ECLI:NL:RBMNE:2022:1734

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
16/323161-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en afpersing van twee slachtoffers in Lopik

Op 15 november 2020 heeft de verdachte, samen met een medeverdachte, zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en afpersing van twee jonge slachtoffers in Lopik. De slachtoffers werden gedwongen om flessen drank, een auto, telefoons, een jas en geld af te geven. De verdachte en zijn medeverdachte bedreigden de slachtoffers met messen en dwongen hen om achterin de auto te gaan zitten. De verdachte, die geen rijbewijs had, nam het stuur over en reed met hoge snelheid door Lopik, terwijl hij de slachtoffers bedreigde met woorden als "als jullie de pincodes niet geven, klap ik tegen een boom aan". De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een geldboete van €350 voor het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers, die psychologische schade hebben opgelopen en nog steeds last hebben van de gebeurtenissen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met een totale schadevergoeding van €3.685,40 aan slachtoffer 1 en €1.692,60 aan slachtoffer 2, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/323161-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 mei 2022
in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [1994] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen verdachte is behandeld op 6 januari 2022 en 21 april 2022. De zaak is inhoudelijk behandeld op 21 april 2022. Verdachte was daarbij niet aanwezig, maar zijn raadsman was gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen. Dat betekent – juridisch gezien
– dat sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en van wat de raadsman, mr. H.G.J. Ligtenberg, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen,
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en van wat hun advocaat, mr. P.M.A.C. van de Wouw, daarover naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat verdachte:
1. op 15 november 2020 in Lopik met een ander een auto, flessen drank, een jas, telefoons en geldbedragen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gestolen met geweld en bedreiging met geweld door, onder meer, messen te tonen en met messen te steken;
2. op 15 november 2020 in Lopik met een ander [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft afgeperst door, onder meer, messen te tonen en met messen te steken;
3. op 15 november 2020 in Lopik in een personenauto heeft gereden terwijl hij geen rijbewijs had.
3VOORVRAGEN
Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, met uitzondering van het steken met een mes en steekbewegingen maken (ten laste gelegd onder het derde gedachtestreepje van de feiten 1 en 2). Deze handelingen heeft de medeverdachte verricht, terwijl verdachte achter het stuur van de auto zat. Verdachte moet van dat gedeelte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dan ook worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld door de verdachte en/of de officier van justitie, worden de bewijsmiddelen uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
Bewijsoverwegingen De feiten
De rechtbank leidt uit het onderlinge verband tussen de aangifte van [slachtoffer 1] , de
getuigenverklaring van [slachtoffer 2] , de verklaringen van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] en het tussen hen gevoerde Whatsappgesprek op 15 november 2020, het volgende af.
[slachtoffer 2] kreeg op 15 november 2020 het verzoek om een aantal flessen drank te bezorgen bij verdachte en de medeverdachte in Lopik. [slachtoffer 2] was daartoe bereid en reed met [slachtoffer 1] , een vriend, naar de afgesproken plek. Verdachte en de medeverdachte stapten daar achterin de auto. Kort daarna zei verdachte dat [slachtoffer 2] de auto moest parkeren. [slachtoffer 2] deed dat. Verdachte drukte vervolgens een mes op de rechterwang van [slachtoffer 1] , die voor hem op de bijrijdersstoel zat. De medeverdachte zat achter [slachtoffer 2] en hield een mes tegen of in de buurt van de keel van [slachtoffer 2] . Verdachte en zijn medeverdachte riepen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun telefoons, geld en de autosleutel aan hen moesten geven. [slachtoffer 1] moest ook zijn jas afgeven. Nadat ze dat hadden gedaan, moesten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , opnieuw onder bedreiging met een mes, achterin de auto gaan zitten. De medeverdachte pakte de flessen drank uit de kofferbak van de auto en ging op de bijrijdersstoel zitten. Verdachte nam plaats achter het stuur en reed slingerend en met zeer hoge snelheid door Lopik en omgeving. Hij
schreeuwde op enig moment dat hij met de auto tegen een boom zou aanklappen als [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun pincodes niet zouden noemen. Tijdens de rit werden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door de medeverdachte met een mes bedreigd. De medeverdachte maakte af en toe ook stekende bewegingen richting het lichaam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarbij hij de mouw van de jas van [slachtoffer 1] eenmaal met het mes heeft geraakt en doorboord.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met zijn medeverdachte, op 15 november 2020 in Lopik, flessen drank van [slachtoffer 2] heeft gestolen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben dit gedaan met geweld en bedreiging met geweld, namelijk door de hierboven omschreven handelingen te verrichten. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte ook de auto, jas, telefoons en geldbedragen hebben gestolen, nu zij deze goederen niet hebben weggenomen, maar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gedwongen tot afgifte van deze goederen. Verdachte zal van dat gedeelte van feit 1 dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op wat hiervoor over feit 1 is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 november 2020 in Lopik, samen met zijn medeverdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , heeft afgeperst door hen met geweld en bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van de auto, jas, telefoons en de geldbedragen. Verdachte zal worden vrijgesproken van het gedeelte van feit 2 dat ziet op de flessen drank.
