ECLI:NL:RBMNE:2022:1817

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21 / 4105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een laattijdige aanvraag voor Wajong-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1977, op 19 oktober 2020 een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke aanvraag op 22 oktober 2020 werd afgewezen. De afwijzing werd later op 13 september 2021 gehandhaafd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, met als reden dat eiser ondanks zijn beperkingen in staat was om ten minste het minimumloon te verdienen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 12 mei 2022 behandeld, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser moet worden beoordeeld aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser op 19 oktober 2019 niet arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat eiser op die datum in staat was om ten minste het minimumloon te verdienen.

Eiser heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts ten onrechte heeft aangenomen dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende onderbouwd heeft dat er op 19 oktober 2019 geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Ook de argumenten van eiser met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid op 17- en 18-jarige leeftijd zijn door de rechtbank verworpen, omdat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar waren om deze vast te stellen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde Wajong-uitkering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de uitkomst van het bestreden besluit niet anders is dan die van het primaire besluit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 4105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: dhr. mr. R.J. Ouderdorp)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: dhr. mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Inleiding

1. Eiser (geboren in 1977) heeft op 19 oktober 2020 een laattijdige aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Die aanvraag is met het besluit van 22 oktober 2020 afgewezen. Met het besluit van 13 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder – op basis van een gewijzigde motivering – die afwijzing gehandhaafd. De reden voor de afwijzing in het bestreden besluit was dat eiser ondanks zijn beperkingen per de datum van een jaar voor de aanvraag (dus 19 oktober 2019) tenminste het minimumloon kon verdienen. Daarom is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat op grond van de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van eiser op 17- en 18-jarige leeftijd niet is vast te stellen.
2. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn Wajong-aanvraag en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 16 februari 2022. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van het volgende beoordelingskader.
Beoordelingskader
4. Omdat eiser is geboren in 1977 moet zijn aanvraag om een Wajong-uitkering worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 5 en artikel 6 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). [1] Dat is tussen partijen niet in geschil. Volgens deze artikelen heeft de verzekerde die vanaf zijn 17e verjaardag gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop van deze periode nog steeds arbeidsongeschikt is, recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Een verzekerde heeft eveneens recht op een Wajong-uitkering indien de zogenoemde Amber-regeling van toepassing is. [2] Dat is het geval indien de verzekerde binnen vijf jaar na zijn 18e verjaardag alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak die reeds op 17- en 18-jarige leeftijd bestond.
5. Verder geldt op grond van artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong, dat de uitkering in beginsel niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning van de uitkering is ingediend. Nu eiser de aanvraag in dit geval op 19 oktober 2020 heeft gedaan, gaat het hier dus om de datum 19 oktober 2019.
6. Gelet op het voorgaande moet voor het recht van eiser op een Wajong-uitkering ten eerste worden beoordeeld of eiser op 19 oktober 2019 arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW. Is dat het geval, dan moet ten tweede worden beoordeeld of eiser op 17- en 18-jarige leeftijd arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW, of als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar daarna alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
Arbeidsongeschiktheid op 19 oktober 2019?
7. Voor wat betreft de arbeidsongeschiktheid op 19 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 22 juli 2021 vastgesteld dat bij eiser sprake is van beperkingen ten aanzien van zijn belastbaarheid op 19 oktober 2019. Die beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis van die FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geduid, waarmee eiser in staat is om tenminste het minimumloon te verdienen. Dit leidt ertoe dat geen sprake is van verlies aan verdiencapaciteit, en dus ook niet van arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW.
8. Eiser voert daartegen aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft aangenomen dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Volgens eiser had de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie moeten komen dat eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Daarmee zou aan het vaststellen van een FML niet worden toegekomen. Eiser beroept zich in dat verband op een rapport van AREA van 4 juni 2019. Daarin staat onder meer het volgende:
"U bent onlangs op het spreekuur van de arts van A-REA geweest. De arts heeft onderzoek gedaan naar uw arbeidsmedische belastbaarheid. Hieronder leest u de conclusie en het advies van dit onderzoek. U heeft op medische gronden geen benutbare mogelijkheden en wordt op grond daarvan niet in staat geacht om betaald werk te verrichten. […] Visie arts: […] Gezien de forse ernst van de psychische klachten en de mate van functioneren is betrokkene op medische gronden als volledig arbeidsongeschikt voor werk en/of re-integratie te beschouwen.”
Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met het rapport van A-REA. Eiser wijst er in dat verband op dat dat rapport is gebaseerd op medisch onderzoek dat dichter op de datum in geding heeft plaatsgevonden dan het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte medisch onderzoek.
