaar en gaat het erover of [medeverdachte 19] een sleutel aan [medeverdachte 2] heeft gegeven. [medeverdachte 2] geeft aan de sleutel te hebben. [medeverdachte 19] noemt nog dat als [medeverdachte 2] ernaar gevraagd wordt, hij moet zeggen dat [medeverdachte 19] de sleutel heeft. Over de inhoud van deze berichten hebben [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] geen aannemelijke verklaring afgelegd. Gelet op alle overige feiten en omstandigheden in dit dossier, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank er daarom van uit dat het hier gaat om de sleutel van de bestelbus.
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] in de ochtend met elkaar hebben afgesproken. [medeverdachte 2] appt om 10.09 uur naar [medeverdachte 19] dat hij nu de deur uit is. Om 10.38 uur laat [medeverdachte 19] aan [medeverdachte 2] weten dat [medeverdachte 2] “gewoon voor kan parkeren” en dat hij dan naar [medeverdachte 19] toe moet komen. Om 18.35 uur straalde een toestel van [medeverdachte 2] aan op de mast aan de [adres] te [plaats] . Zoals eerder genoemd, straalde een telefoon van [medeverdachte 19] kort na het moment van de beoogde liquidatie ook op deze mast aan. Om 01.27 uur straalde een telefoon van [medeverdachte 2] aan op de mast [adres] te [plaats] . Deze mast bevindt zich in de nabije omgeving van de woning van [medeverdachte 20] aan de [adres] te [plaats] .
Uit de telecomgegevens die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] zich op de avond van 9 maart 2017 op enig moment in de nabijheid van café [café] hebben bevonden. De verdediging van [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] heeft gesteld dat dit tot vrijspraak zou moeten leiden . In dat verband hebben zij mede aangevoerd dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 19] ook op andere avonden in de betreffende periode in [plaats] waren waarbij hun telefoons de zendmast aan de [adres] aanstraalden. Uit het enkele feit dat zij ook op de avond van 9 maart 2017 in [plaats] waren, kan dus geen betrokkenheid bij het tenlastegelegde worden afgeleid, aldus de verdediging.
De rechtbank acht op basis van de telecomgegevens met betrekking tot (het tijdstip van) de contacten tussen [medeverdachte 19] en [medeverdachte 20] , de feiten en omstandigheden met betrekking tot de bestelbus en het feit dat [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] de avond na de mislukte liquidatie samen naar [medeverdachte 20] zijn gereden, in samenhang met het feit dat zij die avond in [plaats] waren, voldoende aannemelijk dat zij betrokken waren bij de uitvoering van het plan om [slachtoffer 20] van het leven te beroven. Dat zij op andere avonden in die periode ook in [plaats] waren, is gelet op het overige belastende bewijsmateriaal niet van doorslaggevend belang.
De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] de beoogde schutters zouden zijn bij de liquidatie van [slachtoffer 20] en dat [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] eerder genoemde bestelbus voorhanden hebben gehad om te gebruiken bij de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 20] . De rechtbank heeft daarbij gelet op het gegeven dat [medeverdachte 20] op het moment van de beoogde liquidatie veelvuldig chatcontact had met [medeverdachte 16] en later ook [medeverdachte 15] over de uitvoering van de liquidatie en dat [medeverdachte 20] op datzelfde moment met zijn normale telefoontoestel continu contact zocht of heeft gehad met [medeverdachte 19] .
4.3.3.5
De rol van [verdachte]
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat er tot een strafbaar begin van uitvoering is gekomen. Dit betekent dat [verdachte] zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord.
Aan [verdachte] is subsidiair tenlastegelegd dat hij ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer 20] een telefoon, een PGP-telefoon en/of een bus bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt dat zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden voor het oordeel dat [verdachte] ten behoeve van de uitvoering van de moord op [slachtoffer 20] een (PGP-)telefoon heeft verworven, vervaardigd of voorhanden heeft gehad. Evenmin kan uit het dossier met een voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat [verdachte] op 9 maart 2017 samen met [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] in de bestelbus heeft gezeten, dan wel dat hij op andere wijze die bestelbus heeft verworven, vervaardigd of voorhanden heeft gehad. De verklaring van [medeverdachte 1] is wat dat betreft in ieder geval te weinig concreet over een mogelijke rol van [verdachte] .
