ECLI:NL:RBMNE:2022:1896

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
16/706085-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met ontvreemde geldbedragen en voertuigen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van witwassen. De zaak betreft een periode van 17 februari 2016 tot en met 15 december 2017, waarin de verdachte samen met een medeverdachte geldbedragen en voertuigen heeft gewitwassen. De rechtbank heeft op 17 mei 2022 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 3 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. F.E. Leeman, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. H. Sytema.

De tenlastelegging houdt in dat de verdachte in verschillende steden, waaronder Maarn, Zeist, Amsterdam en Utrecht, samen met een ander, geldbedragen en voertuigen heeft verworven en omgezet, terwijl zij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte contante betalingen hebben gedaan voor de aankoop van meerdere voertuigen, zonder dat er voldoende bewijs was dat deze betalingen legitiem waren. De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat het om zwart geld ging, maar heeft geen verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het geld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen en heeft haar een taakstraf van 150 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden als gevolg van het witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 53.278,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706085-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. H. Sytema, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 17 februari 2016 tot en met 15 december 2017 te Maarn, Zeist, Amsterdam en Utrecht, samen met een ander geldbedragen en personenauto’s heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat verdachte niet wist, noch redelijkerwijs kon vermoeden dat het geld waarmee de auto’s werden gekocht van verduistering afkomstig was. Ze wist alleen dat het zwart geld was en dacht dat de medeverdachte het verdiende door er voor te werken. De medeverdachte kwam immers altijd thuis met contant geld en daarvan was er altijd genoeg. Dat blijkt ook uit de politieverhoren waarin de verbalisant opschrijft dat verdachte met verbazing reageert op de mededeling dat het gaat om zeven auto’s. Bovendien heeft verdachte tegen de aangeefster gezegd dat ze naar de politie of [instantie] moest gaan toen de aangeefster zei dat de medeverdachte geld van haar had gestolen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster [aangeefster] , woonachtig te [woonplaats] , verklaarde op drie data dat zij na het overlijden van haar man in december 2015 bij financiële zaken hulp kreeg van [medeverdachte] , een kennis. [medeverdachte] vertelde haar dat ze contant geld moest opnemen van haar bankrekening en het moest verstoppen in huis. Samen zijn ze meerdere malen naar de bank geweest om grote geldbedragen van haar rekening op te nemen. Al het geld heeft [medeverdachte] volgens hem op een vlonder in haar schuurtje gelegd. Het ging in totaal om drie verschillende bedragen van € 35.000,-, € 20.000,- en € 63.000,-. Ten slotte moest zij meerdere geldbedragen overmaken naar [medeverdachte] , leningen afsluiten en gebruikmaken van internet- en mobiel bankieren. In augustus 2016 ontdekte zij dat de geldbedragen in het schuurtje waren verdwenen. [2]
Op 31 augustus 2016 kocht aangeefster [aangeefster] een Opel, type Adam, met kenteken [kenteken] voor € 16.000,- en daarnaast werd er een Toyota Aygo ter waarde van € 2.500,- ingeruild. [3] Voor de betaling van de € 16.000,- sloot [aangeefster] een koop- en financieringsovereenkomst af ter waarde van € 11.000,-. [4] Getuige [getuige] verklaarde dat een man die hij kent als [medeverdachte] een bedrag van € 5.000,- bijbetaalde. [5] De € 5.000,- werd per kas verricht door de partner/man, bekend onder de naam [medeverdachte] . [6]