Medeplegen
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van wat in de feiten 1 en 2 onder het derde gedachtestreepje ten laste is gelegd, te weten het ‘steken en/of maken van steekbewegingen met een mes richting het lichaam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ’. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat alleen de medeverdachte dit heeft gedaan.
De rechtbank ziet dit anders en overweegt daartoe dat zij bewezen acht dat sprake is van medeplegen van de feiten 1 en 2. Voor het bewijs van medeplegen is niet vereist dat de medeplegers alle ten laste gelegde uitvoeringshandelingen zelf hebben verricht. Indien zij nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt om tot de voltooiing van de strafbare feiten te komen, zijn zij óók aansprakelijk voor de handelingen die de medepleger heeft verricht. Uit de hiervoor omschreven bewijsmiddelen blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die was gericht op het gezamenlijk uitvoeren en voltooien van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde. De rechtbank acht daarom ook het onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde ‘‘steken en het maken van steekbewegingen met een mes richting het lichaam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ’ wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Onder verwijzing naar de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het onder 3 ten laste gelegde zonder nadere motivering kan worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op 15 november 2020 in Lopik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, flessen drank, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- meermalen aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (dreigend) messen te tonen en
- een mes tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te drukken en een mes in de buurt van of tegen de keel van voornoemde [slachtoffer 2] te houden en
- meermalen met een mes te steken en steekbewegingen te maken in de richting van de lichamen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- met een zeer hoge snelheid en gevaarlijk in het voertuig van voornoemde [slachtoffer 2] te rijden, terwijl [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de achterbank moesten blijven zitten en
- aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl zij met hoge snelheid in een motorvoertuig reden, dreigend de woorden toe te voegen: "als jullie de pincodes niet geven klap ik nu tegen een boom aan", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2. op 15 november 2020 in Lopik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een voertuig (merk: Skoda), een jas, telefoons en geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door
- meermalen aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (dreigend) messen te tonen en
- een mes tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te drukken en een mes in de buurt van de keel van voornoemde [slachtoffer 2] te houden en
- meermalen met een mes te steken en steekbewegingen te maken in de richting van de lichamen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- met een zeer hoge snelheid en gevaarlijk in het voertuig van voornoemde [slachtoffer 2] te rijden, terwijl [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de achterbank moesten blijven zitten en
- aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl zij met hoge snelheid in een motorvoertuig reden, dreigend de woorden toe te voegen: "als jullie de pincodes niet geven klap ik nu tegen een boom aan", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3. op 15 november 2020 in Lopik, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Skoda) heeft gereden op een weg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de
verdediging geschaad. Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feiten 1 en 2: de eendaadse samenloop van
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3:overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de feiten 1 en 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd verdachte voor feit 3, een overtreding waarvoor een aparte straf moet worden opgelegd, te veroordelen tot een geldboete van
€ 350,00.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte door hem geen langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een (eventuele) korte gevangenisstraf te combineren met een forse taakstraf. Verdachte heeft een vrouw en twee jonge kinderen voor wie hij
verantwoordelijk is. Verder verzoekt de raadsman de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke straf te verbinden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal met (bedreiging met) geweld en afpersing van twee jonge slachtoffers. Ze hebben flessen drank besteld om die vervolgens te stelen en de slachtoffers gedwongen hun auto(sleutel), jas, telefoons en geld aan hen af te geven. Ze bedreigden de slachtoffers met messen en dwongen hen achter in de auto van één van de slachtoffers te gaan zitten. Verdachte had geen rijbewijs, maar ging achter het stuur zitten en reed gevaarlijk en met veel te hoge snelheid door Lopik en omgeving. Hij riep tijdens het rijden dat hij de auto tegen ‘een boom zou klappen’ als de slachtoffers hun pincodes niet zouden noemen. De medeverdachte bedreigde de slachtoffers tijdens de rit opnieuw met een mes. Ook maakte hij steekbewegingen richting de lichamen van de slachtoffers. Een van hen werd hierbij in de mouw van zijn jas geraakt. De rechtbank merkt op dat – hoewel dit verdachte niet ten laste is gelegd – het voorgaande voor de slachtoffers enige tijd iets weg moet hebben gehad van een ontvoering, omdat zij tegen hun wil werden vastgehouden in de auto en niet wisten wat er ging gebeuren.
Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van de jonge slachtoffers. Uit de verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd, blijkt dat de slachtoffers doodsangsten hebben uitgestaan. Verdachte heeft zich hier niet om bekommerd. Sterker nog, in een Whatsappgesprek met zijn medeverdachte enige uren later lachte hij om de doodsangst die hij bij de slachtoffers had waargenomen. De rechtbank neemt verdachte dit bijzonder kwalijk. Uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen ter zitting blijkt dat zij tot op de dag van vandaag last hebben van wat verdachte en zijn medeverdachte hen hebben aangedaan. Een van de slachtoffers heeft zich ook onder psychologische behandeling moeten stellen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn justitiële documentatie (strafblad) van 4 maart 2021. Hieruit blijkt dat aan verdachte in 2018 twee geldboetes zijn opgelegd voor het rijden zonder rijbewijs. Verdachte is de afgelopen vijf jaren niet veroordeeld voor vermogens- of geweldsdelicten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van Reclassering Fivoor van 18 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte problemen heeft met emotieverwerking en impulsiviteit. Daarom wordt geadviseerd verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan een meldplicht en behandelverplichting als bijzondere voorwaarden te verbinden.
De strafoplegging
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening mee dat sprake is van eendaadse samenloop van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2, omdat deze feiten een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren. De strekking van de strafbepalingen komt in grote mate overeen en verdachte wordt van de
feiten 1 en 2 in wezen dan ook één verwijt gemaakt.
Om te bevorderden dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn binnen de rechtspraak oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Voor de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 zijn geen specifieke oriëntatiepunten opgenomen. De rechtbank heeft daarom rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor in aard en gevolg vergelijkbare feiten. Zo geldt als oriëntatiepunt voor het plegen van een straatroof een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Het uitgangspunt voor een woningoverval (met bedreiging en licht geweld), waarvan de bewezen verklaarde feiten elementen bevat, is een gevangenisstraf van drie jaar. Naar het oordeel van de rechtbank bevinden de bewezen verklaarde feiten zich tussen beide categorieën delicten in. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten elementen van vrijheidsberoving bevatten.
De rechtbank is het niet met de raadsman eens dat op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan worden volstaan met een gevangenisstraf van korte duur, gecombineerd met een fikse taakstraf. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd moet - mede gelet op de hiervoor genoemde oriëntatiepunten voor vergelijkbare feiten - naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur aan verdachte worden opgelegd.
Op 20 januari van dit jaar is de medeverdachte van verdachte voor nagenoeg dezelfde bewezen verklaarde feiten conform de vordering van de officier van justitie veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een lagere gevangenisstraf moet worden opgelegd, omdat hij, anders dan zijn medeverdachte, de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor vermogens- of geweldsdelicten.
Alles afwegende, zal de rechtbank verdachte voor de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf maakt begeleiding en behandeling van verdachte mogelijk en dient daarnaast als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw zal schuldig maken aan strafbare feiten. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden daarom aan de voorwaardelijke straf verbinden.
