Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
3.De vorderingen en het daartegen gevoerde verweer
4.De beoordeling van het geschil
‘werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag (-)’(de Engelse tekst heeft
‘dismissals’). Het woord ‘ontslag’ duidt op de eenzijdige beëindiging van een arbeidsovereenkomst door de werkgever. In de parlementaire geschiedenis is bij de artikelsgewijze toelichting op het voorgestelde artikel 3 WGBL sprake van
‘opzegging’, terwijl in de toelichting op het voorgestelde artikel 11 WGBL wordt gesproken over
‘bescherming tegen ontslag’(Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 170, nr. 3, p. 20 respectievelijk p. 40). Ook die begrippen doelen op eenzijdige beëindiging. In de tekst van artikel 11 lid 1 WGBL heet het expliciet dat
‘(b)eëindiging van de arbeidsverhoudingdoor de werkgever
in strijd met artikel 3 (-) vernietigbaar (is).’Uit deze wettekst en die parlementaire totstandkomingsgeschiedenis, mede gezien in het licht van tekst en strekking van Richtlijn 2000/78/EG, volgt dat de WGBL niet van toepassing op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, waarvan in dit geval sprake is.
‘in verband met het bereiken van de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat’in de zin van die wetsbepaling, en - daarmee - van een objectieve rechtvaardiging voor het leeftijdsonderscheid. De kantonrechter is - met Achmea - van oordeel dat de vraag naar de objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid dient te worden beoordeeld naar het moment waarop het onderscheid is gemaakt, in dit geval derhalve naar het moment waarop de afspraak van partijen tot stand kwam. Dat tijdstip lag vóór de verhoging van de AOW-leeftijd.
‘de pensioenrichtdatum conform de pensioenregeling die op de medewerker van toepassing is’,zijnde
’de laatste dag van de maand direct voorafgaand aan de maand waarop je op grond van de op jou van toepassing zijnde pensioenregeling regulier met pensioen gaat (de pensioenrichtdatum).’Achmea heeft met juistheid betoogd dat dit betekent dat partijen het einde van hun arbeidsovereenkomst hebben bepaald op de pensioenrichtdatum, als bedoeld in de vigerende pensioenregeling. Dat die datum toen samenviel met de AOW-gerechtigde leeftijd maakt niet dat partijen geacht moeten worden met het oog op een mogelijke wijziging van de AOW-leeftijd in een dynamisch einde van de arbeidsovereenkomst te hebben willen voorzien. Niet gesteld of gebleken is dat partijen bij het aangaan van hun beëindigingsovereenkomst de mogelijkheid van een toekomstige verhoging van de AOW-leeftijd onder ogen hebben gezien, op grond waarvan een op zichzelf duidelijke afspraak thans nog uitleg zou behoeven. [eiser 1] en [eiser 2] hebben er daarom niet op mogen vertrouwen dat hun arbeidsovereenkomsten met Achmea niet zouden eindigen voordat zij recht op AOW krijgen.