ECLI:NL:RBMNE:2022:1755

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
9800630
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte toegewezen wegens stankoverlast, huurachterstand en schending van overheidsvoorschriften

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De eiser, [eiser], heeft de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., aangesproken op meerdere tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst. De gedaagde huurt sinds 1 maart 2021 een bedrijfsruimte van de eiser, maar heeft zich niet gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst. De eiser heeft klachten ontvangen van omwonenden over stankoverlast veroorzaakt door de frituuractiviteiten van de gedaagde, en er zijn ook meldingen gedaan van niet-tijdige huurbetalingen en schendingen van overheidsvoorschriften. De gemeente heeft de gedaagde meerdere keren aangesproken op deze overtredingen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde op verschillende punten tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de gedaagde de bedrijfsruimte moet ontruimen. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van huurachterstand, boetes en incassokosten. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de tekortkomingen van onvoldoende gewicht zijn om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van huurovereenkomsten en de gevolgen van het veroorzaken van overlast voor omwonenden. De rechter heeft de gedaagde ook gewaarschuwd dat de tekortkomingen uit het verleden niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, wat de noodzaak van tijdige en adequate actie onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
voorzieningenrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9800630 UV EXPL 22-84 JPd/45024
Kort geding vonnis van 6 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. K.G.K. Wanders,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V., h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [handelsnaam] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door de heer [A] (directeur).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 33 bijlagen,
  • de brief van mr. Wanders van 19 april 2022 met de aanvullende bijlagen 34 tot en met 38.
1.2.
Op 23 april 2022 heeft de zitting plaatsgevonden. [eiser] was aanwezig met zijn gemachtigde en namens [handelsnaam] was de heer [A] aanwezig. De gemachtigde van [eiser] heeft een pleitnota voorgedragen. Na de zitting is bepaald dat op 6 mei 2022 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[handelsnaam] huurt sinds 1 maart 2021 van [eiser] de bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaats 1] (hierna: het gehuurde) tegen een huurprijs (inclusief vaste vergoeding servicekosten) van laatstelijk € 1.052 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. [handelsnaam] gebruikt de bedrijfsruimte als winkel om gerechten uit de Oosterse keuken te produceren en distribueren. De huurovereenkomst is gesloten voor een periode van vijf jaar en op de huurovereenkomst zijn de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ van toepassing.
2.2.
In mei 2021 heeft [eiser] bij [handelsnaam] via whatsapp, brief en e-mail aangegeven dat hij klachten binnenkrijgt van de bewoners van de bovenwoning en van buren over de geur, afkomstig van de frituur in het gehuurde. [handelsnaam] heeft [eiser] daarop beloofd het geurprobleem op te lossen.
2.3.
Bij brief van 7 september 2021 heeft de gemeente [gemeente] aan [handelsnaam] bericht voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen vanwege het in strijd handelen met de Algemene Plaatselijke Verordening. Tijdens een controle van 11 augustus 2021 hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat in het pand eten wordt bereid en dat [handelsnaam] daarvoor geen exploitatievergunning heeft. Ook mag [handelsnaam] , volgens de gemeente, voor het bedrijfsafval geen gebruik maken van de gemeentelijke afvalinzameling maar moet er een erkende inzamelaar komen. Bij brief van 14 maart 2022 heeft de gemeente weer melding gemaakt van diverse klachten van omwonenden en ondernemers uit de buurt, over een penetrante frituurlucht rondom [handelsnaam] , geluids- en parkeeroverlast. In deze brief is een last onder dwangsom opgelegd: “Dit houdt in dat u geen eten ter plaatse bereidt met het gebruik van een friteuse, gasfornuis, oven (…)”. In een rapport van bevindingen van 4 april 2022 is geconstateerd dat er gefrituurd was in het pand. Bij brief van 13 april 2022 is vervolgens mededeling gedaan van het voornemen tot incassering van een dwangsom.
Voorts heeft de Omgevingsdienst regio Utrecht bij brief van 23 december 2021 aan [handelsnaam] bericht dat zij heeft geconstateerd dat [handelsnaam] in het gehuurde op diverse punten de milieu wet- en regelgeving overtreedt en heeft [handelsnaam] gemaand een en ander binnen vier weken op te lossen. Op 18 maart 2022 heeft de Omgevingsdienst [handelsnaam] te kennen gegeven dat op 10 maart 2022 een hercontrole heeft plaatsgevonden, dat op diverse punten de overtredingen van de milieuwetgeving niet ongedaan waren gemaakt en dat zij, namens de burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] , voornemens is vier lasten onder dwangsom op te leggen.
