ECLI:NL:RBMNE:2022:1880
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak aan [adres 1] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2021, welke door de heffingsambtenaar op € 565.000,- is vastgesteld naar de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 1 april 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de indexeringspercentages in de uitspraak op bezwaar niet inzichtelijk zijn gemaakt, wat zou hebben geleid tot een ongelijkwaardige procespositie. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in de indexering en dat eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. Ook de beroepsgrond over de KOUDV- en liggingsfactoren werd door de rechtbank verworpen, omdat verweerder in het verweerschrift en ter zitting voldoende uitleg heeft gegeven over deze factoren.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de beroepsgrond over het afnemend grensnut niet kan worden beoordeeld, omdat deze pas tijdens de zitting naar voren is gebracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.