Uit het bovenstaande volgt dat [verdachte] zal worden vrijgesproken van de feiten zoals ze ten laste zijn gelegd. Het dossier bevat aanknopingspunten voor het oordeel dat [verdachte] mogelijk wel op andere wijze is betrokken bij de voorbereidingen om [slachtoffer 20] van het leven te beroven. Of dat inderdaad zo is, en tot welk strafrechtelijk verwijt dat dan zou moeten leiden laat de rechtbank verder onbesproken, omdat dat niet aan [verdachte] ten laste is gelegd.
4.3.4Arford
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.4. 1
De aangetroffen chats
Op 16 maart 2017 vindt er vanaf ongeveer 16.41 uur een PGP-chatgesprek tussen ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 20 2] ’, veredeld als [medeverdachte 20] en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 15] ’, veredeld als [medeverdachte 15] plaats. [medeverdachte 15] stuurt een foto en zegt “die 2” en geeft als adres [adres] . Op een harde schijf die onder [medeverdachte 20] in beslag is genomen staan twee foto’s die op 16 maart 2017 om 19.07 uur en 19.08 uur van een mobiele telefoon zijn gemaakt. Via het genoemde adres, waar zijn vriendin en kind woonden, komt de politie bij [slachtoffer 2] die zichzelf op één van de door [medeverdachte 15] gestuurde foto’s herkent. Ook zijn vriend [slachtoffer 3] herkent zichzelf op één van de twee foto’s. [medeverdachte 15] geeft [medeverdachte 20] nog de volgende informatie: “vrouw rijdt zwarte golf 6 met zwarte velgen blondje en heeft dochtertje 2 a 3 jaar”, “niet in die straat staan want hij ziet alles als hij thuis is”, “rijdt meestal vanaf de [straat] de [straat] in na [straat] , dan verder na [straat] , komt vanaf de [straat] meestal!”, “hij woont op 3 hoog witte luxa flex daar kan hij heel stiekem door kijken zonder dat je het door hebt bro”, “hij gaat meestal via die deur rechts als je in de straat komt rijden soort brandtrapje niet bij de hoofdingang”,, “hij traint ook bij die [sportschool] bij [straat] is 3 min lopen van z’n huis!”, “z’n vrouw werkt tot 3 uur”, “weet ook waar ze eten in [...] , tussen 5 en 7 uur”. [slachtoffer 2] herkent zichzelf in deze informatie en zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] geven aan dat er maar één persoon is die al deze informatie kende, namelijk een persoon met wie zij tot voorheen dagelijks samen waren en die zij ‘ [medeverdachte 15] ’ noemen. [slachtoffer 2] wijst [medeverdachte 15] op een foto aan als de persoon die hij kent als ‘ [medeverdachte 15] ’.
[medeverdachte 15] laat aan [medeverdachte 20] weten dat de prijs voor de twee mannen “140 allebei op snelheid 160” is. [medeverdachte 20] mag deze personen ook een “drive by geven”. Volgens [medeverdachte 15] stapt “hij uit voor zijn deur”, dan moet [medeverdachte 20] “hem pakken”. [medeverdachte 20] mag hem ook pakken “als hij naar huis loopt van gym”. [medeverdachte 15] tipt nog dat ze “in die [straat] tegen over [sportschool] moeten staan, zie je iedereen erin of eruit rijden”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 15] via de chat een opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] uitzet, daarover inlichtingen aan [medeverdachte 20] verschaft en hier een prijs van € 140.000,- of € 160.000,- tegenover zet.
Later in het chatgesprek laat [medeverdachte 15] aan [medeverdachte 20] weten dat als het “vandaag niks is dan morgen op scherp” en dat “deze binnen nu en paar dagen max klaar moet zijn”. [medeverdachte 20] antwoordt dat hij het “morgen 200% doet”, “als sportschool klopt of niet klopt hebben we savonds nog” en hij “laat ze morgen hele dag daar zijn”. Ook noemt [medeverdachte 20] dat ze in een bus kunnen om te ‘timeren’ en heeft hij het over een Clio.
In een WhatsApp-gesprek van 16 maart 2017 tussen ‘ [whatsApp-account] ’ (veredeld als [medeverdachte 20] ) en ‘ [whatsApp-account] ’ (veredeld als [E] ) vraagt [medeverdachte 20] “kan je die tv voor me brengen” en antwoordt [E] “ik ben ermee onderweg naar [.] [verdachte] ”. [medeverdachte 20] vraagt “oh had je een afspraak met hem, waarna [E] antwoordt met “moest van [bijnaam 1] [verdachte] ”. [medeverdachte 20] antwoord “Hk, dan is t hood”.