2.4.
In december 2021, op 25 januari 2022 en op 31 januari 2022 heeft [eiser] [handelsnaam] (opnieuw) bericht dat deze overlast veroorzaakte en [handelsnaam] verzocht de stankoverlast te verhelpen. Op 8 februari 2022 heeft [handelsnaam] gereageerd met de mededeling dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan.
2.5.
Op 1 april 2022 heeft [handelsnaam] haar vestiging in [plaats 1] gesloten, volgens een briefje op de deur ‘wegens verbouwing’.

3.Het geschil tussen partijen

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, op straffe van een dwangsom,
primair [handelsnaam] te veroordelen om binnen 4 weken het bedrijfspand te ontruimen en subsidiair [handelsnaam] te veroordelen tot nakoming van de huurovereenkomst en algemene bepalingen en [handelsnaam] per direct te verbieden van het frituur gebruik te maken. In beide gevallen, dus zowel primair als subsidiair vordert [eiser] veroordeling van [handelsnaam] om boetes van € 17.500, een huurachterstand van € 1.104 en buitengerechtelijke incassokosten van € 2.790,60 te betalen, alsmede de proceskosten en nakosten met rente.
3.2.
[eiser] heeft aan de vordering tot ontruiming ten grondslag gelegd dat [handelsnaam] op meerdere punten ernstig tekort is geschoten in het nakomen van haar verplichtingen. Volgens [eiser] gedraagt [handelsnaam] zich niet als een goed huurder door ernstige geuroverlast te veroorzaken, betaalt zij de huurprijs niet (tijdig) en houdt zij zich niet aan overheidsvoorschriften ten aanzien van het gebruik van het gehuurde, hetgeen tevens een overtreding van de overeengekomen Algemene Bepalingen vormt. [eiser] stelt dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen omdat [handelsnaam] op al deze verschillende wijzen tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De tekortkomingen van [handelsnaam] rechtvaardigen een ontbinding van de huurovereenkomst.
3.3.
[handelsnaam] heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de vordering moet worden afgewezen. [handelsnaam] betwist tekort geschoten te zijn in de nakoming van haar verplichtingen. De geuroverlast is niet door haar veroorzaakt. [handelsnaam] produceert 90% van het door haar verkochte voedsel in de centrale keuken in [plaats 2] en bakt in het gehuurde enkel de producten af. Zij gebruikt daarvoor een huis-, tuin- en keuken frituurpan van 5 á 6 liter en zij beschikt over een geurfilterkast. [handelsnaam] is naar aanleiding van de meldingen over de geuroverlast meerdere keren bij de buren langs geweest en heeft ook al de gewone afvalcontainers weggehaald. Het afval wordt nu meegenomen naar een locatie elders. Het gehuurde betreft volgens [handelsnaam] een gedeelte van een verouderd pand dat slecht te luchten is en brandonveilig is. Zijn verzekeringsmaatschappij wilde geen dekking verlenen.

4.De beoordeling van de vordering

Spoedeisend belang

4.1.
[handelsnaam] heeft geen verweer gevoerd tegen het gestelde spoedeisend belang bij de vordering. Nu [eiser] heeft aangevoerd dat hij door derden aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die zij lijden is daarmee het spoedeisend belang reeds gegeven.
Is [handelsnaam] haar verplichtingen nagekomen?
4.2.
Voor toewijzing van een voorlopige voorziening tot ontruiming van het gehuurde, moet het in voldoende aannemelijk zijn dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Het kort geding biedt niet de mogelijkheid tot een nader onderzoek naar de feiten en bewijslevering of onderzoek door een deskundige.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat door [eiser] drie verschillende vormen van tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst zijn aangevoerd. De voorzieningenrechter zal deze drie onderwerpen hierna achtereenvolgens bespreken.
4.4.
