9.4.In het geval van eiseres staat vast dat zij gedurende de periode van
20 november 2020 tot 13 januari 2021 haar hoofdverblijf in Nederland heeft gehad en dat zij op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn rechtmatig verblijf had, omdat zij ononderbroken het gezinsleven uitoefende. Verweerder heeft dit op zitting ook erkend. Daarmee heeft eiseres, in aansluiting op de periode waarin zij over een verblijfsvergunning beschikte waaruit dat rechtmatige verblijf bleek, in de periode van het verblijfsgat feitelijk met instemming van het bevoegd gezag in Nederland verbleven. Eiseres voldeed materieel namelijk aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf op basis van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De omstandigheid dat eiseres niet over een verblijfsvergunning beschikte waaruit haar rechtmatige verblijf bleek, levert op dat punt dan ook geen bewijsprobleem op. Er is daarom geen sprake van een situatie waarin een periode van illegaal verblijf mee zou kunnen tellen voor het voldoen aan de naturalisatietermijn. Verder heeft eiseres als gevolg van gewijzigde omstandigheden een (verlengde) verblijfsvergunning voor de duur van een jaar gekregen, waarmee zij een relatief zwakke rechtstitel heeft om het gezinsleven, dat zij sinds 2015 in Nederland uitoefent, voort te zetten. Uit de Handleiding blijkt niet dat de omstandigheid dat sprake is van onbetwist rechtmatig verblijf op grond de Gezinsherenigingsrichtlijn in de Handleiding is verdisconteerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat er in het geval van eiseres bijzondere omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:84 van de Awb die, in het licht van het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn, en in het licht van het doel van de eis dat rechtmatig verblijf uit een verblijfsdocument moet blijken, leidt tot gevolgen die in haar geval onevenredig zijn. Verweerder had daarom in het geval van eiseres van de Handleiding moeten afwijken.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiseres niet enkel kon afwijzen omdat zij in de periode van 20 november 2020 tot 13 januari 2021 niet beschikte over een verblijfsdocument. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de Handleiding op grond van artikel 4:84 van de Awb.
11. De rechtbank zal het beroep gelet op het voorgaande gegrond verklaren. De overige beroepsgronden die aangevoerd zijn behoeven daarom geen bespreking.
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de juiste uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel openligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, beide met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.