4.3.4.2
De aanhouding van verdachten en het aantreffen van goederen
Op 17 maart 2017 omstreeks 15.45 uur werden [verdachte] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] bij de ingang van het [naam 2] aan de [straat] tegenover de [sportschool] aan de [straat] aangetroffen. Zij hielden zich daar enige tijd op en waren met elkaar aan het praten. Op een gegeven moment liepen zij naar een parkeerplaats en reden zij weg in een gestolen Renault Clio met valse kentekenplaten. De politie heeft hen vervolgens aangehouden. Tijdens de fouillering van [medeverdachte 2] werd een sleutel aangetroffen van een gestolen Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten, die naast de Clio op de parkeerplaats stond. Een Volkswagen Caddy is een bestelbus. In deze bestelbus bevonden zich meerdere wapens, namelijk twee automatische aanvalsgeweren (waarvan één met ontbrekende onderdelen) en twee pistolen, een geluidsdemper die op één van de pistolen paste, munitie voor de aanvalsgeweren en voor de pistolen en een bivakmuts. Op een deel van deze goederen is het DNA van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 19] aangetroffen. Ook werd er een tv in de bestelbus aangetroffen. Daarop zat een handafdruk van [verdachte] . Door de kroongetuige is verklaard dat leden van [motorclub] wapens in tv’s verstopten. Tijdens de fouillering van [medeverdachte 19] is er een PGP-toestel aangetroffen. Uit de uitgelezen data van dit toestel blijkt dat er op 17 maart 2017 164 berichten zijn gewisseld met [medeverdachte 20] . Ook vlak voor de aanhouding zijn er nog berichten gewisseld met [medeverdachte 20] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] op 17 maart 2017 bezig waren met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en dat zij daarbij in nauw contact stonden met [medeverdachte 20] , die de opdracht tot het liquideren van deze personen de dag ervoor van [medeverdachte 15] had aangenomen. In dit verband is ook van belang dat de plek waar [verdachte] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] zijn aangetroffen precies de plek is die [medeverdachte 15] in de chat met [medeverdachte 20] noemt als plek waar hij moet staan.
4.3.4.3
De rol van [verdachte]
Aan [verdachte] is primair medeplegen poging tot moord tenlastegelegd. De rechtbank overweegt dat er slechts sprake is van een strafbare poging als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is geweest die
directwas gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [verdachte] samen met [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] werd aangehouden was van dergelijke handelingen nog geen sprake. Dit betekent dat er geen sprake is van een strafbare poging. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van [verdachte] leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] bezig was met de voorbereiding voor de liquidatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . [verdachte] heeft immers de avond ervoor opdracht gegeven een tv naar [medeverdachte 2] (‘ [.] ’) te laten brengen, heeft op 17 maart 2017 samen met [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] precies op de door [medeverdachte 20] besproken plek gestaan en had daarbij samen met [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] de beschikking over gestolen voertuigen met valse kentekenplaten. In de Caddy lagen wapens, plastic flessen en een jerrycan met benzine. Deze laatste twee goederen kunnen gebruikt worden om vluchtauto’s nadien in brand te steken. Tevens is een tv met daarop een handpalmafdruk van [verdachte] aangetroffen. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat het vaker gebeurde dat bijvoorbeeld tv’s werden gebruikt om wapens in te verstoppen/vervoeren.
[verdachte] heeft verklaard dat hij op geen enkele wijze betrokken is bij voorbereidingshandelingen voor een liquidatie, dat hij alleen naar [plaats] is gekomen om [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] op te halen, dat hij niet wist dat hij in een gestolen auto reed en dat hij ook geen enkele betrokkenheid heeft bij de aangetroffen wapens. De rechtbank volgt [verdachte] hierin niet. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat alle handelingen zagen op voorbereidingshandelingen voor liquidaties. [verdachte] heeft in de loop der tijd (waaronder eerder in het onderzoek 13Armonk) wisselende verklaringen afgelegd die ook afwijken van verklaringen van medeverdachten. Gelet hierop acht de rechtbank zijn laatste verklaring niet aannemelijk geworden.
