ECLI:NL:RBMNE:2022:2172
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid WIA-uitkering door werkgever en werknemer
In deze zaak hebben een werknemer en zijn werkgever beroep ingesteld tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De werknemer, die als bestuursadviseur werkte, had zich op 25 september 2017 ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten en had na twee jaar ziekte een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het UWV kende de werknemer een WIA-uitkering toe met een arbeidsongeschiktheid van 58,56%. De werknemer en werkgever waren het hier niet mee eens en stelden dat de werknemer 100% arbeidsongeschikt was of in aanmerking moest komen voor een IVA-uitkering.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de conclusies die zij trokken over de belastbaarheid van de werknemer goed onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 59,84% correct was vastgesteld en dat de beroepen van de eisers ongegrond waren. De uitspraak werd gedaan op 31 mei 2022, waarbij de rechtbank ook besliste dat de eisers geen griffierecht terugkregen en geen vergoeding van proceskosten ontvingen.