ECLI:NL:RBMNE:2022:1710

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
21/2051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om terug te komen van een eerder besluit inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. uit [plaats], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een verzoek van eiseres om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv, dat op 7 september 2016 was genomen, waarin werd vastgesteld dat werknemer, die sinds 16 januari 2012 om medische redenen arbeidsongeschikt was, geen recht had op een WIA-uitkering. Eiseres stelt dat werknemer vanaf 1 oktober 2015 duurzaam arbeidsongeschikt was en dat het Uwv ten onrechte geen IVA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv het verzoek van eiseres niet correct heeft beoordeeld, omdat het niet als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit is behandeld. De rechtbank oordeelt dat het Uwv had moeten navragen wat eiseres precies met haar verzoek bedoelde, aangezien het verzoek niet duidelijk was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat de toekenning van de IVA-uitkering aan werknemer per 11 december 2020 blijft bestaan. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: L. de Groot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[werknemer]te [plaats] (werknemer).

Inleiding

Werknemer heeft bij eiseres gewerkt als hoofd technische dienst. Op 16 januari 2012 is werknemer uitgevallen om medische redenen. Werknemer heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek bepaald dat werknemer per
13 januari 2014 geen WIA-uitkering kon krijgen. Volgens het Uwv was werknemer ongeschikt voor zijn functie van hoofd technische dienst, maar werknemer was theoretisch in staat om meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Praktisch gezien was werknemer bij eiseres aan de slag gegaan in de functie van kwaliteitsmedewerker en verdiende hij daarmee 83,93% van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Werknemer heeft bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheid per 1 oktober 2015 is verslechterd. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek gedaan en heeft beoordeeld dat werknemer binnen vijf jaar door dezelfde oorzaak ziek is geworden, dat de werknemer momenteel geen benutbare mogelijkheden heeft, maar dat een verbeterde situatie in de toekomst niet op voorhand hoefde te worden uitgesloten. Met het besluit van
7 september 2016 heeft het Uwv aan werknemer per 1 oktober 2015 een WIA-uitkering (in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Eiseres en werknemer hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.
Na het bereiken van de maximale duur van de loongerelateerde WGA-uitkering (en zonder nader onderzoek) heeft het Uwv werknemer met het besluit van 2 mei 2017 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering (in de vorm van een WGA-loonaanvullingsuitkering) per 1 juli 2017 op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Ook tegen dat besluit hebben eiseres en werknemer geen bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft bij het Uwv een verzoek, gedateerd 11 december 2020 (het verzoek), ingediend. Vervolgens heeft een verzekeringsarts van het Uwv medisch onderzoek gedaan en op 29 januari 2021 gerapporteerd. Volgens de verzekeringsarts heeft werknemer momenteel geen benutbare mogelijkheden, maar is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten. Met het besluit van 1 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschikt van werknemer ongewijzigd vastgesteld.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Hamidzai van het Uwv heeft onderzoek gedaan en heeft op 22 maart 2021 gerapporteerd. Met de beslissing op bezwaar van 24 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het Uwv heeft bepaald dat werknemer vanaf 11 december 2020 recht heeft op een WIA-uitkering (in de vorm van een IVA-uitkering), omdat werknemer vanaf die datum niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt was.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres is verschenen (via een telefonische verbinding). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Werknemer is niet verschenen.
Op de zitting hebben eiseres en het Uwv afgesproken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv het verzoek zal beoordelen als een verzoek om terug te komen van het besluit van 7 september 2016. De rechtbank heeft na de zitting, voor zover relevant, de volgende stukken ontvangen:
- een rapport van 15 november 2021 van Hamidzai ;
- een reactie daarop van de gemachtigde van het Uwv van 18 november 2021;
- een reactie van 12 januari 2022 van Brouwer , verzekeringsarts, ingeschakeld door eiseres.
Nadat geen van de partijen gehoord wilde worden op een tweede zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Het standpunt van eiseres

Op de zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat eiseres vindt dat werknemer niet pas vanaf 11 december 2020, maar al vanaf 1 oktober 2015 duurzaam arbeidsongeschikt was. Ter onderbouwing heeft eiseres gewezen op het rapport van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts Brouwer van 28 april 2021. Volgens eiseres heeft werknemer daarom, met terugwerkende kracht, vanaf 1 oktober 2015 recht op een IVA-uitkering.

De beoordeling van het geschil

Werknemer heeft geen toestemming gegeven om dossierstukken die medische gegevens bevatten aan de (ex-)werkgever te verstrekken. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog in de openbaarheid worden gebracht
.Het beoordelingskader
Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep, volgt dat de aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd:
a) (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) terugkomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)),
b) een beroep op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber),
c) een herziening voor de toekomst (duuraanspraak).
Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter. [1]
3. De rechtbank oordeelt dat deze rechtspraak ook van toepassing is op het verzoek van eiseres.
Wat heeft eiseres met haar verzoek beoogd?
4. Op grond van de tekst van het verzoek oordeelt de rechtbank dat eiseres ook heeft bedoeld om het Uwv te laten terugkomen van het eerdere besluit van 7 september 2016, waarbij het Uwv per 1 oktober 2015 geen IVA-uitkering, maar een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank leidt dat af uit de volgende passages uit het verzoek:
“(…) Deze forse beperkingen hebben eerder, volgens beschikking van 07-09-2016, geleid tot een WGA 80-100 uitkering vanaf 01-10-2015. Wij zijn echter van mening dat een IVA toekenning meer passend had geweest,(…)is destijds niet de juiste beslissing genomen door het UWV om een IVA niet toe te kennen.(…)

Dus achten wij een IVA aan de orde vanaf de start van zijn WGA-uitkering 01-10-2015. Derhalve verzoeken wij u betrokkene op te roepen ten einde zijn situatie opnieuw te beoordelen. (...)”