De verdediging van [verdachte] heeft voorts aangevoerd dat de aangetroffen wapens ook voor een ander misdadig doel gebruikt hadden kunnen worden in plaats van een liquidatie en dat daarom vrijspraak moet volgen. De rechtbank verwerpt dit verweer. In de chats tussen [medeverdachte 20] en [medeverdachte 15] wordt gezegd dat het ‘200%’ de bedoeling was dat het 17 maart 2017 zou gebeuren en dat [medeverdachte 20] ze daar de hele dag zou laten staan. Daarnaast waren alle benodigdheden voor een liquidatie die dag aanwezig en stonden [verdachte] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] via de aangetroffen PGP-telefoon die dag tot het moment van aanhouding continue in contact met [medeverdachte 20] . Gelet op deze omstandigheden is het volstrekt onaannemelijk dat [verdachte] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] geen weet hadden van wat de bedoeling was.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden van moord met [medeverdachte 20] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 2] , met uitzondering van de in de tenlastelegging genoemde PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – namelijk de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie – is niet voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Het voorhanden hebben van de PGP-telefoons kan daarom niet zonder meer als voorbereiding worden gekwalificeerd. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het verwerven, vervaardigen en voorhanden hebben van de PGP-telefoons. 4.3.5Langenhorst
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.5. 1
Liquidatie van [slachtoffer 7]
Op 26 juli 2017 omstreeks 00.00 uur is [slachtoffer 7] in zijn personenauto in [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde nacht overleden.
4.3.5.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie verklaard dat [medeverdachte 20] hem een A4’tje heeft getoond met daarop een foto van [slachtoffer 7] met de vraag of [medeverdachte 1] deze persoon kende. Op dit A4’tje stond een foto van [slachtoffer 7] waarop hij samen met een ander persoon poseerde op een soort bruiloftsfeest met mensen in pak aan tafeltjes. Om het hoofd van [slachtoffer 7] was een cirkel getekend. Verder stonden op dit A4’tje handgeschreven adressen waaraan [slachtoffer 7] te linken was. Nadat [medeverdachte 1] [medeverdachte 20] te kennen heeft gegeven dat hij [slachtoffer 7] kende, vroeg [medeverdachte 20] aan [medeverdachte 1] om [slachtoffer 7] te benaderen voor handel. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft zijn vader contact met [slachtoffer 7] via Facebook gezocht, wat uiteindelijk heeft geleid tot een afspraak tussen [medeverdachte 1] , [B] en [slachtoffer 7] bij de Ikea in [plaats] . [slachtoffer 7] heeft tijdens deze afspraak aangegeven dat hij aanvankelijk geen zaken wilde doen met [medeverdachte 1] , nu hij op de hoogte was van de problemen van [medeverdachte 1] . Hierop heeft [B] aangegeven dat de zaken via hem konden gaan en heeft [B] toegezegd een auto te huren bij [slachtoffer 7] om het ijs te breken. [medeverdachte 1] heeft vervolgens bij deze afspraak een foto gemaakt van zijn vader al lopend met [slachtoffer 7] en dit aan [medeverdachte 20] teruggekoppeld als bewijs dat hij in contact kon komen met [slachtoffer 7] . [medeverdachte 20] heeft op enig moment aan [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat [slachtoffer 7] niet moest worden benaderd voor handel, maar dat hij moest worden geliquideerd. [medeverdachte 20] had, via [medeverdachte 5] als tussenpersoon, de opdracht hiervoor aangenomen vanuit een Turkse criminele organisatie. Deze liquidatie moest [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 11] gaan uitvoeren. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanaf het begin wist dat hij deze opdracht niet zou gaan uitvoeren en dat hij [medeverdachte 20] aan het lijntje heeft proberen te houden, omdat hij meende dat hij de enige directe link was naar [slachtoffer 7] . Een paar dagen na de ontmoeting bij de Ikea in [plaats] heeft [B] , die volgens [medeverdachte 1] nog niet wist dat [slachtoffer 7] moest worden geliquideerd, een zwarte Sean Leon gehuurd bij [slachtoffer 7] . [medeverdachte 20] is vervolgens naar het kamp in [plaats] gekomen om te bekijken of het echt was gelukt om een auto te huren.
Daarna is de opdracht volgens [medeverdachte 1] op een laag pitje gezet, omdat [medeverdachte 20] de beloning voor de liquidatie te laag vond. [medeverdachte 20] moest, in tegenstelling tot liquidatieopdrachten vanuit de organisatie van [C] , alles zelf regelen wat betreft vuurwapens en auto’s. Zodoende hadden de opdrachten vanuit de organisatie van [C] voorrang.
