ECLI:NL:RBMNE:2022:1882

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
UTR 22/129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en indexeringspercentages in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in de gemeente Gooise Meren. De eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 455.000,- voor het belastingjaar 2021, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiser stelde dat de indexeringspercentages niet inzichtelijk waren gemaakt in de uitspraak op bezwaar, wat volgens hem leidde tot een ongelijkwaardige procespositie. De rechtbank oordeelde dat verweerder in de bezwaarfase geen indexeringspercentage had gebruikt en dat de taxatiematrix in beroep wel degelijk een indexering naar de waardepeildatum bevatte. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende inzicht had gegeven in de indexering en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

Daarnaast voerde eiser aan dat de KOUDV- en liggingsfactoren niet waren vermeld in het taxatieverslag, maar de rechtbank stelde vast dat deze factoren in de matrix die in beroep was overgelegd wel waren meegenomen. Eiser's argument dat de woning te hoog was gewaardeerd, werd verworpen, omdat de m³-prijs van zijn woning lager was dan die van vergelijkbare woningen. De rechtbank oordeelde ook dat de beroepsgrond over het afnemend grensnut niet tijdig was ingediend en dat eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stellingen over de gedateerde voorzieningen in de woning. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren, verweerder

(gemachtigden: F. Hofmann en M. el Bouziri).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 455.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 1 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een matrix ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De woning is een hoekwoning uit 1974 met een inhoud van 415 m³ en een perceel van 241 m². De woning heeft verder een aangebouwde schuur/garage en een dakkapel.
2. Eiser voert aan dat in de uitspraak op bezwaar de indexeringspercentages niet inzichtelijk zijn gemaakt, zodat niet is te herleiden of een juiste indexering heeft plaatsgevonden. Hierdoor is een ongelijkwaardige procespositie ontstaan. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn stelling op de uitspraken van rechtbank Rotterdam van 16 september 2020 [1] en rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2022 [2] .
3. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase door verweerder geen indexeringspercentage is gebruikt en evenmin genoemd, zodat verweerder hierin ook geen inzicht heeft hoeven en kunnen geven. In de taxatiematrix die in beroep is overgelegd heeft wel een indexering naar de waardepeildatum plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat door de taxateur is gekeken naar de waardeontwikkelingen van rij- en hoekwoningen in de buurt waarin eisers woning ligt, gebaseerd op gerealiseerde verkoopprijzen. De stijging voor 2019-2020 is 8,9% en voor 2020-2021 10,9%. Niet is gesteld of gebleken dat hieraan stukken als bedoeld in artikel 40 van de Wet WOZ ten grondslag liggen. Verweerder heeft met deze uitleg ter zitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de referentieobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. Nu eiser voor het overige de percentages op zichzelf niet (onderbouwd) betwist, ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om verweerder om een nadere onderbouwing van de indexeringspercentages te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder in het taxatieverslag woningen, dat in bezwaar is overgelegd niet de KOUDV- en liggingsfactoren heeft vermeld, zodat niet inzichtelijk is gemaakt hoe deze onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het taxatieverslag woningen niet blijkt dat verweerder daarbij gebruik heeft gemaakt van KOUDV- en liggingsfactoren. De beroepsgrond dat hier tijdens de bezwaarfase ten onrechte geen inzicht in is gegeven, kan reeds om die reden al niet slagen. In beroep heeft verweerder een matrix overgelegd, waarin de KOD- en liggingsfactoren wel een rol spelen. De referentieobjecten [adres 2] en [adres 3] wijken op het onderdeel doelmatigheid af van de woning van eiser, in die zin dat de woning van eiser op een 3 is gesteld en deze referentieobjecten op een 4. Dit heeft geleid tot een stijging van 10% voor de woningwaarde van die referentieobjecten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende inzicht gegeven in hoe bij de waardevaststelling van de woning rekening is gehouden met deze factoren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. De beroepsgrond van eiser dat de [adres 2] , gelet op de doelmatigheid die op een 4 is gesteld, een lagere waarde onderbouwt, slaagt daarom evenmin. Bij een gemiddelde (3) op doelmatigheid is de m³-prijs van dit referentieobject € 795,-. De m³prijs van de woning van eiser is € 780,-. De waarde van de woning van eiser is dus niet te hoog vastgesteld.
7. Op de beroepsgrond dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe verweerder bij de waardevaststelling van de woning rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut, overweegt de rechtbank dat deze beroepsgrond niet eerder dan tijdens de zitting naar voren is gebracht. Voor zover deze beroepsgrond betrekking heeft op de referentiewoningen [adres 2] en [adres 3] laat de rechtbank deze beroepsgrond dan ook wegens strijd met de goede procesorde [3] buiten de beoordeling van het beroep. Voor zover deze beroepsgrond betrekking heeft op de referentiewoning [adres 4] , die pas in de matrix door verweerder is opgenomen, overweegt de rechtbank dat eiser onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom en in welke mate de theorie van het afnemend grensnut in dit geval financiële gevolgen zou moeten hebben. De beroepsgrond faalt.
8. Eiser voert verder aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen. De badkamer, de keuken en het sanitair zijn ouder dan 20 jaar, wat invloed heeft op de waarde van de woning. De doelmatigheid of het onderhoud van de woning had daarom op een 2 gezet moeten worden in plaats van op een 3.
9. Verweerder heeft ter zitting erop gewezen dat in een eerdere procedure van eiser over de WOZ-waarde van de woning over het jaar 2020 is aangevoerd dat de keuken dateert uit 2012 en de badkamer uit 1992. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat voorzieningen ouder zijn dan 20 jaar niet zonder meer maakt dat de voorzieningen matig zijn en dus op een 2 gesteld zouden moeten worden.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting geen uitleg heeft gegeven over het door verweerder opgeworpen punt dat de keuken uit 2012 zou dateren. Onduidelijk is dus hoe oud de keuken is. Eiser heeft evenmin een onderbouwing gegeven van de staat van het sanitair, de keuken en de badkamer, bijvoorbeeld aan de hand van foto’s. De enkele stelling dat de voorzieningen in de woning meer dan 20 jaar oud zijn, betekent niet zonder meer dat sprake is van matige kwaliteit/onderhoud. Zonder deze nader onderbouwing, die ontbreekt, slaagt de beroepsgrond dan ook niet.
11. Over de beroepsgrond dat sprake is van achterstallig onderhoud omdat sprake is van slecht schilderwerk, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat sprake zou zijn van slecht schilderwerk niet maakt dat sprake is van achterstallig onderhoud. Niet is gesteld of is gebleken dat sprake is van houtrot of slechte kozijnen. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890, rechtsoverweging 12 e.v.