ECLI:NL:RBMNE:2022:2125

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
C/16/537950 / KL ZA 22-65
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen MANGO B.V. en [gedaagde] B.V. MANGO vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door [gedaagde] was gelegd op haar bankrekeningen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vexatoir of summierlijk ondeugdelijk beslag. MANGO had een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [gedaagde], maar had een betaling van een factuur van [gedaagde] niet voldaan. [gedaagde] had daarop conservatoir beslag gelegd om haar vordering te waarborgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat MANGO niet voldoende had aangetoond dat het beslag ondeugdelijk was en dat het belang van [gedaagde] bij handhaving van het beslag zwaarder woog dan het belang van MANGO bij opheffing. De vorderingen van MANGO werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/537950 / KL ZA 22-65
Vonnis in kort geding van 2 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MANGO B.V.,
gevestigd te Lelystad,
eiseres,
advocaat mr. L. Pander te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.W. Aartsen te Harderwijk.
Partijen zullen hierna Mango en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 april 2022 met producties 1 tot en met 27
  • het bericht van 17 mei 2022 aan de zijde van [gedaagde] met producties 1 tot en met 9
  • het bericht van 17 mei 2022 aan de zijde van Mango met producties 28 tot en met 32
  • het bericht van 18 mei 2022 aan de zijde van Mango met productie 33
  • de mondelinge behandeling van 19 mei 2022
  • de pleitnota van Mango
  • de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen toelating van productie 33 omdat deze productie te laat is ingediend. Mango heeft toegelicht dat zij het rapport niet eerder in kon dienen omdat het pas de dag voor de zitting gereed was. Mango heeft aangevoerd dat pagina 8, punt 6 het belangrijkste is, omdat daar de conclusie in staat weergegeven. De voorzieningenrechter oordeelt dat enkel pagina 8, punt 6 van het rapport van productie 33 wordt toegelaten en daarmee onderdeel uitmaakt van het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Mango en [gedaagde] hebben op 16 april 2021 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Uit hoofde van die overeenkomst was Mango aan [gedaagde] een totaalbedrag van € 103.200,00 exclusief BTW verschuldigd.
2.2.
Mango heeft de laatste termijnbetaling uit hoofde van de factuur van [gedaagde] van 9 juli 2021 met factuurnummer 210284 voor een bedrag van € 50.434,93 exclusief BTW onbetaald gelaten.
2.3.
Op verzoek van [gedaagde] is bij beslagrekest van 15 maart 2022 tot zekerheid van haar vordering op Mango – na het daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank – op 16 maart 2022 ten laste van Mango onder de ING bank conservatoir derdenbeslag gelegd. Het bedrag waarvoor het verlof werd verleend is begroot op € 79.000,00, met inbegrip van rente en kosten, en is gebaseerd op een bedrag in hoofdsom van € 61.026,27 inclusief BTW, aan de onbetaald gebleven factuur uit hoofde van de overeenkomst waarop [gedaagde] aanspraak maakt.
2.4.
Bij dagvaarding van 18 maart 2022 heeft [gedaagde] een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen Mango waarbij [gedaagde] onder andere betaling van een bedrag van € 61.026,27 inclusief BTW vordert.

