9.2.In hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
9.2.1.[geïntimeerde] heeft een metsel- en timmerbedrijf uitgeoefend.
9.2.2.In oktober 2015 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] mondeling opdracht gegeven om voor rekening van [appellant] metselwerkzaamheden te verrichten ten behoeve van de nieuwbouw van een wellnessruimte in de tuin van [appellant] . Daarbij is geen vaste prijs overeengekomen, maar wel een uurtarief van € 30,= excl. btw.
9.2.3.In opdracht van [appellant] heeft bouwkundig tekenaar [bouwkundig tekenaar] een bouwtekening van de wellnessruimte gemaakt.
9.2.4.Eind maart 2016 heeft [geïntimeerde] aan de wellnessruimte zijn laatste werkzaamheden verricht. Hij heeft de steigers weggehaald en het werk verlaten.
9.2.5.[geïntimeerde] heeft aan [appellant] een factuur gestuurd met factuurdatum 10 april 2016. Daarin staat:
“Voor in regie uitgevoerd metselwerk brengen wij volgens bijlage in rekening:
-107 manuren a € 30 € 3210,-
-huur materialen volgens bijlage € 184,38
+ ------------
€ 3394,38
btw 21% € 712,82
+ -----------
totaal € 4107,20
Betaling binnen 7 dagen na factuurdatum”
Als bijlage is een handgeschreven urenverantwoording bijgevoegd met vermelding van het aantal per dag gewerkte uren en met vermelding van het gehuurde materiaal (betonmolen, steenzaag, 10 klapschagen en 15 steigerplanken) en het daarbij behorende huurbedrag.
9.2.6.Bij brief van 17 mei 2016 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd tot betaling van de factuur van 10 april 2016.
9.2.7.[appellant] heeft daarop bij e-mail van 24 mei 2016 aan de gemachtigde van [geïntimeerde] het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van uw brief hierbij mijn reactie.
Uw sommatie om een rekening te betalen voor werkzaamheden van [Metsel- en Tegelbedrijf] Metsel en Tegelbedrijf leg ik naast mij neer.
Indien u hier voortgang in wilt zien zult u toch met specificaties en argumenten moeten komen hoe dit bedrag tot stand is gekomen.”
9.2.8.Bij brief van 30 mei 2016 aan de gemachtigde van [geïntimeerde] heeft [appellant] geklaagd over de deugdelijkheid van de werkzaamheden van [geïntimeerde] :
“Naar aanleiding van uw schrijven deel ik het volgende mede: Ik heb de heer [geïntimeerde] een kleine drie maanden geleden weggestuurd van de bouw van de welnessruimte achter mijn woonhuis aan de [adres] te [plaats]. Dit vanwege tegenvallende prestaties van de heer [geïntimeerde] .
De buitenmuren zijn uit het lood gemetseld en staan dus scheef.
Stootvoegen zijn zo groot dat je je hand er tussen kunt stoppen.
Het voegwerk laat te wensen over er zitten gaten in de muren.
Er is met twee kleuren cement gewerkt en omdat de welnessruimte verdiept is gevoegd blijf je dit ten alle tijden zien.
Er zit een cementsluier op de buitengevels omdat de heer [geïntimeerde] in de stromende regen stond te metselen.
Afwerkingen onder de ramen zowel van aan binnenkant als van de buitenkant laat te wensen over.
Binnenmuren zijn scheef gemetseld
Rollagen in de buitengevel zitten scheef
Er zitten stenen scheef in de buitengevel
Geslepen stenen zitten in het aangezicht op de hoeken.
De buitenmuren hangen voor circa 3 cm in de lucht en hebben geen ondersteuning van de fundering dit doordat de heer [geïntimeerde] de spouw smaller heeft gehouden dan wat op tekening stond. Dit heeft gevolgen voor mijn verdieping die er nog op moet komen. De muur kan nu zijn kracht nu niet kwijt naar de fundering toe!
