ECLI:NL:RBMNE:2022:222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3012
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering Tozo-uitkering en aanspraak op studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente en onderneemster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een Tozo 3 uitkering, die haar was verleend voor de periode van 1 december 2020 tot en met 28 februari 2021. Echter, op 11 maart 2021 heeft verweerder deze uitkering ingetrokken en een bedrag van € 3.209,91 teruggevorderd, omdat eiseres aanspraak kon maken op studiefinanciering. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 25 juni 2021, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres, ondanks het feit dat zij geen studiefinanciering ontving, wel degelijk aanspraak kon maken op deze voorziening. De rechtbank oordeelde dat de regels van de Participatiewet (Pw) van toepassing zijn en dat de Tozo-uitkering als een bijstandsvoorziening wordt beschouwd. De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de stelling van eiseres dat zij niet was geïnformeerd over haar aanspraak op studiefinanciering. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres
verleende uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige
ondernemers (Tozo 3) per 1 december 2020 ingetrokken en de te veel ontvangen uitkering
tot een bedrag van € 3.209,91, teruggevorderd.
Bij besluit van 25 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres
ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021 via Skype. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een aanvraag gedaan om een Tozo 3 uitkering (hierna: Tozo uitkering). Eiseres volgt een voltijdse hoger beroepsopleiding en is daarnaast onderneemster.
2. Bij besluit van 21 januari 2021 heeft verweerder aan eiseres een Tozo uitkering verstrekt over de periode van 1 december 2020 tot en met 28 februari 2021.
3. Verweerder heeft de verstrekte Tozo uitkering ingetrokken en die uitkering teruggevorderd, omdat eiseres aanspraak kon maken op studiefinanciering. Dit is een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) die geacht wordt passend en toereikend te zijn. Op grond van artikel 13, tweede lid, onder c, subonderdeel 1, van de Participatiewet (Pw) heeft eiseres dan geen recht op een uitkering.
Er zijn volgens verweerder geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
4. Eiseres is het niet eens met de beslissing van verweerder. Zij vindt dat het enkel aanspraak hebben op studiefinanciering geen uitsluitingsgrond is. Zij ontving feitelijk geen studiefinanciering. Verweerder heeft verder verzuimd haar te informeren dat dit een uitsluitingsgrond was. Dit mocht zij van verweerder verwachten. Op het aanvraagformulier stond alleen vermeld dat er recht bestaat op de Tozo uitkering wanneer je geen studiefinanciering ontvangt.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 5, onder e, van de Pw wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten de Pw waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
6. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
7. De Tozo vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Pw. Volgens vaste rechtspraak [1] vormt de op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) tot de studiefinanciering behorende rentedragende lening een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw.
Het oordeel van de rechtbank
De beoordeling van de rechtbank
8. De rechtbank overweegt dat vaststaat en onweersproken is dat de Wsf 2000 ten opzichte van de Pw een voorliggende voorziening is zoals bedoeld in artikel 15 van de Pw. Eiseres stond in de periode hier in geding ingeschreven voor een hogerberoepsopleiding en kon dus aanspraak maken op studiefinanciering. Dat zij feitelijk geen studiefinanciering ontving, maakt dat niet anders. Het gaat er om of je aanspraak hebt op studiefinanciering. Of daarnaast al dan niet wordt gewerkt, of en hoeveel studiefinanciering iemand feitelijk ontvangt, maakt daarbij geen verschil. Volgens de in 7. vermelde vaste rechtspraak vormt de op grond van de Wsf 2000 tot de studiefinanciering behorende rentedragende lening een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw. Van eiseres kan worden verlangd dat zij, zo nodig, een rentedragende lening aangaat.
9. Vanwege de aanspraak van eiseres op studiefinanciering had eiseres op grond van artikel 13, tweede lid, onder c, subonderdeel 1, van de Pw geen recht op bijstand en dit geldt ook voor bijstand op grond van de Tozo. Dat in de toelichting bij artikel 4, eerste lid, van de Tozo de bewoordingen “het ontvangen van studiefinanciering” zijn gebruikt in plaats van “de aanspraak op studiefinanciering”, maakt één en ander niet anders. De Tozo vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Pw en de toelichting bij artikel 4, eerste lid, van de Tozo strekt niet zodanig ver dat deze toelichting de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 13 van de Pw opzij kan zetten.
10. Eiseres heeft verder gesteld dat verweerder de Tozo-uitkering niet met terugwerkende kracht mag intrekken en terugvorderen, omdat daar geen grondslag voor is. De rechtbank volgt deze stelling van eiseres niet. Vaststaat dat bij de Tozo de regels gelden van de Pw. Gelet op artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw en artikel 58, tweede lid, onder a, van de Pw was verweerder dan ook bevoegd de Tozo uitkering van eiseres met terugwerkende kracht in te trekken en terug te vorderen.
11. De ruimte tot afzien van terugvordering kan dan op grond van artikel 16 Pw nog zijn gelegen in dringende redenen. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat daar sprake van is, omdat zij niet door verweerder is geïnformeerd dat zij niet in aanmerking kwam voor de Tozo uitkering vanwege haar aanspraak op studiefinanciering. Zij mocht er daarom op vertrouwen dat zij daar recht op had.
12. Volgens vaste rechtspraak [2] kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. Met wat eiseres onder 11. heeft gesteld, heeft zij geen dringende redenen aannemelijk gemaakt op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:331
2.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3316.