De rechtbank zal verdachte voor het onder 3 bewezen verklaarde, het rijden zonder rijbewijs, een geldboete opleggen van € 350,-.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.DE BENADEELDE PARTIJEN

9.1
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een vergoeding van € 24.902,23 voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de feiten 1 en
2. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 17.402,23 voor de materiële schade en € 7.500,00 voor de immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit:
schade aan jas € 868,00
schade aan broek € 99,00
het eigen risico van de zorgverzekering voor 2021 en 2022 € 770,00
kosten van EMDR-behandelingen € 140,00
kosten van het extra abonnement op de sportschool € 139,80
reiskosten van bezoek aan huisarts € 1,56
reiskosten naar politiebureau voor het doen van aangifte € 2,08
reiskosten van bezoeken aan psycholoog € 6,76
reiskosten van bijwonen zitting rechtbank € 22,25
reiskosten van bezoek(en) aan advocaat € 38,10
arbeidsongeschiktheid € 1.332,00
economische kwetsbaarheid € 5.000,00
toekomstige materiële schade € 9.053,43
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft de rechtbank ter zitting verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de gedeeltes van de vordering die zien op de kosten die (wellicht) nog worden gemaakt in verband met de behandeling van de vordering in hoger beroep.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot een bedrag van in totaal € 4.745,75 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering tot vergoeding van de beschadigde jas kan volgens de officier van justitie worden toegewezen tot een bedrag van € 650,00, omdat de jas twee jaar oud was. De vordering tot vergoeding van het verbruikte eigen risico in 2021 en de EMDR-behandelingen kan geheel worden toegewezen. Datzelfde geldt voor de vordering ten aanzien van de reiskosten.
De benadeelde partij moet volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de beschadigde broek, omdat de vordering ten aanzien van deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij moet daarnaast niet- ontvankelijk worden verklaard in de vordering ten aanzien van het sportschoolabonnement, de arbeidsongeschiktheid en economische kwetsbaarheid, omdat het causale verband tussen de gepleegde feiten en deze schadeposten moeilijk is vast te stellen.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,-, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.141,56. De vordering tot vergoeding van de EMDR-behandelingen en de reiskosten naar de huisarts kunnen worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van de beschadigde jas moet worden afgewezen, nu deze door de rechtbank reeds is toegewezen in de zaak tegen de medeverdachte. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering ten aanzien van de overige materiële schadeposten, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel het causaal verband te complex is.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de jas (1) van de benadeelde partij rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De rechtbank stelt vast dat de jas twee jaar oud is en schat de schade daarom op € 650,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de beschadigde jas daarom toewijzen tot een bedrag van € 650,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dat in de zaak van de medeverdachte reeds een vergoeding voor de beschadigde jas is toegekend maakt – anders dan door de raadsman betoogd – niet dat de vordering in de zaak van verdachte moet worden afgewezen. Verdachte heeft het onder 1 en 2 bewezen verklaarde samen met de medeverdachte gepleegd en is naar civielrechtelijke maatstaven dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schade.
De benadeelde partij heeft ook een vergoeding gevorderd voor een beschadigde broek (2). Dit gedeelte van de vordering is echter niet onderbouwd en op grond van het procesdossier kan niet worden vastgesteld dat de schade aan de broek het gevolg is van de feiten 1 en 2. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uit de vordering en de onderbouwing daarvan blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van de feiten 1 en 2 sinds februari 2021 in behandeling is bij een psycholoog voor klachten die passen bij een Post Traumatische Stress-stoornis. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat de benadeelde partij het eigen risico van de zorgverzekering van € 385,- in 2021 volledig heeft verbruikt. Verder heeft de benadeelde partij ook EMDR-behandelingen gehad waarvoor hij zelf € 140,- heeft moeten betalen. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van het eigen risico (3) en de EMDR-behandelingen (4) dan ook toewijzen tot € 525,-. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van het eigen risico van 2022, nu uit de onderbouwing van de vordering niet kan worden afgeleid dat dit al is verbruikt of zal worden verbruikt.