Al met al een waslijst van dingen die niet goed zijn uitgevoerd door de heer [geïntimeerde] metselwerken. Ik heb dit verscheidene malen aangegeven aan de heer [geïntimeerde] maar hij wil van niks weten en komt niet met voorstellen om dit op te lossen.
(…)
Ik schort bij deze alle betalingsverplichtingen op aangezien er wanprestatie is geleverd door de heer [geïntimeerde] . De schade is vele malen hoger dan de rekening van de heer [geïntimeerde] . De exacte schade laat ik u weten zodra ik mijn bouwkundige rapport binnen heb en dan ga ik uw cliënt claimen. (…)”
9.2.9.Op verzoek van [appellant] heeft [de vennootschap] (hierna: [de vennootschap]) een inspectie uitgevoerd ten einde de esthetische en technische kwaliteit van het uitgevoerde metselwerk van de wellnessruimte te beoordelen. In het expertiserapport van 4 juli 2016 komt [de vennootschap] tot de conclusie dat het uitgevoerde metselwerk niet conform de richtlijnen is uitgevoerd.
In een bij een brief van 22 september 2016 gevoegde offerte heeft [de vennootschap] het herstel van metselwerkzaamheden aangeboden voor een bedrag van € 30.300,00 excl. btw, inclusief het afbreken van de bestaande wellnessruimte.
9.2.10.[appellant] heeft ook [bouwbedrijf] (hierna: [bouwbedrijf]) verzocht om een offerte uit te brengen voor het aanpassen van het metselwerk van de wellnessruimte. Deze offerte komt uit op een bedrag van € 23.687,62 excl. btw, inclusief het afbreken van de bestaande wellnessruimte.
De vorderingen van partijen en de oordelen en beslissingen van de rechtbank
9.3.1.Vervolgens heeft [appellant] bij dagvaarding van 23 januari 2017 [geïntimeerde] in rechte betrokken en gevorderd (in conventie) om uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
a. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade;
b. de aannemingsovereenkomst gerechtelijk te ontbinden ex artikel 6:265 BW;
c. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de geleden en nog te lijden ad € 32.662,51 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2016;
primair en subsidiair:
d. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.061,62;
e. [geïntimeerde] te veroordelen tot de (overige) geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
f. [geïntimeerde] te veroordelen tot de kosten van het geding alsmede in de nakosten.
9.3.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort gezegd, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig gehandeld. Daartoe stelt [appellant] dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden niet, dan wel niet deugdelijk heeft uitgevoerd, omdat de werkzaamheden gebreken bevatten. [appellant] verwijst in dat verband naar het expertiserapport van [de vennootschap]. Zo voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] niet de bouwtekening heeft gevolgd en dat de muren daardoor scheef staan. [appellant] betwist dat het werk is opgeleverd. [appellant] stelt dat direct nadat [geïntimeerde] de steigers had weggehaald hij bij brief van 31 maart 2016 heeft geklaagd over gebreken in het werk. Ook heeft hij telefonisch bij [geïntimeerde] geklaagd. [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen, maar is hiertoe niet overgegaan, zodat [appellant] ontbinding van de aannemingsovereenkomst en vervangende schadevergoeding vordert, bestaande uit betaling van de kosten voor herstel door een derde voor een bedrag van € 32.662,51 incl. btw.
9.3.3.[geïntimeerde] is niet verschenen en nadat tegen hem verstek is verleend, heeft de rechtbank bij vonnis van 1 maart 2017 de vorderingen van [appellant] toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten.
9.3.4.[geïntimeerde] is vervolgens bij dagvaarding van 3 april 2017 tegen dit vonnis in verzet gekomen en heeft (alsnog) gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
9.3.5.Daarnaast heeft [geïntimeerde] in reconventie betaling van zijn factuur van 10 april 2016, met wettelijke rente gevorderd en buitengerechtelijke incassokosten gevorderd.