Op 6 januari 2017 verkocht verdachte deze auto met kenteken [kenteken] voor € 12.165,- aan [bedrijf]. Bij deze koopovereenkomst werden haar paspoort en bankpas gevoegd en haar handtekening staat onder de overeenkomst. Het bedrag werd overgemaakt op haar bankrekening. [7]
Op 16 januari 2016 kocht verdachte een Opel Zafira met kenteken [kenteken] voor € 9.895,- euro. Dit bedrag werd contant betaald. [8] Deze auto stond van 16 januari 2016 tot en met 2 april 2017 op naam van verdachte. [9]
Op 19 maart 2016 kocht verdachte een Opel Zafira Tourer met kenteken [kenteken] voor € 13.500,- te [woonplaats] . Daarnaast werd de auto met kenteken [kenteken] ingeruild en de handtekening van verdachte staat onder de overeenkomst. [10] Dit bedrag werd contant betaald door haar partner [medeverdachte] en bij de koop waren mevrouw [verdachte] en haar partner/man aanwezig. [11] De auto met kenteken [kenteken] stond van 24 maart 2016 tot en met 28 april 2017 [de rechtbank begrijpt: 28 april 2016] op naam van verdachte. [12]
Op 28 april 2016 kocht verdachte een Opel Zafira Tourer met kenteken [kenteken] voor € 8.500,-. Daarnaast werd de auto met kenteken [kenteken] ingeruild. Dit bedrag werd contant betaald. [13] De auto met kenteken [kenteken] stond van 28 april 2016 tot en met 12 augustus 2017 op naam van verdachte. [14]
Op 6 juni 2016 kocht verdachte een Opel Zafira Tourer met kenteken [kenteken] voor € 9.888,23. Daarnaast werd de auto met kenteken [kenteken] ingeruild en de handtekening van verdachte staat onder de overeenkomst. [15] € 1.500,- werd per bank voldaan en € 8.388,- werd contant betaald door een persoon, aldaar bekend onder de naam [medeverdachte] . Bij de koop waren mevrouw [verdachte] en haar partner/man aanwezig. [16] De auto met kenteken [kenteken] stond van 12 augustus 2016 tot en met 6 februari 2017 op naam van verdachte. [17]
Op 6 januari 2017 kocht verdachte een Opel Zafira met kenteken [kenteken] voor € 12.000,-. Daarnaast werd de auto met kenteken [kenteken] ingeruild en de handtekening van verdachte staat onder de overeenkomst. [18] € 5.200,- werd per bank voldaan en € 12.995 werd contant betaald door een persoon, aldaar bekend onder de naam [medeverdachte] . Bij de koop waren mevrouw [verdachte] en haar partner/man aanwezig. [19]
Uit onderzoek naar de bankrekeningen van medeverdachte [medeverdachte] en verdachte blijkt dat rondom de aankoopdata van de auto’s met kentekens [kenteken] , [kenteken] en [kenteken] de voor die auto’s betaalde contante geldbedragen niet zijn opgenomen van een of beide bankrekeningen. [20]
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat ze auto’s heeft zien komen en gaan. Alles stond op naam van verdachte. Ze zag dat medeverdachte [medeverdachte] altijd met contant geld thuiskwam. Ze wist dat het fout geld was en wilde het daarom niet in huis hebben. Ze wist dat hij zwart werkte en dat daarmee geld verdiend werd. Ze herinnert zich dat ze voor drie auto’s getekend heeft en dat ze bij sommige aankopen aanwezig was. Als ze er was, betaalde [medeverdachte] contant. [21]
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het geld waarmee de auto's zijn gekocht en ingeruild, ontvreemd is van aangeefster [aangeefster] en dus van enig misdrijf afkomstig is. Hoewel er geen direct bewijs dat verdachte wist dat het geld van aangeefster ontvreemd was, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zij wist dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was. Zij ging er namelijk vanuit dat het zwart geld was. Zij wist dus wel dat het geld - geheel of gedeeltelijk - uit enig misdrijf afkomstig was. Ook vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen immers worden aangemerkt als voorwerpen "afkomstig (...) van enig misdrijf" (vgl. HR van 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2774). Dat verdachte dwaalde over het misdrijf waarvan het geld afkomstig was, maakt haar wetenschap dat het geld van enig misdrijf afkomstig is, niet anders. De rechtbank voegt hier het volgende aan toe.