3.Het geschil

3.1.
Mango vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
Het door [gedaagde] ten laste van Mango gelegde beslag opheft;
[gedaagde] gebiedt om binnen 12 uur na betekening van dit vonnis alle maatregelen te nemen die nodig zijn om het beslag op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[gedaagde] verbiedt om uit hoofde van hetzelfde feitencomplex opnieuw (conservatoire) beslagen te (doen) leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00, ingaande de dag na dit vonnis;
[gedaagde] gelast om, als hij wederom beslagverlof zou vragen in verband met dit dispuut, deze dagvaarding alsmede dit vonnis, onder de aandacht van de voorzieningenrechter te brengen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00, ingaande de dag na dit vonnis;
subsidiair:
5. Het beslag beperkt en [gedaagde] opdraagt de derde-beslagenen daarover door de deurwaarder te laten informeren, opdat duidelijk is dat het beslag dient te worden beperkt tot een door de voorzieningenrechter bepaald bedrag, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00, ingaande de dag na dit vonnis;
meer subsidiair:
6. [gedaagde] veroordeelt tot het stellen van zekerheid voor alle schade die [gedaagde] (de voorzieningenrechter begrijpt: Mango) lijdt en zal lijden als gevolg van de beslagleggingen namens [gedaagde] , ter hoogte van € 80.000,00, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag;
in alle gevallen:
7. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en wettelijke rente over de proceskosten indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan, alsmede de nakosten.
3.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Mango en tot veroordeling van Mango in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang bij de door Mango gevraagde voorziening, opheffing van het door [gedaagde] gelegde conservatoir gelegde beslag, vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het door [gedaagde] gelegde beslag vexatoir of summierlijk ondeugdelijk is.
Summierlijk ondeugdelijk
4.3.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.4.
Volgens artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert (in dit geval Mango) om, met inachtneming van de beperkingen van het kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (in dit geval [gedaagde] ) gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Een conservatoir beslag strekt naar zijn aard ertoe om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.5.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten op basis waarvan [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht. De overeenkomst is niet ontbonden door Mango. Mango voert desondanks aan dat zij geen betaling verschuldigd is van de factuur van 9 juli 2021, omdat geen oplevering heeft plaatsgevonden en de slottermijn daarom niet verschuldigd was. Bovendien stelt Mango dat zij haar betaling heeft opgeschort, omdat [gedaagde] de werkzaamheden gebrekkig uitvoerde. Door de gebrekkige uitvering van de werkzaamheden stelt Mango ook (inkomens)schade te lijden, waardoor zij een verrekenbare vordering heeft op [gedaagde] die de vordering van [gedaagde] ruimschoots overtreft. Dit alles is door [gedaagde] betwist.
4.6.
[gedaagde] heeft betoogd dat zij Mango heeft medegedeeld dat het werk gereed is voor oplevering. Zelfs echter als ze dit niet expliciet heeft medegedeeld kan uit de gedragingen van [gedaagde] worden afgeleid dat zij het werk heeft willen opleveren (Hof Amsterdam 9 februari 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL4878 en Hof Den Bosch 20 april 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1192). [gedaagde] heeft de werkzaamheden gestopt en een slotfactuur toegezonden. Als de oplevering van het werk dus al een voorwaarde was voor de betaling van de factuur van 9 juli 2021 – dat is niet duidelijk geworden – dan moet er voorshands van worden uitgegaan dat aan die voorwaarde is voldaan. Dat Mango daarvoor haar verplichting om te betalen al had opgeschort is verder niet gebleken. Mango heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat dit op 18 mei 2021 zou zijn geschied, maar in de dagvaarding staat enkel dat Mango naar aanleiding van de factuur van [gedaagde] voor de tweede termijnbetaling (die op 20 mei 2021 toch werd betaald) had geprotesteerd. Dat het protest van Mango op 18 mei 2021 een opschorting betekende van haar betalingsverplichting van de factuur van 9 juli 2021 is derhalve niet aannemelijk. Laat staan of dit terecht is gebeurd. Of Mango verder gelijk heeft dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden en of uit de werkzaamheden van [gedaagde] schade voortvloeit, zal afhangen van bewijslevering in een bodemprocedure. Deze procedure in kort geding leent zich niet voor diepgravend feitenonderzoek (en partijen zijn het grondig oneens).
4.7.
Gezien het voorgaande blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [gedaagde] ingeroepen recht.
Vexatoir
4.8.
Mango stelt verder dat het beslag opgeheven dient te worden omdat het handhaven daarvan vexatoir is. In dat kader moet Mango aannemelijk maken dat [gedaagde] geen redelijk belang heeft bij handhaving van haar beslag, of dat het belang van Mango bij opheffing van het beslag zwaarder weegt zodat het belang van [gedaagde] daarvoor dient te wijken.
4.9.
Mango is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het door [gedaagde] gelegde beslag vexatoir is. Mango heeft aangevoerd dat [gedaagde] beslag op alle rekeningen van Mango heeft gelegd. Mango heeft gesteld dat zij door het beslag geen financiële middelen meer tot haar beschikking heeft om haar onderneming draaiende te houden. Hoewel begrijpelijk is dat Mango dus een belang heeft bij opheffing van het beslag, heeft [gedaagde] een groter belang. Mango heeft namelijk op de mondelinge behandeling opgemerkt dat leveranciers zitten te wachten op betaling door haar, en dat zij geen substantiële betalingen meer tegemoet zal zien. Daarbij heeft het beslag slechts ten dele doel getroffen en is Mango niet in staat vervangende zekerheid te bieden, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie. Gezien het voorgaande is geen sprake van een vexatoir gelegd beslag.
4.10.
Conclusie is dat het primair gevorderde zal worden afgewezen. Voor wat betreft de door Mango ingestelde subsidiaire en meer subsidiaire vordering geldt dat hiervoor een nadere onderbouwing door Mango ontbreekt. Mango heeft niet voldaan aan haar stelplicht. Deze vorderingen worden afgewezen.
Kosten
4.11.
Mango zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Mango in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: EvD/5407