9.3.6.In het tussenvonnis van 24 mei 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 6 december 2017 plaatsgevonden en het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
9.3.7.[appellant] heeft tegen de vordering in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd en ook dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
9.3.8.In het eindvonnis in verzet van 4 april 2018 heeft de rechtbank (samengevat) overwogen:
- dat [appellant] zijn stelling dat de opdracht zag op de gehele bouw van de wellnessruimte inclusief de eerste verdieping onvoldoende heeft onderbouwd en dat daarom als vaststaand dient te worden aangenomen dat de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst zag op het verrichten van metselwerk op de begane grond (rov. 3.8 t/m 3.10);
- dat niet in geschil is dat [geïntimeerde] eind maart 2016 de steigers die op de begane grond van de wellnessruimte stonden heeft opgeruimd en het werk toen heeft verlaten en dat, nu vaststaat dat de aannemingsovereenkomst niet tevens zag op het metselen van de bovenverdieping van de wellnessruimte, hieruit de conclusie dient te worden getrokken dat [geïntimeerde] met het opruimen van de steigers en zijn vertrek met zijn spullen heeft aangegeven dat het werk klaar was om opgeleverd te worden (rov. 3.13);
- dat [appellant] op grond van artikel 7:758 lid 1 BW het werk binnen redelijke termijn diende te keuren en al dan niet onder voorbehoud te aanvaarden dan wel onder aanwijzing van gebreken te weigeren; dat [geïntimeerde] terecht aanvoert dat [appellant] daaraan niet heeft voldaan, omdat ook als vast zou staan dat [geïntimeerde] de brief van 31 maart 2016 heeft ontvangen [appellant] in die brief heeft nagelaten te specificeren wat er niet deugt aan het werk en ook in zijn reactie van 24 mei 2016 niet klaagt over gebreken aan het werk; dat [appellant] pas bij brief van 30 mei 2016 een opsomming van gebreken geeft, maar dat de rechtbank deze brief van ruim twee maanden na 21 maart 2016 niet als een tijdige mededeling van de weigering van het werk beschouwt, terwijl [appellant] zijn stelling dat hij telefonisch heeft geklaagd niet heeft toegelicht met schriftelijke bewijsstukken en ook niet heeft gesteld dat, en zo ja, welke specifieke gebreken hij daarin heeft gemeld, zodat zijn stelling dat hij het werk heeft geweigerd onvoldoende is onderbouwd; dat de rechtbank van oordeel is dat het werk als opgeleverd dient te worden beschouwd (rov. 3.14);
- dat als gevolg van de oplevering [geïntimeerde] op grond van artikel 7:758 lid 3 BW is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die [appellant] op het tijdstip van de oplevering redelijkerwijs had behoren te ontdekken en dat [geïntimeerde] slechts aansprakelijk is voor gebreken die [appellant] ten tijde van de oplevering redelijkerwijs niet had behoeven te ontdekken en dat in dat geval geldt dat [appellant] ingevolge artikel 6:89 BW binnen bekwame tijd na ontdekking van de gebreken bij [geïntimeerde] moet klagen (rov. 3.15);
- dat de rechtbank de klachten, genoemd in de brief van 30 mei 2016, naar hun aard als zichtbaar beschouwt en [appellant] deze ten tijde van de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken, zodat de beantwoording van de vraag aan wie die gebreken zijn toe te rekenen in het midden kan worden gelaten (rov. 3.16);
- dat de conclusie is dat [geïntimeerde] niet tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, dat de vorderingen van [appellant] falen en het verzet van [geïntimeerde] gegrond is (rov. 3.17 t/m 3.21);
- dat nu vast is komen te staan dat het werk is opgeleverd [appellant] de daartegenover gestelde prijs evenals de onweersproken rente verschuldigd wordt (rov. 3.22);
- het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen (rov. 3.23).
Op grond daarvan heeft de rechtbank het verstekvonnis van 1 maart 2017 vernietigd en, opnieuw beslissend, in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen, in reconventie de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie.
De beoordeling van het hoger beroep
De grieven en de wijziging van eis