9. De rechtbank volgt eiser niet in dat standpunt. Dat het onderzoek door A-REA dichter op de datum in geding heeft plaatsgevonden, maakt niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gehouden zou zijn om de conclusie van A-REA over te nemen, dat sprake is van volledig arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat zij het rapport van A-REA heeft meegewogen in haar onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dat kader ook aan de opvolger van A-REA, Argonaut, gevraagd op welke gronden door A-REA is geconcludeerd dat sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Argonaut heeft daarop aangegeven geen beschikking meer te hebben over het advies met daarbij de medische informatie en werkaantekeningen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens aangegeven dat het rapport van A-REA niet afdoet aan haar vaststelling dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er op gewezen dat bij eiser geen sprake is van afhankelijkheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), dat eiser niet bedlegerig is, niet is opgenomen in een WLZ-instelling en dat er ook geen sprake is van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee voldoende onderbouwd dat op 19 oktober 2019 geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden.
10. Uit het voorgaande volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dus terecht de beperkingen van eiser heeft vastgelegd in een FML, op basis waarvan de arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden. Voorts is niet gebleken dat de vastgestelde FML of de daarop gebaseerde arbeidskundige beoordeling onjuist zouden zijn. Naar de rechtbank begrijpt heeft eiser daartegen ook geen beroepsgronden gericht, anders dan wat hiervoor al is besproken.
Arbeidsongeschiktheid op 17- en 18-jarige leeftijd of binnen vijf jaar daarna?
11. Eiser komt ook op tegen de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de belastbaarheid van eiser op 17- en 18-jarige leeftijd niet is in te schatten omdat daarvoor onvoldoende medische gegevens beschikbaar zijn. Eiser stelt zich op het standpunt dat uit de beschikbare informatie volgt dat bij hem op 17- en 18-jarige leeftijd sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Daartoe wijst eiser op de stukken waaruit blijkt dat hij in 1993 is verwezen naar de RIAGG en vanaf 1998 naar De Waag, en op het Pro Justitia rapport uit 1999. Op de zitting heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder in ieder geval, in het kader van de Amber-regeling, onvoldoende rekening heeft gehouden met de rapportages vanaf 1998 bij de bepaling van de arbeidsongeschiktheid van eiser vijf jaar ná de 17- en 18- jarige leeftijd van eiser.
12. De rechtbank overweegt als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door eiser genoemde informatie blijkens haar rapporten meegewogen in haar onderzoek, maar heeft geconcludeerd dat op basis daarvan niet is vast te stellen wat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser was op 17- en 18-jarige leeftijd. De rechtbank ziet geen reden om aan die conclusie te twijfelen. Uit de door eiser overgelegde stukken volgt ook niet – in ieder geval niet zonder méér – dat eiser op 17- en 18-jarige leeftijd arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW. De enkele omstandigheid dat eiser in 1993 is verwezen naar de RIAGG is daarvoor onvoldoende. De overige stukken hebben betrekking op een periode ná de 17- en 18- jarige leeftijd van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee voldoende gemotiveerd onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid van eiser op 17- en 18-jarige leeftijd niet kan worden vastgesteld.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 4 november 2021 voorts aangegeven dat gelet daarop evenmin kan worden vastgesteld of een eventuele toegenomen arbeidsongeschiktheid na vijf jaar voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als op 17- en 18-jarige leeftijd. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin. Dit betekent dat het beroep van eiser op de Amber-regeling reeds daarop afstuit. Bovendien kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook uit de stukken die zien op de periode ná de 17- en 18- jarige leeftijd van eiser niet de ernst van de klachten en het functioneren van eiser worden afgeleid. Op grond van die stukken kan dus niet worden vastgesteld of eiser binnen vijf jaar ná de 18e verjaardag van eiser duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
14. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ligt het bewijsrisico dat de precieze medische situatie op 17- en 18-jarige leeftijd van betrokkene onvoldoende duidelijk kan worden vastgesteld, bij eiser als laattijdige aanvrager. [3] Eiser heeft in dat verband aangevoerd dat hem niet kan worden tegengeworpen dat Argonaut (voorheen A-REA) en De Waag niet meer over andere dan de verstrekte medische informatie beschikken. Daarbij wijst eiser er ook op dat, gelet op zijn beperkingen, van hem niet verwacht kon worden dat hij op 17- en 18-jarige leeftijd al een AAW-aanvraag had gedaan. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding om van de hierboven genoemde vaste rechtspraak af te wijken. Eiser gaat er met dat betoog immers aan voorbij dat voor toekenning van een Wajong-uitkering nodig is dat het recht daarop wordt vastgesteld, en dat is bij het ontbreken van de daarvoor benodigde informatie niet mogelijk. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Proceskostenvergoeding vanwege gewijzigde motivering?
15. Eiser stelt tot slot dat hij recht heeft op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase omdat de motivering van het primaire besluit niet in stand kon blijven. De uitkomst van het bestreden besluit is volgens eiser ook niet hetzelfde als bij het primaire besluit, omdat pas bij het bestreden besluit wordt uitgegaan van ziekte of gebrek op 17- en 18-jarige leeftijd.
16. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt leidt het bestreden besluit niet tot een ander rechtsgevolg dan het primaire besluit. Gelet daarop was verweerder niet gehouden het primaire besluit te herroepen in de zin van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een dergelijke situatie bestaat volgens vaste rechtspraak ook geen recht op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. [4]
Conclusie en gevolgen
17. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2022. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel XXIV lid 1 aanhef en onder e van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet Inga).
2.Het gaat in dit geval om de bepaling van art. 1a:1 lid 2 Wajong, nu op grond van art. XXIV lid 2 van de Wet Inga de AAW niet langer van toepassing is op beroepen op de Amber-regeling van art. 32a AAW en eiser de laattijdige aanvraag heeft gedaan ná 1 januari 2015.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477 en de uitspraak van de CRvB van 7 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:34, rov. 4.2.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2018:97, rov. 4.3.2.