Overwegingen
1. De woning is een hoekwoning uit 1974 met een inhoud van 415 m³ en een perceel van 241 m². De woning heeft verder een aangebouwde schuur/garage en een dakkapel.
2. Eiser voert aan dat in de uitspraak op bezwaar de indexeringspercentages niet inzichtelijk zijn gemaakt, zodat niet is te herleiden of een juiste indexering heeft plaatsgevonden. Hierdoor is een ongelijkwaardige procespositie ontstaan. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn stelling op de uitspraken van rechtbank Rotterdam van 16 september 2020en rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2022.
3. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase door verweerder geen indexeringspercentage is gebruikt en evenmin genoemd, zodat verweerder hierin ook geen inzicht heeft hoeven en kunnen geven. In de taxatiematrix die in beroep is overgelegd heeft wel een indexering naar de waardepeildatum plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat door de taxateur is gekeken naar de waardeontwikkelingen van rij- en hoekwoningen in de buurt waarin eisers woning ligt, gebaseerd op gerealiseerde verkoopprijzen. De stijging voor 2019-2020 is 8,9% en voor 2020-2021 10,9%. Niet is gesteld of gebleken dat hieraan stukken als bedoeld in artikel 40 van de Wet WOZ ten grondslag liggen. Verweerder heeft met deze uitleg ter zitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de referentieobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. Nu eiser voor het overige de percentages op zichzelf niet (onderbouwd) betwist, ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om verweerder om een nadere onderbouwing van de indexeringspercentages te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder in het taxatieverslag woningen, dat in bezwaar is overgelegd niet de KOUDV- en liggingsfactoren heeft vermeld, zodat niet inzichtelijk is gemaakt hoe deze onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het taxatieverslag woningen niet blijkt dat verweerder daarbij gebruik heeft gemaakt van KOUDV- en liggingsfactoren. De beroepsgrond dat hier tijdens de bezwaarfase ten onrechte geen inzicht in is gegeven, kan reeds om die reden al niet slagen. In beroep heeft verweerder een matrix overgelegd, waarin de KOD- en liggingsfactoren wel een rol spelen. De referentieobjecten [adres 2] en [adres 3] wijken op het onderdeel doelmatigheid af van de woning van eiser, in die zin dat de woning van eiser op een 3 is gesteld en deze referentieobjecten op een 4. Dit heeft geleid tot een stijging van 10% voor de woningwaarde van die referentieobjecten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende inzicht gegeven in hoe bij de waardevaststelling van de woning rekening is gehouden met deze factoren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. De beroepsgrond van eiser dat de [adres 2] , gelet op de doelmatigheid die op een 4 is gesteld, een lagere waarde onderbouwt, slaagt daarom evenmin. Bij een gemiddelde (3) op doelmatigheid is de m³-prijs van dit referentieobject € 795,-. De m³prijs van de woning van eiser is € 780,-. De waarde van de woning van eiser is dus niet te hoog vastgesteld.
7. Op de beroepsgrond dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe verweerder bij de waardevaststelling van de woning rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut, overweegt de rechtbank dat deze beroepsgrond niet eerder dan tijdens de zitting naar voren is gebracht. Voor zover deze beroepsgrond betrekking heeft op de referentiewoningen [adres 2] en [adres 3] laat de rechtbank deze beroepsgrond dan ook wegens strijd met de goede procesordebuiten de beoordeling van het beroep. Voor zover deze beroepsgrond betrekking heeft op de referentiewoning [adres 4] , die pas in de matrix door verweerder is opgenomen, overweegt de rechtbank dat eiser onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom en in welke mate de theorie van het afnemend grensnut in dit geval financiële gevolgen zou moeten hebben. De beroepsgrond faalt.
8. Eiser voert verder aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde voorzieningen. De badkamer, de keuken en het sanitair zijn ouder dan 20 jaar, wat invloed heeft op de waarde van de woning. De doelmatigheid of het onderhoud van de woning had daarom op een 2 gezet moeten worden in plaats van op een 3.
9. Verweerder heeft ter zitting erop gewezen dat in een eerdere procedure van eiser over de WOZ-waarde van de woning over het jaar 2020 is aangevoerd dat de keuken dateert uit 2012 en de badkamer uit 1992. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat voorzieningen ouder zijn dan 20 jaar niet zonder meer maakt dat de voorzieningen matig zijn en dus op een 2 gesteld zouden moeten worden.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting geen uitleg heeft gegeven over het door verweerder opgeworpen punt dat de keuken uit 2012 zou dateren. Onduidelijk is dus hoe oud de keuken is. Eiser heeft evenmin een onderbouwing gegeven van de staat van het sanitair, de keuken en de badkamer, bijvoorbeeld aan de hand van foto’s. De enkele stelling dat de voorzieningen in de woning meer dan 20 jaar oud zijn, betekent niet zonder meer dat sprake is van matige kwaliteit/onderhoud. Zonder deze nader onderbouwing, die ontbreekt, slaagt de beroepsgrond dan ook niet.
11. Over de beroepsgrond dat sprake is van achterstallig onderhoud omdat sprake is van slecht schilderwerk, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat sprake zou zijn van slecht schilderwerk niet maakt dat sprake is van achterstallig onderhoud. Niet is gesteld of is gebleken dat sprake is van houtrot of slechte kozijnen. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.