Allereerst gaat het om de verplichting tot het voorkomen van overlast. Deze verplichting valt onder de algemene verplichting zich te gedragen als een goed huurder en wordt specifiek beschreven in artikel 9.4 van de algemene bepalingen. Daar staat (kort gezegd) dat de huurder of iemand die vanwege hem in het gehuurde verblijft geen hinder of overlast mag veroorzaken. [handelsnaam] houdt zich volgens [eiser] niet aan deze verplichting door het veroorzaken van hinder vanwege het verspreiden van een penetrante frituurlucht. [eiser] heeft ter onderbouwing van haar stelling meerdere klachten over de frituurlucht overgelegd van de bewoners van de boven het gehuurde gelegen woning en tevens van de naastgelegen ondernemers. Het naastgelegen café heeft [eiser] gesommeerd de stankoverlast binnen twee weken te verhelpen en indien dat niet gebeurt een gerechtelijke procedure aangekondigd. De huurders van de bovenwoning hebben gesteld dat zij extra kosten hebben moeten maken voor het stomen van hun kleding. [eiser] heeft voorts een brief van toezichthouders van de gemeente [gemeente] overgelegd waarin staat dat zij bij hun bezoek van 11 augustus 2021 een penetrante stank hebben geconstateerd. [handelsnaam] heeft ook niet betwist dat de bovenburen en omliggende ondernemingen hinder ervaren van een frituurlucht. [handelsnaam] is sinds 17 mei 2021 door [eiser] aangemaand via whatsapp en brieven om iets te doen aan de geuroverlast. [handelsnaam] heeft steeds beloofd de stank te verhelpen, echter zonder resultaat. Pas tijdens de procedure heeft [handelsnaam] zich tegen de stankoverlast verweerd door te zeggen dat haar de stank niet verweten kan worden omdat derden van bovenaf kledingstukken in de afvoerbuis van het afzuigsysteem hadden gestopt. Dit verweer gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op, reeds omdat deze stelling door [eiser] is weersproken en door [handelsnaam] op geen enkele manier is onderbouwd. Gelet op de langere periode waarover de klachten zich hebben voorgedaan, ligt dit ook niet voor de hand als oorzaak van de klachten, althans had, zelfs als de stelling juist zou zijn, van [handelsnaam] eerder afdoende actie mogen worden verwacht. Hij heeft het pand aanvaard zoals het was (artikel 14.2 huurovereenkomst). Dat het niet verzekerbaar zou zijn is door [handelsnaam] niet onderbouwd en is ook door [eiser] weersproken met de mededeling dat het gehele pand door hem is verzekerd. Aan het verweer van [handelsnaam] wordt dan ook voorbij gegaan. Hetzelfde lot treft het verweer van [handelsnaam] dat zij alleen maar gebruik maakt van een kleine frituurpan en een afzuigsysteem heeft dat 95% van de lucht filtert.
De stankoverlast is niet alleen door omwonende bewoners en ondernemers gemeld, maar is ook meerdere keren objectief vastgesteld door ambtenaren van de gemeente en het maakt dan niet uit hoe deze wordt veroorzaakt. [handelsnaam] heeft reeds langdurig stankoverlast veroorzaakt en schiet daardoor, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, tekort in haar voortdurende verplichting om als een goed huurder te gedragen en zich te onthouden van het veroorzaken van hinder door stankoverlast. Zelfs bij een eventuele aanpassing van de installatie kunnen de tekortkomingen uit het verleden niet meer ongedaan gemaakt worden (ECLI:NL:HR:2002:AD4925 [achternaam 1] / [achternaam 2] ).
4.5.
Het tweede verwijt betreft het niet tijdig betalen van de huur. Volgens de huurovereenkomst moet de huurprijs vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft volledig zijn voldaan. [eiser] heeft een overzicht van de door [handelsnaam] gedane huurbetalingen overgelegd waarop te zien is dat [handelsnaam] de huurprijs sinds de aanvang van de huurovereenkomst iedere maand te laat heeft betaald. [handelsnaam] heeft de juistheid van het overzicht niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter van de juistheid daarvan zal uitgaan. [handelsnaam] heeft slechts aangevoerd altijd direct te hebben betaald zodra [eiser] een betalingsverzoek (“tikkie”) stuurde. [eiser] heeft echter uitgelegd dat hij, nadat hij al vele keren had aangedrongen op stipte betaling, soms uit pure radeloosheid na verloop van tijd een tikkie stuurde. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het een omgekeerde wereld is om te zeggen dat er tijdig betaald werd als het tikkie betaald werd. [handelsnaam] , naar eigen zeggen een ervaren ondernemer met veel vestigingen, behoort te weten dat de huurprijs tijdig en op eigen initiatief moet worden voldaan. Zij had zich moeten houden aan hetgeen bepaald is in de huurovereenkomst over het tijdstip van betalen van de huurprijs. Door dat niet te doen is zij naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook op dit punt tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
4.6.