Na de liquidatie van [slachtoffer 1] (deelonderzoek Breuk) is echter druk gezet vanuit [medeverdachte 20] , de liquidatie van [slachtoffer 7] moest snel worden uitgevoerd. [medeverdachte 1] stond immers volgens [medeverdachte 20] al met één been in de gevangenis, omdat ze de vluchtauto bij de liquidatie van [slachtoffer 1] niet in brand hadden gestoken. In opdracht van [medeverdachte 20] moest [medeverdachte 1] in het weekend na de liquidatie van [slachtoffer 1] naar [plaats] om daar van [verdachte] een Glock overhandigd te krijgen, het vuurwapen dat voor de liquidatie van [slachtoffer 7] was bestemd. Na het in ontvangst nemen van het vuurwapen is ook [verdachte] zich gaan bemoeien door een aansturende rol te spelen bij de liquidatie van [slachtoffer 7] . [medeverdachte 1] had van [medeverdachte 20] en [verdachte] te horen gekregen dat [slachtoffer 7] na het ontvangen van het wapen direct moest worden geliquideerd. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 11] beslist dat ze de liquidatie niet gingen uitvoeren en hebben ze het verhaal verzonnen dat ze waren aangehouden en vast werden gehouden op het politiebureau [locatie] te [plaats] . Daarop heeft [medeverdachte 1] al het contact met iedereen van [motorclub] verbroken en is hij met zijn gezin vertrokken naar een vakantiepark.
Vervolgens heeft [medeverdachte 1] via de media begrepen dat [slachtoffer 7] enkele dagen na zijn vertrek alsnog is geliquideerd. Bij terugkomst van het vakantiepark heeft [medeverdachte 1] van zijn vader te horen gekregen dat [verdachte] op de dag van de liquidatie samen met een persoon bij [B] is langs geweest om de Facebook-pagina van [slachtoffer 7] te bekijken en te fotograferen.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] gebruik maakt van een blauwe Suzuki Wagon R.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.5.3
Onderbouwing na de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.5.3. 1
[medeverdachte 20] beschikt over persoonsgegevens van [slachtoffer 7]
Onder [medeverdachte 20] is een LaCie harde schijf inbeslaggenomen met daarop foto’s van [slachtoffer 7] : onder meer foto’s gemaakt op 5 maart 2017 van een A4’tje met daarop geprint een foto van [slachtoffer 7] met daarbij getypte en handgeschreven tekst. Op deze foto zit [slachtoffer 7] met een onbekende man aan een tafel op wat lijkt een feestlocatie. Het hoofd van [slachtoffer 7] is daarbij omcirkeld en rondom de foto zijn handgeschreven adressen te lezen van [slachtoffer 7] zelf, van zijn vrouw met het adres [adres] te [plaats] en van een restaurant genaamd [restaurant] aan de [adres] te [plaats] alwaar [slachtoffer 7] vaak zou eten. Verder zijn er foto’s aangetroffen die zijn gemaakt op 7 maart 2017. Op deze foto’s is te zien dat er is gezocht naar het adres [adres] te [plaats] op Google Maps. De [adres] is schuingelegen tegenover het adres [adres] te [plaats] . Er is een foto gemaakt van Google Maps van een plattegrond rondom het adres [adres] . Uit onderzoek is gebleken dat op dit adres een persoon woonachtig is met dezelfde achternaam als de ex-vrouw van [slachtoffer 7] . Voorts is een foto aangetroffen van Google Streetview van het restaurant [restaurant] op de [adres] te [plaats] .
Uit nader onderzoek is gebleken dat de voornoemde foto’s zijn gemaakt op 5 en 7 maart 2017 met een aan [medeverdachte 20] toegeschreven Samsung-telefoon en dat is vastgesteld dat [medeverdachte 20] ook de gebruiker was van zowel de LaCie harde schijf als van Samsung-telefoon op de voornoemde data.
Voorts is er onder [medeverdachte 20] een Toshiba harde schijf inbeslaggenomen. Op deze harde schijf is een foto aangetroffen waarop een papiertje handgeschreven het telefoonnummer [telefoonnummer] zichtbaar is. Dit telefoonnummer bleek toe te behoren aan [slachtoffer 7] .
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het afleggen van de kluisverklaring door [medeverdachte 1] hij niet bekend kon zijn met deze onderzoeksbevindingen, omdat die immers van latere datum zijn. De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over het hem getoonde A4’tje met de gegevens van [slachtoffer 7] .
4.3.5.3.2
Contactleggen met [slachtoffer 7]
Uit een onder [slachtoffer 7] inbeslaggenomen iPhone 6S is gebleken dat hij op 9 juni 2017 om 23.56 uur een bericht heeft ontvangen van [B] via Facebook.
