ECLI:NL:RBMNE:2022:1880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
UTR 20/4836
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak aan [adres 1] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2021, welke door de heffingsambtenaar op € 565.000,- is vastgesteld naar de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 1 april 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de indexeringspercentages in de uitspraak op bezwaar niet inzichtelijk zijn gemaakt, wat zou hebben geleid tot een ongelijkwaardige procespositie. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in de indexering en dat eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. Ook de beroepsgrond over de KOUDV- en liggingsfactoren werd door de rechtbank verworpen, omdat verweerder in het verweerschrift en ter zitting voldoende uitleg heeft gegeven over deze factoren.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de beroepsgrond over het afnemend grensnut niet kan worden beoordeeld, omdat deze pas tijdens de zitting naar voren is gebracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren, verweerder
(gemachtigde: D.D. Mertens en T. Nieuwpoort).

Procesverloop

Bij beschikking van 26 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 565.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De woning betreft een twee onder één kap woning uit 1958 met een inhoud van 341 m³ en een perceel van 365 m². De woning heeft verder een aanbouw van 22 m³, een dakkapel en een vrijstaande garage.
2. Eiser voert aan dat in de uitspraak op bezwaar de indexeringspercentages niet inzichtelijk zijn gemaakt, zodat niet is te herleiden of een juiste indexering heeft plaatsgevonden. Hierdoor is een ongelijkwaardige procespositie ontstaan. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn stelling op de uitspraken van rechtbank Rotterdam van 16 september 2020 [1] en rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2022 [2] .
3. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase geen indexeringspercentage is genoemd, zodat verweerder hierin ook geen inzicht heeft hoeven en kunnen geven. In de taxatiematrix die met het verweerschrift is overgelegd heeft wel een indexering naar de waardepeildatum plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat gekeken wordt naar de permanente marktanalyse in het betreffende segment en dat daarnaast door een taxateur wordt gekeken of dat voor de betreffende woning tot een correcte prijs leidt, of dat gecorrigeerd moet worden. In het verweerschrift heeft verweerder voor het segment van eisers woning een indexeringspercentage genoemd van 6 a 7% in 2019 vooruitgerekend naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Niet is gesteld of gebleken dat hieraan stukken als bedoeld in artikel 40 van de Wet WOZ ten grondslag liggen. Verweerder heeft met de uitleg in het verweerschrift en ter zitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de referentieobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. Nu eiser voor het overige het percentage op zichzelf niet (onderbouwd) betwist, ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om verweerder om een nadere onderbouwing van de indexeringspercentages te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder in het taxatieverslag dat in bezwaar is overgelegd niet de KOUDV- en liggingsfactoren heeft vermeld, zodat niet inzichtelijk is gemaakt hoe deze onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het taxatieverslag niet blijkt dat verweerder daarbij gebruik heeft gemaakt van KOUV- en liggingsfactoren. De beroepsgrond dat hier tijdens de bezwaarfase ten onrechte geen inzicht in is gegeven, kan reeds om die reden al niet slagen. In beroep heeft verweerder gelijktijdig met het verweerschrift een taxatiematrix overgelegd, waarin de KOUV- en liggingsfactoren wel een rol spelen. Ter zitting is uitgelegd dat voor de woning een factor omhoog/omlaag 9% betreft en dat voor de ligging een factor omhoog/omlaag 5% betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende inzicht gegeven in hoe bij de waardevaststelling van de woning rekening is gehouden met deze factoren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Op de beroepsgrond dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe verweerder bij de waardevaststelling van de woning rekening heeft gehouden met het afnemend grensnut, heeft verweerder tijdens de zitting het standpunt ingenomen hierop niet volledig te kunnen reageren, omdat deze beroepsgrond niet eerder dan tijdens de zitting naar voren is gebracht. De rechtbank laat deze beroepsgrond dan ook wegens strijd met de goede procesorde [3] buiten de beoordeling van het beroep.
7. De beroepsgrond dat verweerder in de uitspraak op bezwaar geen inzicht heeft gegeven in de objectonderdelen van de referentieobjecten slaagt niet. In de uitspraak op bezwaar in combinatie met het taxatieverslag dat door verweerder is opgesteld, staan alle onderdelen van de referentieobjecten genoemd. Eiser had in de bezwaarfase dus alle benodigde informatie om de juistheid van de waarde van de referentieobjecten en de woning te beoordelen.
8. Eiser voert aan dat het referentieobject [adres 2] een lagere waarde van de woning onderbouwt. [adres 2] is in gerenoveerde staat verkocht en had daarom wat betreft onderhoud en kwaliteit op een 4 gesteld moeten worden.
9. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift opgemerkt dat met de renovatie het voorzieningenniveau van [adres 2] naar een bovengemiddeld niveau is gebracht en dat kwaliteit en onderhoud hierdoor naar een gemiddeld niveau zijn gebracht. Eiser heeft niet onderbouwd beargumenteerd waarom dit standpunt van verweerder niet juist is en waarom deze factoren op een 4 gesteld zouden moeten worden. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat door renovatie die twee factoren een 4 zouden moeten krijgen, is daartoe onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Uit de matrix volgt, en zo heeft verweerder het ook voorgerekend op zitting, dat voor de referentieobjecten, met alle factoren op gemiddeld gesteld, een gemiddelde m³-prijs van € 924,- geldt. De m³-prijs van eisers woning is € 916,- en is daarmee, mede gelet op het voorgaande, dus niet te hoog vastgesteld.
11. Hetgeen voor het overige nog is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890, rechtsoverweging 12 e.v.