2.5.In de wachtgeldregeling staat over de duur van het wachtgeld het volgende:
“DUUR VAN HET WACHTGELD
Artikel 2
1. De duur van het wachtgeld is drie maanden, vermeerderd voor de belanghebbende, die op de dag van ingang van zijn ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, met een duur gelijk aan 18% van de dienststijd van belanghebbende;
voor de belanghebbende, die op de dag van ingang van zijn ontslag 21 jaar oud is, met een duur gelijk aan 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per geheel leeftijdsjaar opklimmend met 1,5%, met dien verstande, dat de duur van het wachtgeld voor de belanghebbende, die op de dag van ingang van het ontslag 60 jaar (voor mannen) en 55 jaar (voor vrouwen) of ouder is, gelijk aan drie maanden, vermeerderd met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd.
2. In deze regeling wordt onder diensttijd verstaan de tijd gedurende welke de belanghebbende in dienst is van de [onderlinge waarborgmaatschappij] is geweest.
3. De duur van het wachtgeld van de belanghebbende, die ten tijde van het ontslag gedurende tenminste 10 jaar deelnemer in de zin van het pensioenreglement van de [onderlinge waarborgmaatschappij] is, wordt, indien de som van zijn leeftijd en het aantal jaren, dat hij deelnemer in de zin van het pensioenreglement van de [onderlinge waarborgmaatschappij] is, op de dag van ingang van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarvoor wachtgeld is toegekend, verlengd tot de eerste dag van de maand, samenvallend met of volgende op de dag, waarop de belanghebbende de 65-jarige leeftijd (mannen) resp. de 60-jarige leeftijd (vrouwen) heeft bereikt (z.g.n. verlengd wachtgeld).
4. Na afloop van de in het eerste en derde lid bedoelde termijnen kan de duur van het wachtgeld worden verlengd, indien het bestuur van de [onderlinge waarborgmaatschappij] hiertoe termen aanwezig acht.”