Ten derde ligt er een verwijt dat [handelsnaam] diverse overheidsvoorschriften niet heeft nageleefd dan wel naleeft en daarmee tevens diverse artikelen van de Algemene Bepalingen van de huurovereenkomst heeft geschonden. De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft [handelsnaam] bericht dat [handelsnaam] artikel 3.103 van het Activiteitenbesluit milieubeheer schendt door vethoudend afvalwater niet te lozen via een vetafscheider; afval niet in te leveren bij een erkende verzamelaar en de ontgeuringsinstallatie niet te voorzien van vetvangende filters. Naast de constateringen van de Omgevingsdienst heeft de gemeente [gemeente] vastgesteld dat [handelsnaam] zonder exploitatievergunning in het gehuurde eten ter plaatse bereidt. Zij heeft aangegeven de aangezegde en volgens haar verbeurde dwangsom te zullen gaan invorderen. Tijdens de zitting heeft [handelsnaam] uitgelegd de containers juist te hebben verwijderd om overlast daarvan aan omliggende winkels of omwonenden te voorkomen en recentelijk een vetput te hebben aangeschaft.
Ook deze stellingen zijn op geen enkele manier onderbouwd en, indien al juist, tardief (te laat). [handelsnaam] heeft ook dan al maanden de overheidsvoorschriften overtreden. Zoals hierboven is overwogen kunnen tekortkomingen uit het verleden niet meer ongedaan gemaakt worden; nakoming daarvan kan niet meer plaatsvinden. Ook op dit onderdeel is [handelsnaam] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
4.7.
Gelet op het vorenstaande heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat [handelsnaam] op verschillende onderdelen tekort is geschoten en nog steeds tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen. Een tekortkoming van voldoende gewicht geeft recht op ontbinding van de huurovereenkomst. Het is aan [handelsnaam] om feiten en omstandigheden te stellen die maken dat de tekortkomingen van onvoldoende gewicht zijn om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daar is zij niet in geslaagd. [handelsnaam] heeft weliswaar aangevoerd met een gedwongen ontruiming de door haar gedane substantiële investeringen kwijt te raken, maar waarin [handelsnaam] heeft geïnvesteerd en waarom de investeringen niet mee te nemen zijn naar een andere locatie is door [handelsnaam] niet gesteld, laat staan onderbouwd. Daar staat tegenover dat [handelsnaam] meerdere verplichtingen over een langere periode niet is nagekomen en [eiser] – door aansprakelijkheidsstellingen van omliggende winkels en bewoners – een zwaarwegend belang heeft bij het stoppen (dan wel opnieuw veroorzaken) van overlast en daarnaast bij tijdige huurbetalingen en het voldoen aan verplichtingen van de overheid. Deze tekortkomingen zijn, naar voorlopige oordeel, van voldoende gewicht om een ontbinding te rechtvaardigen, zodat de voorzieningenrechter concludeert dat het in voldoende mate aannemelijk is dat in een bodemprocedure de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen. [handelsnaam] zal dan ook bij voorlopige voorziening worden veroordeeld de bedrijfsruimte te ontruimen.
Dit betekent dat zij de bedrijfsruimte moet verlaten en leeg en netjes moet achterlaten. [handelsnaam] krijgt hiervoor 4 weken de tijd. Deze termijn gaat in vanaf het moment dat dit vonnis aan haar door de deurwaarder is bezorgd.
4.8.
De deurwaarder is op grond van de wet bevoegd tot de daadwerkelijke uitvoering van de veroordeling tot ontruiming (zie artikelen 556 lid 1 en 557 in samenhang met 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Omdat [eiser] dus al mogelijkheden heeft om de ontruiming af te dwingen, is het niet nodig om daarnaast de gevorderde dwangsom toe te wijzen. Deze zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Betaling van de huurachterstand
4.9.
[eiser] vordert ook betaling van huurachterstand. [handelsnaam] heeft de huurprijs van € 1.052 over de maand maart niet betaald en heeft over de maand april 2022 een bedrag van € 52 onbetaald gelaten. De voorzieningenrechter begrijpt dat [handelsnaam] stelt dat het gehuurde gebrekkig is en dat de kosten die zij maakt om gebreken te verhelpen mag verrekenen met de huurprijs over de maand maart. Het gehuurde is volgens haar gebrekkig omdat het niet voldoende ventileert en er is geen mogelijkheid om het gehuurde alsnog te luchten. De wet schrijft voor dat indien de verhuurder met het verhelpen van gebreken in verzuim is de huurder dit zelf kan verrichten en de daarvoor gemaakte kosten, voor zover deze redelijk zijn, op de verhuurder kan verhalen, desgewenst door deze kosten in mindering van de huurprijs te brengen. [handelsnaam] heeft dit alles (deels) niet gesteld en al helemaal niet met stukken onderbouwd. [handelsnaam] heeft geen inzicht gegeven in de beperkte mogelijkheid van luchten, de kosten van het afzuigsysteem, het intreden van verzuim (aanmaning en weigering van [eiser] om de gestelde gebreken te verhelpen) dan wel toestemming om de kosten te verrekenen met de huurprijs. Gelet op het voorstaande kan het beroep op verrekening van de huurschuld met de kosten voor het verhelpen van gebreken aan het gehuurde naar voorlopig oordeel niet opgaan. Dit betekent dat [handelsnaam] zal worden veroordeeld de huurprijs over maart 2022 en het bedrag van € 52 over april 2022 te betalen.