Uit de rechtspraak volgt dat als de feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, van verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (vgl, HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2352). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Niet vereist is dat komt vast te staan door wie, wanneer en waar het misdrijf concreet is begaan.
De rechtbank overweegt op basis van de bewijsmiddelen dat verdachte – kort gezegd – samen met haar nu ex-partner de ten laste gelegde voorwerpen heeft aangeschaft, er gebruik van heeft gemaakt en weer heeft verkocht. Door de medeverdachte werden deze auto’s telkens met contant geld betaald en korte tijd later verkochten zij de auto weer of zij ruilden hem in bij de aanschaf van een nieuwe, duurdere auto. De door de medeverdachte contant betaalde geldbedragen van alle in de ten laste gelegde genoemde auto’s bedragen in totaal € 53.278,-. Uit de gegevens van de bankrekeningen van verdachte en de medeverdachte blijkt niet dat zij rondom de aankoopdata van de auto’s geldbedragen hebben opgenomen van hun rekening, waarmee de herkomst van de te betalen bedragen verklaard kunnen worden. De koopovereenkomsten werden telkens gesloten en getekend door verdachte, die de auto’s ook telkens op haar naam liet registreren. Dit alles rechtvaardigt het vermoeden dat deze auto’s en geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn, zodat van verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete en verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van deze goederen en het geldbedrag. Verdachte heeft verklaard dat zij wist dat het om zwart geld ging dat de medeverdachte verdiende en heeft dus geen verklaring gegeven van een legale herkomst van het geld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het geldbedrag en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft geen legale herkomst hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden, waarmee verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 17 februari 2016 tot en met 15 december 2017 te Zeist en te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, meermalen,
(van) meerdere voorwerpen, te weten:
  • een geldbedrag van 12.165 euro (verkoop Opel Adam, p. 275 en p. 575) en
  • een personenauto (merk Opel, type Adam, kenteken [kenteken] ) en
  • één of meer geldbedrag(en) van in totaal 53.278 euro (PVB-96) en
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira, kenteken [kenteken] ) en
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira Tourer, kenteken [kenteken] ) en
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira Tourer, kenteken [kenteken] ) en
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira Tourer, kenteken [kenteken] ) en
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira, kenteken [kenteken] ),
de herkomst heeft verhuld
en
voorhanden heeft gehad en verworven en overgedragen en omgezet,
terwijl zij, verdachte, telkens wist, dat bovenomschreven goederen en geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het tijdsverloop en uit te gaan van de LOVS-oriëntatiepunten en daarom een bescheiden taakstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 1,5 jaar schuldig gemaakt aan witwassen. Zij heeft samen met haar ex-partner grote contante geldbedragen uitgegeven aan auto’s, die telkens na een korte periode weer werden ingeruild en waarbij weer een nieuwe auto werd gekocht. Door op deze manier te handelen heeft verdachte opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie onttrokken. Door haar handelen heeft zij bijgedragen aan het leed dat aan mevrouw [aangeefster] is toegebracht, van wie haar hele vermogen is ontvreemd. Zoals blijkt uit het dossier heeft mevrouw [aangeefster] , naast financiële schade, hier ernstig psychisch nadeel van ondervonden. Daarnaast heeft witwassen een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel economische verkeer en op de openbare orde.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 3 maart 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
Conclusie
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit volgt dat voor fraudedelicten waarbij het benadelingsbedrag varieert van € 10.000,- tot € 70.000,- in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden als uitgangspunt geldt, dan wel een overeenkomstige taakstraf.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de rol van verdachte in het feitencomplex, die ten opzichte van de rol van de medeverdachte bescheiden is, alsmede het feit dat zij ten aanzien van haar eigen rol ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven en reeds naar aanleiding hiervan is ontslagen bij haar werkgever.