Het causaal verband tussen de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor het extra abonnement bij de sportschool (5) en het bewezen verklaarde is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze schadepost daarom ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de reiskosten die zijn gemaakt voor (noodzakelijke) medische behandelingen tot herstel van het door het strafbare feit opgelopen fysiek of geestelijk letsel toewijzen tot een bedrag van in totaal € 8,32 (6 en 8). Datzelfde geldt voor de reiskosten naar het politiebureau (post 7). Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor vergoeding in aanmerking, nu ze zijn gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid van verdachte (ECLI:NL:HR:2019:793).
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de reiskosten naar de rechtbank (9) afwijzen. Het betreffen proceskosten die slechts worden vergoed indien de benadeelde partij alleen ter zitting is verschenen en/of zelf het woord heeft gevoerd. Nu de benadeelde partij zich heeft laten bijstaan door zijn raadsvrouw, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het bezoek aan de advocaat (10) betreffen eveneens proceskosten. Deze komen als zodanig wel voor vergoeding in aanmerking (ECLI:NL:HR:2018:2338).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de arbeidsongeschiktheid en de economische kwetsbaarheid van de benadeelde partij (11 en 12), nu een causaal verband tussen deze schadeposten en het bewezen verklaarde is betwist en van een onvoldoende onderbouwing is voorzien om in het kader van dit strafproces te kunnen toewijzen. Ook ten aanzien van de toekomstige kosten (13) zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kosten zijn op dit moment niet toewijsbaar, omdat niet vaststaat dat en in welke omvang deze kosten worden gemaakt.
Immateriële schade
Uit de vordering van de benadeelde partij en de toelichting daarop ter terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2. De rechtbank begroot deze schade, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, op € 2.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet- ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 3.685,40 toewijzen. Het bedrag wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 38,10.
Hoofdelijkheid
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte de feiten 1 en 2 samen met een ander heeft gepleegd. Dat betekent dat verdachte en zijn medeverdachte – zoals hiervoor reeds overwogen – naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 3.685,40, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 46 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2
[slachtoffer 2]
heeft zich ook als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een vergoeding van € 8.348,30 voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de feiten 1 en
2. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 848,30 voor de materiële schade en € 7.500,00
voor de immateriële schade.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
opgenomen vrije dagen (week) van werk € 400,00
opgenomen vrije dag voor zitting € 80,00
schade aan ketting € 25,00
het gestolen contante geldbedrag € 70,00
de gestolen flessen drank € 95,00
reiskosten naar het politiebureau voor afleggen getuigenverklaring € 2,60
parkeerkosten zitting rechtbank € 25,55
toekomstige kosten € 152,15
De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft de rechtbank ter zitting verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de gedeeltes van de vordering die zien op de kosten die (wellicht) nog worden gemaakt in verband met de behandeling van de vordering in hoger beroep.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van de vergoedingen voor de vrije dagen die hij heeft opgenomen (1 en 2). Datzelfde geldt voor de vordering ten aanzien van toekomstige kosten. De vordering tot vergoeding van materiële schade kan voor het overige worden toegewezen, aldus de officier van justitie. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting geen standpunt ingenomen over de vordering van [slachtoffer 2] .
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat de schade aan de ketting het gevolg is van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2. Ook blijkt uit het procesdossier dat een geldbedrag en flessen drank van de benadeelde partij zijn afgenomen. De gevorderde bedragen, zoals genoemd onder 3, 4 en 5, acht de rechtbank redelijk en de rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze schadeposten dan ook toewijzen. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de kosten voor de reis naar het politiebureau ook toewijzen (6) (ECLI:NL:HR:2019:793). Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking, nu ze zijn gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid van verdachte.