Uit het verzoek blijkt dat eiseres vindt dat het eerdere besluit van 7 september 2016 onjuist is en dat zij wil dat het Uwv terugkomt van dit besluit. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres niet alleen heeft bedoeld om een herziening voor de toekomst aan te vragen (dus een herbeoordeling per datum van 11 december 2020), maar ook heeft bedoeld om het Uwv te verzoeken om terug te komen van het eerdere besluit van 7 september 2016.
Hoe heeft het Uwv het verzoek beoordeeld?
5. Op de zitting van de rechtbank heeft het Uwv toegelicht dat bij een verzoek om herbeoordeling de datum van het verzoek geldt als de datum waarop de medische situatie van werknemer wordt beoordeeld. In dit geval is dat 11 december 2020, Dit blijkt volgens het Uwv ook uit de medische rapporten uit de primaire fase en de bezwaarfase (waarbij
11 december 2020 als datum in geding is aangehouden) en uit het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat het Uwv het verzoek uitsluitend heeft beoordeeld als een herziening voor de toekomst. Het Uwv heeft het verzoek niet beoordeeld als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 7 september 2016. Op grond van de tekst van het verzoek van eiseres had het Uwv dit wel moeten doen. Voor zover het verzoek voor het Uwv onduidelijk was, had het Uwv daarover navraag moeten doen bij eiseres. Het standpunt van het Uwv dat eiseres in bezwaar niet heeft aangevoerd dat zij met het verzoek ook heeft bedoeld om het Uwv te verzoeken om terug te komen van het besluit van 7 september 2016, maakt dat niet anders. Het ingediende verzoek is leidend bij de beantwoording van de vraag hoe dat verzoek bedoeld is, niet het later ingediende bezwaarschrift.
6. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond slaagt, omdat het Uwv het verzoek ten onrechte niet heeft beoordeeld als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 7 september 2016. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Op de zitting van de rechtbank hebben partijen afgesproken dat het Uwv de gelegenheid krijgt om het verzoek alsnog te beoordelen als een verzoek om terug te komen op het besluit van 7 september 2016. De rechtbank zal hierna beoordelen of naar aanleiding van die beoordeling de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven.

De verdere beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank stelt voorop dat zowel eiseres, als werknemer, destijds geen bezwaar of beroep tegen het besluit van 7 september 2016 hebben ingesteld. Dat betekent dat het besluit rechtens onaantastbaar is. De rechtbank zal hierna bespreken hoe het Uwv een verzoek om terug te komen op een rechtens onaantastbaar besluit moet beoordelen en hoe de bestuursrechter dat vervolgens toetst.

Het beoordelingskader

8. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het uitgangspunt is dat het Uwv in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het Uwv kan zo’n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het Uwv verzoekt terug te komen van een besluit. Het Uwv kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt als een rechtszoekende het Uwv verzoekt terug te komen van een besluit. Als het Uwv toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het Uwv gevoerd beleid, of het Uwv zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [2] Hoe heeft het Uwv het verzoek beoordeeld?
9. De rechtbank merkt op dat hierbij niet het rapport van Hamidzai van 15 november 2021 leidend is, maar de reactie van de gemachtigde van het Uwv van 18 november 2021. Het Uwv heeft in die reactie aangegeven dat het Uwv niet terugkomt op het besluit van 7 september 2016, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het Uwv heeft verwezen naar het rapport van Hamidzai van 15 november 2021.
10. De rechtbank stelt vast dat het Uwv er niet voor heeft gekozen om het verzoek van eiseres inhoudelijk te behandelen en het eerdere besluit in volle omvang te heroverwegen. Het Uwv heeft aan de reactie uitsluitend ten grondslag gelegd dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die, als zij destijds bekend zouden zijn, tot een ander oordeel hadden moeten leiden. Dat is van belang voor het toetsingskader van de rechtbank, zoals hierboven uiteen is gezet.
Heeft eiseres nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd?
11. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. [3] Hamidzai (de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv) heeft in zijn rapport van 15 november 2021 overwogen dat er op medische gronden geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die destijds niet bekend waren en niet naar voren hadden kunnen worden gebracht (geen novum). De rechtbank kan het Uwv volgen in zijn standpunt dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen waaruit af te leiden is dat werknemer op 1 oktober 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat het Uwv in beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen reden bestaat om terug te komen van het eerdere besluit van 7 september 2016. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van het Uwv om niet terug te komen van zijn eerdere besluit van 7 september 2016 ook niet evident onredelijk. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat het besluit om niet terug te komen van het eerdere besluit van 7 september 2016 onevenredige gevolgen heeft voor haar.
12. Het voorgaande leidt ertoe dat het Uwv het verzoek van eiseres om terug te komen van het eerdere besluit van 7 september 2016 terecht heeft afgewezen. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. De toekenning van een IVA-uitkering aan werknemer per 11 december 2020 blijft in stand.

Conclusie

13. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Vanwege de in beroep gegeven toereikende motivering worden de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit van 24 maart 2021 in stand gelaten.

Griffierecht en proceskostenveroordeling

14. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
15. Ook moet het Uwv de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. Deze beslissing is uitgesproken op 29 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Volgens de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.