Ten slotte houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. In strafzaken heeft als uitgangspunt te gelden dat binnen vierentwintig maanden na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen dient te zijn. De redelijke termijn in deze zaak is op 20 november 2017 aangevangen met het op die datum afgenomen verdachtenverhoor en haar aanhouding. De rechtbank wijst op 17 mei 2022 vonnis, vier jaar en zes maanden na dit moment. De redelijke termijn is daarmee met twee jaar en zes maanden overschreden zonder dat hiervoor een goede reden is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en zal zij een lagere taakstraf opleggen dan in soortgelijke zaken.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren met aftrek van het reeds ondergane voorarrest passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 53.278,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het gegeven dat dit deel van de vordering in de strafzaken van beide verdachten aan de orde is en het daarom mogelijk moeilijk te executeren is, maakt dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Daarnaast is er geen sprake van een rechtstreeks verband tussen de ten laste gelegde feiten en de schade van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer, inhoudende dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband, overweegt de rechtbank dat het bewezen verklaarde witwassen van grote geldbedragen (in totaal € 53.278,-) en het misdrijf waaruit die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren, in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat de benadeelde partij door het ‘medeplegen van witwassen’ rechtstreeks schade heeft geleden (vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:216). De omvang van de schade is naar het oordeel van de rechtbank ook wel degelijk eenvoudig vast te stellen. De rechtbank wijst de gevorderde materiële schade dan ook toe.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 53.278,-, bestaande uit materiële schade, hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 december 2017 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangeefster] aan verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 53.278,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 295 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangeefster] toe tot een bedrag van € 53.278,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [aangeefster] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 53.278,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 295 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. S.M. Schothorst en J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 mei 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2016 tot en met 15 december 2017 te Maarn en/of te Zeist en/of te Amsterdam en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(van) één of meerdere voorwerpen, te weten:
  • een geldbedrag van 12.165 euro (verkoop Opel Adam, p. 275 en p. 575), althans enig geldbedrag, en/of
  • een personenauto (merk Opel, type Adam, kenteken [kenteken] ), althans enig goed, en/of
  • één of meer geldbedrag(en) van in totaal 53.278 euro (PVB-96), althans enig(e) geldbedrag(en), en/of
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira, kenteken [kenteken] ), althans enig goed, en/of
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira Tourer, kenteken [kenteken] ), althans enig goed, en/of
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira Tourer, kenteken [kenteken] ), althans enig goed, en/of
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira Tourer, kenteken [kenteken] ), althans enig goed, en/of
  • een personenauto (merk Opel, type Zafira, kenteken [kenteken] ), althans enig goed,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld
en/of
heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was en/of voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden had,
en/of
voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van voornoemd(e) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 januari 2018, genummerd PL0900-2017040682, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 684. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , pagina 82 tot en met 92, processen-verbaal van verhoor van aangeefster, pagina 93 tot en met 106.
3.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een koopovereenkomst van [autohandel] , pagina 287.
4.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een koop- en financieringsovereenkomst van Opel Financial Services, pagina 311 tot en met 314.
5.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pagina 282 en 283.
6.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een e-mail van [A] van [autohandel] , pagina 273.
7.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een koopovereenkomst van WijKopenAutos BV, pagina 268 en 269.
8.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een e-mail en een factuur van [autohandel] , pagina 320 en 323.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 259.
10.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een koopovereenkomst van [autohandel] , pagina 274 en 275.
11.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een e-mail van [A] van [autohandel] , pagina 273.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 259.
13.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een e-mail en een factuur van [autohandel] , pagina 320 en 321.
14.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 259.
15.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een koopovereenkomst van [autohandel] , pagina 277 en 278.
16.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een e-mail van [A] van [autohandel] , pagina 273.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 258.
18.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een koopovereenkomst van [autohandel] , pagina 280 en 281.
19.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een e-mail van [A] van [autohandel] , pagina 273.
20.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 367.
21.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 mei 2022.