Boetes4.10. [eiser] maakt aanspraak op betaling van € 13.000 aan boete vanwege het schenden van artikel 31 van de algemene bepalingen. [handelsnaam] veroorzaakt volgens [eiser] hinder en overlast. [handelsnaam] is op 31 januari 2022 aangemaand om het veroorzaken van de geuroverlast uiterlijk 6 februari 2022 te staken. Op 6 februari 2022 is [handelsnaam] in verzuim geraakt en de boete bedraagt € 250 per kalenderdag waardoor het totaalbedrag op € 13.000 uitkomt. [handelsnaam] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde boete. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [handelsnaam] de geuroverlast heeft veroorzaakt vanaf het moment van intreden van het verzuim per 6 februari 2022 tot 1 april 2022. De voorzieningenrechter zal [handelsnaam] daarom veroordelen om de gevorderde boete te betalen.
4.11.
[eiser] maakt daarnaast op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen aanspraak op een boete van € 4.500 omdat [handelsnaam] de huurprijs steeds te laat betaald heeft. [handelsnaam] is de huurprijs verschuldigd op het in de huurovereenkomst bepaalde moment. [eiser] stelt dat [handelsnaam] de huurprijs sinds aanvang van de huurovereenkomst 12 keer te laat heeft betaald en de huurprijs over de maanden september 2021, december 2021 en maart 2022 zelfs meer dan 30 dagen te laat, waardoor [handelsnaam] over die maanden dubbele boetes moet betalen. [eiser] heeft dit met een overzicht van de data waarop de huurprijs is voldaan (overgelegd als productie 27) voldoende onderbouwd, terwijl een en ander door [handelsnaam] niet is weersproken. Ook overigens heeft [handelsnaam] geen verweer gevoerd tegen de verschuldigdheid van deze boete. De voorzieningenrechter zal [handelsnaam] dan ook veroordelen om € 3.600 te betalen (12 keer de boete van € 300). Een redelijke uitleg van artikel 25.3 van de algemene bepalingen brengt namelijk met zich mee dat voor cumulatie van de boetes over dezelfde periodes geen rechtsgrond is. [handelsnaam] zal dan ook niet worden veroordeeld om een dubbele boete te betalen over de maanden dat zij de huurprijs meer dan 30 dagen te laat heeft betaald. De voorzieningenrechter verwijst in dat verband naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4499.
Incassokosten en proceskosten4.12. [eiser] maakt ook aanspraak op betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassowerkzaamheden. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De voorzieningenrechter zal de vordering tot betaling van de incassokosten toewijzen in die zin dat de hoogte daarvan gerelateerd zal worden aan de toegewezen hoofdsom. De hoofdsom bestaat uit de huurachterstand en boetes waardoor [handelsnaam] € 952,04 aan incassokosten moet betalen.
4.13.
[handelsnaam] heeft ongelijk gekregen. Zij moet dan ook de proceskosten betalen. De kosten aan de kant van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 683,00,00
- salaris gemachtigde €
747,00
Totaal € 1.565,03
Indien [handelsnaam] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, moet zij ook de nakosten betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter in voorlopige voorziening:
5.1.
veroordeelt [handelsnaam] om de bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaats 1] binnen vier weken na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan haar toebehoren en niet aan [eiser] , en om deze woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
5.2.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling aan [eiser] van:
-€ 1.104 aan huurachterstand tot en met april 2022,
- € 16.600 aan boetes,
- € 952,04 aan incassokosten;
5.3.
veroordeelt [handelsnaam] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , ter grootte van € 1.565,03;
5.4.
veroordeelt [handelsnaam] , als zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, om de na dit vonnis ontstane kosten te betalen, begroot op:
- € 124 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, als het vonnis door de deurwaarder is betekend, met de explootkosten die hiervoor in rekening zijn gebracht, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat er meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzieningenrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 mei 2022, in aanwezigheid van de griffier.