Op 13 juni 2017 heeft [slachtoffer 7] [B] als contact toegevoegd als ‘ [B] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [B] [telefoonnummer] en [slachtoffer 7] [telefoonnummer] is gebleken dat dat er op 13 en 19 juni 2017 veelvuldig onderling contact is geweest. Uit nader onderzoek naar de zendmastgegevens van beide telefoonnummers blijkt dat het telefoonnummer van [B] [telefoonnummer] om 14.09 uur uitbelde naar het telefoonnummer van [slachtoffer 7] [telefoonnummer] . Het telefoonnummer [telefoonnummer] maakte daarbij verbinding met de [adres] te [plaats] en het telefoonnummer [telefoonnummer] straalde een zendmast aan op de [adres] te [plaats] . Beide zendmasten bevinden zich in de directe omgeving van de Ikea in [plaats] . Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] maakte om 13.59 uur verbinding met een zendmast aan de [adres] te [plaats] . Deze zendmast staat links van de A4 in de richting van de A15. Vanaf dit punt is het ongeveer tien minuten rijden naar de Ikea in [plaats] .
Op 21 juni 2017 is blijkens de historische verkeersgegevens eenzelfde patroon waarneembaar als op 19 juni 2017 van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Beide telefoonnummers straalden bij een onderling belmoment om 11.24 uur een zendmast aan in de directe nabijheid van de Ikea in [plaats] . Uit de inbeslaggenomen administratie van huurcontracten van [slachtoffer 7] is gebleken dat [B] op 21 juni 2017 vanaf 11.40 uur een Seat Leon met kenteken [kenteken] heeft gehuurd van [slachtoffer 7] . Ook heeft [slachtoffer 7] blijkens de historische gegevens van zijn iPhone 6S [medeverdachte 1] op 21 juni 2017 om 10.38 uur toegevoegd als contact met de naam ‘ [contactnaam 1] ’.
Diezelfde dag straalt het telefoonnummer van [medeverdachte 20] [telefoonnummer] om 16.06 uur een zendmast aan op de [adres] te [plaats] . Deze zendmast staat op 260 meter afstand van de [adres] , dat het woonadres van [B] betreft. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] straalde op 15.19 uur eveneens een mast aan in [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over het leggen van contact met [slachtoffer 7] en het afreizen van [medeverdachte 20] naar [plaats] om dit te controleren.
4.3.5.3.3
Vuurwapen in [plaats] ophalen
Uit een tapgesprek op het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik bij [medeverdachte 1] is gebleken dat hij op 22 juli 2017, een zaterdag, aan zijn moeder doorgeeft dat hij wat later bij de kapper is. Hij zegt daarbij onder meer het volgende: “Nee, maar we zijn in [plaats] , sta te wachten op iemand. Die is er met tien minuten, kwartiertje”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij het wapen voor de liquidatie in [plaats] heeft opgehaald en dat hij daarbij niet alleen was.
4.3.5.3.4
[locatie]
Uit een tapgesprek op het telefoonnummer [telefoonnummer] van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 24 juli 2017 belt naar de huislijn van de woning van [medeverdachte 11] . Blijkens de tap zegt [medeverdachte 1] : “Hee, jij zit vast sinds zondag he. Zondagmiddag is je vrouw gebeld door politiebureau [locatie] ok?”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met [medeverdachte 11] had afgesproken dat zij onder zouden duiken en daarvoor de smoes dat zij waren aangehouden hadden bedacht.
4.3.5.3.5
Verzamelen informatie over [slachtoffer 7]
Op 25 juli 2017 is de moeder van [medeverdachte 1] , [D] , getapt op het telefoonnummer [telefoonnummer] . [D] wordt om 17.07 uur gebeld door [F] , zijnde de oma van [medeverdachte 1] en woonachtig op de [adres] te [plaats] . In dit tapgesprek geeft [F] aan dat er een man genaamd ‘ [bijnaam 1] ’ langs is geweest en dat dit tegen ‘ [B] ’ moet worden gezegd. [D] geeft daarop te kennen dat dit al geregeld is.
Tevens is op de telefoon van [G] een foto aangetroffen van een scherm met daarop de adresgegevens van het bedrijf [bedrijf] B.V. Dit bedrijf was van [slachtoffer 7] en op het vermelde adres [adres] te [plaats] was hij woonachtig.
