In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De eiser, [eiser], heeft de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., aangesproken op meerdere tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst. De gedaagde huurt sinds 1 maart 2021 een bedrijfsruimte van de eiser, maar heeft zich niet gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst. De eiser heeft klachten ontvangen van omwonenden over stankoverlast veroorzaakt door de frituuractiviteiten van de gedaagde, en er zijn ook meldingen gedaan van niet-tijdige huurbetalingen en schendingen van overheidsvoorschriften. De gemeente heeft de gedaagde meerdere keren aangesproken op deze overtredingen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde op verschillende punten tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de gedaagde de bedrijfsruimte moet ontruimen. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van huurachterstand, boetes en incassokosten. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de tekortkomingen van onvoldoende gewicht zijn om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van huurovereenkomsten en de gevolgen van het veroorzaken van overlast voor omwonenden. De rechter heeft de gedaagde ook gewaarschuwd dat de tekortkomingen uit het verleden niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, wat de noodzaak van tijdige en adequate actie onderstreept.