De benadeelde partij heeft € 400,- gevorderd omdat hij een week vrij van werk heeft genomen. Deze schadepost is niet onderbouwd. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk of en waarom de benadeelde een week vrij heeft moeten nemen en waarop het bedrag van 400,- is gebaseerd. Dat laatste geldt ook voor de vergoeding van € 80,- die wordt gevraagd voor de vrije dag die de benadeelde heeft opgenomen voor het bijwonen van de zitting op 6 januari 2022. De
benadeelde partij zal ten aanzien van deze schadeposten dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de parkeerkosten die zijn gemaakt ten behoeve van het bijwonen van de zitting van 6 januari 2022 afwijzen. Het betreffen proceskosten die slechts worden vergoed indien de benadeelde partij alleen ter zitting is verschenen en/of zelf het woord heeft gevoerd. Nu de benadeelde partij zich heeft laten bijstaan door zijn raadsvrouw, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
De benadeelde partij zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van toekomstige schade. De kosten van toekomstige schade zijn op dit moment niet toewijsbaar, omdat niet vaststaat dat en in welke omvang deze kosten worden gemaakt.
Immateriële schade
De wet regelt in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW) de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106 lid 1 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel in aanmerking:
a. wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen;
b. bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
c. bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Immateriële schade komt in dit geval, anders dan bij [slachtoffer 1] , die ook lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan ook enkel voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Van de in dit artikel bedoelde aantasting is volgens de Hoge Raad in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet dan wel voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Een dergelijke onderbouwing is door de benadeelde partij in deze zaak niet overgelegd.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon sprake is. In zo’n geval moet degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon ook met concrete gegevens onderbouwen. Deze onderbouwing is door de benadeelde partij summier overgelegd. De rechtbank is op grond van de in paragraaf 4.3.2 omschreven feiten en omstandigheden echter van oordeel dat de aard en ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zó voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.692,60 toewijzen. Het bedrag wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte de feiten 1 en 2 samen met een ander heeft gepleegd. Dat betekent dat verdachte en zijn medeverdachte – zoals hiervoor reeds overwogen – naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.692,60, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 26 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 55, 62, 312 en 317 het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot een
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een
hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt daarbij een
  • stelt als
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ in Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig vindt;
* zich laat behandelen door forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- geeft de reclassering opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte voor het onder 3 bewezen verklaarde tot een
geldboete van € 350,-
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van zeven dagen;
Benadeelde partijen
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 38,10;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.685,40 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 46 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot de dag van de
algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.692,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 26 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.R. Buisman, voorzitter, mrs. N.P.J. Janssens en
H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij, op of omstreeks 15 november 2020 te Lopik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voertuig (merk: Skoda) en/of een of meer flessen drank en/of een jas en/of een of meer telefoons en/of een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- meermalen, althans eenmaal, aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (dreigend) een of meer messen, althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), te tonen en/of
- meermalen, althans eenmaal, een of meer messen, althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de buurt van/bij/tegen het gezicht en/of de keel, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zetten en/of te drukken en/of te houden en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een of meer messen, althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), te steken en/of (een) steekbeweging(en) te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- met een zeer hoge snelheid en/of gevaarlijk in het voertuig van voornoemde [slachtoffer 2] te rijden, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] op de achterbank moesten (blijven) zitten en/of
- aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , terwijl zij met hoge snelheid in een motorvoertuig reden, (dreigend) de woorden toe te voegen: "als jullie de pincodes niet geven klap ik nu tegen een boom aan", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2. hij, op of omstreeks 15 november 2020 te Lopik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een voertuig (merk: Skoda) en/of een of meer flessen drank en/of een jas en/of een of meer telefoons en/of een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door
- meermalen, althans eenmaal, aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (dreigend) een of meer messen, althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), te tonen en/of
- meermalen, althans eenmaal, een of meer messen, althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de buurt van/bij/tegen het gezicht en/of de
keel, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zetten en/of te drukken en/of te houden en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een of meer messen, althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), te steken en/of (een) steekbewging(en) te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- met een zeer hoge snelheid en/of gevaarlijk in het voertuig van voornoemde [slachtoffer 2] te rijden, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] op de achterbank moesten (blijven) zitten en/of
- aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , terwijl zij met hoge snelheid in een motorvoertuig reden, (dreigend) de woorden toe te voegen: "als jullie de pincodes niet geven klap ik nu tegen een boom aan", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
(Artikel art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
3. hij op of omstreeks 15 november 2020 te Lopik, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Skoda) heeft gereden op een weg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
(Artikel art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994)