4.3.5.3.6
Suzuki Wagon R in gebruik bij [verdachte] op de plaats delict
Op 26 juli 2017 tussen 00.19 uur en 00.23 uur, slechts twintig minuten na de liquidatie, reed blijkens de ARS-gegevens een Suzuki Wagon R met kenteken [kenteken] over de [straat] en [straat] te [plaats] richting de plaats delict. Tussen 00.27 uur en 00.31 uur reed de Suzuki via de [straat] en de [straat] dezelfde route terug.
Volgens de camerabeelden is te zien dat een Suzuki Wagon R de rotonde opreed, komende vanaf de [straat] , vervolgens de rotonde helemaal rondreed en dan terug de [straat] op reed uit de richting waar de Suzuki vandaan is gekomen.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [verdachte] gebruik maakte van de Suzuki Wagon R met kenteken [kenteken] .
4.3.5.3.7
Uitbetaling
Uit een onder [H] inbeslaggenomen telefoon is gebleken dat hij op 27 juli en 28 juli 2017 WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 20] en zijn zoon [G] . Op 26 juli 2017 laat [medeverdachte 20] aan [H] weten dat ze op ‘ [.] ’ moeten wachten. De volgende ochtend op 27 juli 2017 zegt [medeverdachte 20] tegen [H] dat ze nog moeten wachten. [H] reageert: “Als maar komt Og moet wel snel verdelen.”. Diezelfde dag zegt [H] tegen [G] onder meer: “Wacht nog steeds op mijn ten”, “Hij zei ik hit je was vanmiddag ben dag kwijt met storten” en “Wordt direct afgehaald volgende dag”. Hierop stuurt [G] : “2 broden moet je krijgen toch in plaats van 1 ” en “Zal [bijnaam 5] wel even vragen of die al loon gehad heeft”. [H] vraagt vervolgens om 19.50 uur: “Eindigt zijn nummer met [telefoonnummer] ”, wat door [G] wordt bevestigd.
Om 19.52 uur stuurt [H] een WhatsApp-bericht naar het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] met de tekst: “ [verdachte] , bel je mij even?”, waarop het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] om 19.54 uur uitbelt naar het telefoonnummer van [H] .
De volgende dag praten [H] en [G] over ‘afstorten’ bij verschillende machines. [G] vraagt: “Klopt het met 5?’. [G] : “Onder de 15 blijven was het altijd”. Hierop antwoordt [G] : “Doe ik 2 keer hier. 2 keer [...] ”. Enkele minuten later stuurt [G] een screenshot door van een gesprek tussen hem en een persoon met de contactnaam ‘ [contactnaam 2] ’. [G] vraagt aan ‘ [contactnaam 2] ’: “Vroeger was 15 melding hoorde net vanaf 5. Klopt dat? Hierop antwoordt ‘ [contactnaam 2] ’: “Klopt. Dan ziet je goed. Nog even gecheckt. Dacht ook 5, maar is nog altijd 15. Dus nog worne. Anders melding FIOD ivm witwassen ”.
Uit de bankgegevens van [H] en zijn echtgenote [echtgenote] blijkt dat er op 27 juli 2017 in contanten € 1 .000,- werd gestort op de rekening van [echtgenote] en vervolgens door geboekt naar [H] . Op 28 juli 2017 werd er op de bankrekening van [G] € 10.000,- in contanten gestort en door geboekt naar de rekening van [H] . Op 28 juli 2017 werd er eveneens € 10.000,- in contanten gestort op de rekening van [H] . De € 20.000,- werd vervolgens overgeboekt naar een Turkse bankrekening van [H] .
