ECLI:NL:RBMNE:2022:2283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/454
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiser, die zich op 7 juni 2021 meldde voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), zijn aanvraag afgewezen gezien het ontbreken van noodzakelijke informatie. Eiser had aangegeven dat hij de bijstand op een andere datum wilde laten ingaan vanwege ziekte door corona. Het primaire besluit van 6 september 2021 wees de aanvraag af, en het bezwaar daartegen werd op 14 december 2021 ongegrond verklaard. Verweerder stelde dat eiser onvoldoende informatie had verstrekt, waaronder bankafschriften en een overzicht van zijn verblijfplaatsen, wat noodzakelijk was om het recht op bijstand vast te stellen.

Tijdens de zitting op 1 april 2022 werd vastgesteld dat eiser per 7 juni 2021 bijstand had gekregen vanuit de gemeente Arnhem. Eiser stelde dat hij recht had op bijstand van verweerder voor de periode van 23 april 2021 tot en met 6 juni 2021 en dat hij een proceskostenvergoeding wenste. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende procesbelang had voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

Eiser voerde aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat de gevraagde informatie niet nodig was om zijn recht op bijstand vast te stellen. Verweerder betoogde echter dat de gevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn wettelijke inlichtingenplicht had geschonden door geen bankafschriften en verblijfplaatsinformatie te verstrekken. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, en werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.J.M. Hendriks).

Procesverloop

Eiser heeft zich op 7 juni 2021 gemeld bij verweerder voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser heeft hierbij aangegeven dat hij de bijstand op een andere datum wil laten ingaan, omdat hij in verband met corona erg ziek is geweest.
Bij besluit van 6 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende informatie verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Eiser heeft namelijk geen bankafschriften van zijn bankrekeningen en geen overzicht van zijn verblijfplaatsen ingediend, nadat verweerder daarom heeft gevraagd.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022 via MS Teams. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Ter zitting is namelijk komen vast te staan dat eiser per 7 juni 2021 bijstand op grond van de Pw toegekend heeft gekregen vanuit de gemeente Arnhem.
2. Ter zitting heeft eiser gesteld dat zijn procesbelang is gelegen in het feit dat hij over de periode van 23 april 2021 tot en met 6 juni 2021 recht heeft op bijstand van verweerder. Zijn procesbelang is verder gelegen in het verkrijgen van een proceskostenvergoeding en in de consequenties van een onrechtmatig besluit voor het daarop gebaseerde terugvorderingsbesluit. De rechtbank acht hierin voldoende procesbelang gelegen voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en niet zorgvuldig is genomen. Volgens eiser zijn de gevraagde bankafschriften en opgave van verblijfplaatsen niet nodig om zijn recht op bijstand vast te kunnen stellen. Verweerder wist dat eiser na zijn detentieperiode per 23 april 2021 dakloos is geweest en geen financiële middelen heeft gehad. Het voert dan te ver om hem een onderbouwing daarvan te vragen. Ook is eiser niet in staat om de gevraagde bankafschriften te overleggen: hij heeft namelijk geen gebruik kunnen maken van zijn bankrekeningen na zijn detentie. Volgens eiser had verweerder maatwerk moeten leveren door hem bijstand toe te kennen, waarna hij een bankrekening met afschriften en een verblijfplaats had kunnen regelen.
4. Volgens verweerder zijn de bankafschriften over de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 en een opgave van de verblijfplaats van eiser over de periode van 6 juli 2021 tot en met 19 juli 2021 noodzakelijk voor de beoordeling van het recht op bijstand. Omdat eiser deze gegevens niet heeft ingeleverd, heeft hij niet aan zijn inlichtingenplicht voldaan. Zijn recht op bijstand is dan niet vast te stellen, om welke reden de aanvraag is afgewezen.
5. De rechtbank stelt vast dat de beoordelingsperiode hier loopt van 23 april 2021 (datum uit detentie) tot en met 6 september 2021 (datum primair besluit).
6. In een aanvraagsituatie als deze is het aan eiser als aanvrager om in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn financiële situatie en over zijn woon- en verblijfplaats. Indien de aanvrager niet aan deze wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn, worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser over de periode van 6 juli 2021 tot en met 19 juli 2021 geen opgave van zijn verblijfplaatsen heeft gegeven. Niet gesteld of gebleken is dat eiser hiertoe niet in staat is geweest. Eiser heeft op dit punt dan ook niet voldaan aan zijn wettelijke inlichtingenplicht.
8. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH7290) mag verweerder inzage verlangen in de bankafschriften over de laatste drie maanden voorafgaand aan de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser geen bankafschriften over de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 heeft overgelegd. Eiser heeft niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hij geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bankrekeningen en geen mogelijkheid heeft gehad om de bankafschriften op te vragen. De stellingen van eiser worden weersproken door de bankafschriften die in het dossier zitten, waaruit blijkt dat de bankrekeningen tot en met
20 augustus 2020 in ieder geval nog op zijn naam hebben gestaan en dat hij van deze bankrekening gebruik heeft gemaakt. Eiser heeft op dit punt dan ook niet voldaan aan zijn wettelijke inlichtingenplicht.
9. Nu eiser ten aanzien van de bankafschriften en de opgave van zijn verblijfplaatsen zijn wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen en de aanvraag wordt afgewezen. Voor het door eiser gewenste maatwerk bestaat dan geen ruimte. Om diezelfde reden is er voor verweerder geen aanleiding geweest om beoordelen of eiser bijstand diende te worden toegekend over de periode die ligt vóór de datum van de melding (de periode van 23 april 2021 tot en met 6 juni 2021).
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.