4.3.5.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] in [plaats] een vuurwapen bestemd voor de liquidatie van [slachtoffer 7] heeft opgehaald en dat heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] . [verdachte] is vervolgens in opdracht van [medeverdachte 20] druk gaan uitoefenen op [medeverdachte 1] om de liquidatie uit te voeren. Kort voorafgaand aan de liquidatie is [verdachte] informatie over [slachtoffer 7] bij [B] gaan vergaren. Slechts twintig minuten na de liquidatie is [verdachte] in een Suzuki Wagon R tot vlak bij de plaats delict gereden, om vervolgens de rotonde rond te rijden en rechtsomkeert te gaan. Op het moment dat [H] en [G] praten over het afstorten van geld en zich afvragen of ‘ [bijnaam 5] ’ al ‘loon’ heeft gehad, zoekt [H] contact met [verdachte] . De rechtbank leidt hieruit af dat met ‘ [bijnaam 5] ’ [verdachte] wordt bedoeld.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer 7] , zoals aan hem ten laste is gelegd als feit 4 primair. [verdachte] heeft immers in nauwe en bewuste samenwerking met anderen een gewichtige bijdrage aan de moord op [slachtoffer 7] geleverd. De betrokkenheid van [verdachte] blijkt uit de omstandigheid dat hij bij één van de door [medeverdachte 20] aangewezen uitvoerders, namelijk [medeverdachte 1] , druk zette om tot uitvoering van de moord te komen en dat hij ervoor zorg heeft gedragen dat [medeverdachte 1] daadwerkelijk over een wapen voor de moord kwam te beschikken. [verdachte] heeft daarmee een aansturende rol vervuld. Weliswaar heeft [medeverdachte 1] zich voor de daadwerkelijk uitvoering van de moord onttrokken, maar de bemoeienis van [verdachte] is nadien doorgegaan, hij heeft immers bij de vader van [medeverdachte 1] inlichtingen ingewonnen over [slachtoffer 7] en hij is bovendien zeer kort na de moord naar de plaats delict gegaan om aldaar de stand van zaken op te nemen en door te geven aan [medeverdachte 20] , terwijl hij bovendien ook betaald is, althans in ieder geval zou worden, voor zijn werkzaamheden (‘loon’).
De verdediging van [verdachte] heeft aangevoerd dat [medeverdachte 1] zodanig ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn eigen rol bij de liquidatie, dat de voor [verdachte] belastende elementen uit zijn verklaring evenmin geloofwaardig zijn. Bovendien zou sprake zijn van tegenstrijdigheden in de verklaring van [medeverdachte 1] , die ook maken dat zijn verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] ook met betrekking tot de stafbare betrokkenheid van [verdachte] betrouwbaar, nu deze immers op belangrijke punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen, in het bijzonder de omstandigheid dat [verdachte] inderdaad de vader van [medeverdachte 1] heeft bezocht zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard. De verklaring die [verdachte] hiervoor uiteindelijk geeft, namelijk dat dit zou zijn in het kader van een samen met de vader van [medeverdachte 1] te plannen inbraak, acht de rechtbank in het geheel niet aannemelijk. Dit geldt ook voor de verklaring die [verdachte] uiteindelijk heeft gegeven voor de omstandigheid dat hij zeer kort na de liquidatie naar de plaats delict is gereden om de situatie aldaar te controleren. Dit zou hij hebben gedaan in opdracht van een ander, zonder zelf weet te hebben gehad van de liquidatie. De rechtbank overweegt echter dat [verdachte] behoort tot de personen die in het kader van deze liquidatie betaald zouden krijgen en dat het reeds daarom volkomen onaannemelijk is dat hij voorafgaand aan deze inspectie op de plaats delict geen weet zou hebben gehad van de liquidatie. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 20] en de uitvoerders van de liquidatie, waarbij de bijdrage van de [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 7] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.6Criminele organisatie
4.3.6. 1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel . Een organisatie van vermoedelijk [C] , waarvan [medeverdachte 16] en [medeverdachte 15] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 20] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 20] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [C] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 20] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam 1] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [motorclub] . De moord op [slachtoffer 7] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 20] niet in opdracht van vermoedelijk [C] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 20] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 8] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 20] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 20] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [motorclub] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [motorclub] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 20] tegen [medeverdachte 15] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 13] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 20] en [medeverdachte 16] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.6.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264). In het bestanddeeldeelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor dit feit, nu [verdachte] ook van de onderliggende feiten moet worden vrijgesproken. De verdediging meent dat er ook geen reden is om aan te nemen dat [verdachte] buiten de vermeende feiten om lid was van een criminele organisatie.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Arford en Langenhorst. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken.
De rechtbank acht bewezen dat de [verdachte] vanaf maart 2017 (deelonderzoek Arford) tot en met 21 november 2018 (de landelijke klapdag in Eris) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Hoewel vermoedelijk [C] niet de opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 7] was, is deze liquidatie in ieder geval uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 20] . Niet vereist is immers dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. [verdachte] heeft als deelnemer aan de voorbereiding van de liquidaties van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en medepleger van de liquidatie van [slachtoffer 7] een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie. Hoewel er aanwijzingen in het dossier te vinden zijn dat [verdachte] zich aan de organisatie wilde onttrekken heeft hij dat feitelijk niet gedaan en is hij zich juist in het deelonderzoek dossier Langenhorst intensiever gaan bemoeien met de aansturing van de liquidatie.